ECLI:NL:GHARL:2023:5366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.321.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van het ouderschapsplan en wijziging van de kinderrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontbinding van een ouderschapsplan tussen een vrouw en een man, die samen de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de gezamenlijke kinderrekening op te heffen en het saldo te verdelen. De rechtbank Midden-Nederland had dit verzoek afgewezen, waarop de vrouw in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor de afspraken over de kosten van de minderjarige niet meer werkten zoals bedoeld. De vrouw voerde aan dat de man zich niet aan de afspraken hield en dat de regeling voor veel onrust zorgde, wat ook de minderjarige beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de man in de nakoming van de afspraken ernstig genoeg waren om de ontbinding van artikel 8 van het ouderschapsplan te rechtvaardigen. Het hof heeft de bestreden beschikking deels vernietigd en de ontbinding van het ouderschapsplan uitgesproken, maar het verzoek van de vrouw om de kostenposten te verdelen werd afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.113
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 542322)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 januari 2023;
  • een journaalbericht van mr. Van de Pol van 20 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2023 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-de man.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
De ouders hebben in 2016 een ouderschapsplan opgesteld. Daarin hebben zij afspraken gemaakt over [de minderjarige] , waaronder financiële afspraken met betrekking tot de kosten van [de minderjarige] . Voor zover hier van belang zijn de ouders daarover het volgende overeengekomen:
“8. Financiën
Kosten [de minderjarige]
De afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de kosten van [de minderjarige] zijn zoveel mogelijk gebaseerd op een draagkrachtberekening conform het rapport Alimentatienormen. Uit de berekening blijkt dat [de minderjarige] een behoefte aan kinderalimentatie heeft van € 604,- per maand excl. de kinderbijslag van € 80,- per maand en de kinderopvangtoeslag. Dat bedrag is gebaseerd op een netto gezinsinkomen van € 3.967,- per maand.
De ouders hebben in onderling overleg afgesproken dat de vader maandelijks € 321,- en de moeder € 284,- bijdraagt in de kosten van [de minderjarige] .
Kinderrekening
De ouders zullen gebruik maken van een kinderrekening. Zij hebben allebei een budget voor de kosten van [de minderjarige] bestaande uit draagkracht en de kinderbijslag. Met het kindgebonden budget is rekening gehouden in de draagkracht van de moeder. De ouders zijn overeengekomen dat conform de tremaberekening de kosten voor de eigen huishouding
€ 171,- bedraagt. (….)
De moeder zal de kinderbijslag naar de kinderrekening overmaken. De vader stort een bedrag van € 150,- op de kinderrekening, en de moeder een bedrag van € 113,-. Elke maand wordt dus een bedrag van € 343,- + kinderopvangtoeslag bijgeschreven op de rekening.
Van de kinderrekening worden de volgende zaken betaald: school, kinderopvang, sport, muziek, abonnementen, hobby, kleding en fietsen. Bedragen boven de € 100,- worden alleen in gezamenlijk overleg uitgegeven. Beide ouders hebben toegang tot en inzicht in de kinderrekening.
Bovenstaande regeling is een verplichting van de ene ouder jegens de andere ouder om de andere ouder in staat te stellen [de minderjarige] in het levensonderhoud te voorzien, waarbij de betaling via de kinderrekening verloopt. ”
3.3
Bij beschikking van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man met ingang van 1 februari 2018 een bedrag van € 250,- per maand aan haar zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 12 maart 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw de financiële afspraken van partijen ten aanzien van [de minderjarige] , inhoudende dat zij de kinderbijslag alsmede iedere maand € 113,- zal storten op de kinderrekening (met nummer [nummer1] ), moet nakomen en bepaald dat de vrouw een dwangsom aan de man moet betalen van € 500,- per dag dat zij niet aan het voorgaande voldoet.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 20 juli 2022, heeft de vrouw onder meer, voor zover hier van belang, verzocht het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke kinderrekening ten behoeve van [de minderjarige] wordt opgeheven en het saldo wordt verdeeld naar rato conform het voorstel van de moeder uit productie 50 in eerste aanleg.
4. Het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hiervan belang, het verzoek van de moeder tot opheffing van de gezamenlijke kinderrekening afgewezen.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
13 oktober 2022. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat artikel 8 van het ouderschapsplan waar het gaat om de afspraak van de kinderrekening wordt gewijzigd in die zin dat zij, de vrouw, wordt ontslagen van de verplichting om maandelijks te moeten inleggen op de kinderrekening en dat haar voorstel tot het verdelen van de kostenposten conform haar voorstel zal worden toegewezen.
4.3
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van dit artikel kan een afspraak tussen partijen worden gewijzigd wanneer deze door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, doordat de afspraak die partijen in 2016 met elkaar hebben gemaakt over de kosten van [de minderjarige] vrijwel vanaf het begin niet heeft gewerkt zoals partijen voor ogen hadden toen zij de afspraak maakten. Dit is door zowel de man als de vrouw bevestigd, en zij zijn hierover al geruime tijd met elkaar in een strijd verwikkeld. Het hof ziet hierin een wijziging van omstandigheden die maakt dat de door partijen overeengekomen regeling niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
5.3
De vrouw verzoekt het hof artikel 8 van het ouderschapsplan te wijzigen, in die zin dat zij wordt ontslagen van haar verplichting om maandelijks te moeten inleggen op de kinderrekening. Zij voert aan dat de man zich niet houdt aan de afspraken die partijen gemaakt hebben. De man doet uitgaven ten koste van de kinderrekening, die niet vallen onder afspraken die partijen hierover gemaakt hebben. De man overlegt niet over uitgaven boven de € 100,- en is niet transparant over bedragen die hij van de kinderrekening overboekt naar zijn eigen rekening. Haar inbreng komt dan niet ten goede van [de minderjarige] . Door de man is dit niet betwist, maar hij stelt dat het de vrouw is die zich niet aan de afspraken houdt en dat de regeling die partijen overeengekomen zijn prima zou werken wanneer de vrouw zich er aan houdt. Het standpunt van de man is door de vrouw gemotiveerd betwist.
Het hof maakt uit het verzoek van de vrouw op dat zij het hof vraagt om artikel 8 van het ouderschapsplan te ontbinden op grond van wanprestatie.
5.4
Partijen zijn in artikel 8 van het ouderschapsplan een verbintenis aangegaan ten aanzien van de verdeling van de kosten van [de minderjarige] . Het hof ziet het handelen van de man als het tekortschieten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis. De vrouw heeft de man diverse keren gewezen op zijn verplichtingen, desondanks is de man niet bereid gebleken om aan de verzoeken van de vrouw te voldoen. Overleg tussen de advocaten van partijen heeft ook niets opgeleverd. Het hof oordeelt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. De man heeft bij de mondelinge behandeling bij herhaling naar voren gebracht dat de problemen opgelost zijn als de vrouw zich aan de overeenkomst houdt. Het hof maakt hieruit op dat de man niet voornemens is zijn eigen handelwijze te veranderen en niet bereid is zijn deel van de overeenkomst alsnog na te komen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de tekortkoming voldoende ernstig is om een ontbinding van artikel 8 van het ouderschapsplan te rechtvaardigen. Door zowel de vrouw als de man is naar voren gebracht dat de huidige regeling al jaren voor veel onrust zorgt omdat deze niet goed wordt nagekomen. Deze onrust is ook voor [de minderjarige] voelbaar en zij heeft hier last van. Nu het partijen niet lukt om in onderling overleg tot andere afspraken te komen zal het hof overgaan tot ontbinding van artikel 8 van het ouderschapsplan.
5.6
De vrouw heeft het hof verder verzocht om de kostenposten van [de minderjarige] tussen partijen te verdelen op een door haar voorgestelde wijze. Het hof zal dit verzoek van de vrouw afwijzen omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt uit de ontbinding van artikel 8 van het ouderschapsplan van partijen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, R. Feunekes en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.