ECLI:NL:GHARL:2023:5367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.321.069
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling in een familiezaken geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.V. Hübner, en de vader, vertegenwoordigd door mr. S. van Oers, zijn in een conflict verwikkeld over de zorg- en opvoedingstaken van hun kind. De rechtbank Gelderland had eerder op 4 oktober 2022 besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag aan de vader toe te kennen, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking niet zijn verbeterd en dat de relatie tussen de ouders ernstig verstoord is. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind noodzakelijk is dat het gezag aan de vader toekomt, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Daarnaast is de omgangsregeling tussen de moeder en het kind gewijzigd, waarbij alleen begeleide omgang kan plaatsvinden indien de gecertificeerde instelling of vrijwillige hulpverlening dit in het belang van het kind acht. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.321.069
(zaaknummer rechtbank Gelderland 404687)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.V. Hübner te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Oers te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming &Reclassering,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 januari 2023;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een brief van de GI van 23 mei 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 in [woonplaats2] .
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 8 maart 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 8 maart 2022. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 februari 2023 tot 8 maart 2024.
3.3
Bij beschikking van 10 maart 2021 heeft de rechtbank als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] :
  • eenmaal per drie á vier weken begeleid contact heeft met de moeder bij het [naam1] , waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de jeugdbeschermer, en
  • op maandag en vrijdag om 16.00 uur zal videobellen met de moeder voor de duur van vijftien minuten, waarbij de moeder [de minderjarige] belt op het nummer dat de vader voor dat doel heeft aangeschaft. De vader laat vóór maandagmiddag 12:00 uur aan de moeder (via de mail) weten of hij op maandag aanwezig is tijdens het videobelmoment.
3.4
Sinds november 2021 is er geen fysiek contact meer geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . Ook aan het videobellen is inmiddels een einde gekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over hem door de vader wordt uitgeoefend. Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van de vader de in de beschikking van 10 maart 2021 vastgestelde zorgregeling in die zin gewijzigd dat enkel begeleide omgang kan plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de moeder, op het moment dat de Gl dan wel vrijwillige hulpverlening dat in het belang van [de minderjarige] achten.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader in eerste aanleg alsnog af te wijzen, met compensatie van de proceskosten.
4.3
De vader voert verweer. De vader vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag over [de minderjarige]
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:252 BW, beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan op grond van artikel 1:251a lid 1 BW bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Ook is het hof met de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt, van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag – naar eenhoofdig gezag van de vader – in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt dat de situatie tussen de ouders sinds de bestreden beschikking ook niet is gewijzigd, waardoor het hof geen aanleiding ziet om anders te oordelen.
De stelling van de moeder dat er verbetering is opgetreden in de situatie tussen haar en de vader, in die zin dat zij de afgelopen periode een paar keer haar toestemming heeft verleend voor relevante beslissingen over [de minderjarige] , volgt het hof niet. Van belang acht het hof dat de moeder de toestemming tijdens deze procedure en via haar advocaat heeft verleend en niet rechtstreeks op het verzoek van de vader daartoe via de mail. Verder is van belang dat de moeder een lange tijd voorafgaand aan deze procedure nimmer – ook niet door tussenkomst van de GI – in onderling overleg haar toestemming heeft verleend, zoals de vader onbestreden heeft gesteld. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI geprobeerd enige basis hiervoor te leggen, maar dat is niet gelukt. Namens de GI is op de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat het lastig is om met de moeder zaken te regelen en dat de moeder moeite heeft om het belang van [de minderjarige] voor ogen te houden.
5.3
Voorts is het hof met de raad van oordeel dat voor een goede uitoefening van gezamenlijk gezag nodig is dat een ouder positief en ontspannen contact heeft met het kind, zodat de ouder bij geven van toestemming voor te nemen beslissingen kan inschatten wat het kind nodig heeft en ervoor kan zorgen dat in die behoefte wordt voorzien. Hiervan is – ook volgens de raad – in deze situatie geen sprake: al enige tijd levert zelfs het beeldbellen van de moeder met [de minderjarige] te veel stress en spanningen op bij [de minderjarige] en is dit om die reden gestopt.
Het hof merkt daarbij op dat de moeder – ook na de beëindiging van het gezag – door de vader op de hoogte zal (moeten) worden gehouden van relevante aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] , zoals de vader op de mondelinge behandeling heeft toegezegd. De vader zal zich ook blijven inspannen voor een rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] . Het hof acht de vrees van de moeder dat de vader haar uit het leven van [de minderjarige] wil bannen dan ook niet reëel.
De omgangsregeling
5.4
Ingevolge artikel 1:377e BW in samenhang gelezen met artikel 1:253a lid 4 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.5
Ook voor wat betreft de invulling van de omgangsregeling neemt het hof het oordeel van de rechtbank over. Ook het hof is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Verder acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de omgangsregeling tussen hem en de moeder onder begeleiding plaatsvindt, op het moment dat de GI dan wel de vrijwillige hulpverlening dat in het belang van [de minderjarige] acht. Het hof overweegt dat [de minderjarige] angstig en getraumatiseerd is en op een wachtlijst staat voor traumabehandeling. Zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, heeft [de minderjarige] allerlei blokkades en kan de GI – dan wel de vrijwillige hulpverlening – het beste oordelen over de actuele situatie van [de minderjarige] en wat op dat moment in het contact met de moeder het beste en meest haalbare voor [de minderjarige] is.
Met de raad is het hof van oordeel dat het belangrijk is dat [de minderjarige] weet wie zijn moeder is en dat hij een beeld heeft van zijn moeder. Hoe het contact tussen de moeder en [de minderjarige] qua vorm, inhoud en frequentie zal zijn is afhankelijk van de traumabehandeling van [de minderjarige] , zoals de GI heeft aangevoerd, en van de opstelling van de moeder daarin. De raad heeft de moeder op de mondelinge behandeling geadviseerd in gesprek te gaan met de jeugdbeschermer over haar rol in het herstel van het contact met [de minderjarige] . Het hof onderschrijft dit advies.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2022;
verklaart de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2023 (ambtshalve) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.