ECLI:NL:GHARL:2023:5365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.300.204
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken na deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023, betreft het een hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige], geboren in 2014. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verweerster in hoger beroep, zijn verwikkeld in een geschil over de zorgregeling na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. Het hof verwijst naar een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 4 april 2023 is opgesteld, waarin wordt geadviseerd over de invulling van de zorgregeling. De vader heeft een zorgregeling voorgesteld die door de raad wordt ondersteund, maar de moeder heeft bezwaar gemaakt tegen het rapport en verzoekt om een contra-expertise. Het hof overweegt dat de door de moeder aangevoerde bezwaren onvoldoende zijn onderbouwd en wijst haar verzoeken af. Het hof oordeelt dat de voorgestelde zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is en dat de ouders hun samenwerking moeten verbeteren. De beslissing van het hof houdt in dat de zorgregeling per 1 september 2023 zal worden aangepast, met specifieke afspraken over de verblijfsduur van [de minderjarige] bij beide ouders, inclusief de verdeling van vakanties en feestdagen. De ouders worden aangespoord om in onderling overleg afspraken te maken over de zorgregeling, waarbij het hof de belangen van [de minderjarige] vooropstelt.

Uitspraak

.GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.204
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 498953 en 516675)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Patist te Maarssen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.W. Tijsseling te Utrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 15 maart 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit een rapport van de raad voor de kinderbescherming (regio Rotterdam-Dordrecht) van 4 april 2023 (verder: het rapport).
1.3
Op 23 mei 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
15 maart 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de vraag welke invulling van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] (geboren [in] 2014) het meest in het belang van [de minderjarige] is.
2.3
In het rapport is te lezen dat de raad zich kan vinden in de door de vader voorgestelde zorgregeling (zoals verwoord in de tussenbeschikking van het hof). Om tot deze regeling te komen adviseert de raad de volgende opbouw vast te stellen:
- vanaf de maand na de zittingsdatum komt de dinsdagmiddag in de huidige zorgregeling te vervallen. In plaats daarvan gaat [de minderjarige] in oneven weken van vrijdag uit school tot 19.00 uur (na het eten) en, indien [de minderjarige] op een vrijdag geen school heeft, vanaf 8.00 uur tot 19.00 uur, naar de vader;
- vanaf de maand na de zittingsdatum gaat [de minderjarige] de even weken van vrijdag uit school tot zaterdag, 19.00 uur (na het eten) naar de vader waarbij ook geldt dat, indien [de minderjarige] op een vrijdag geen school heeft, zij vanaf 8.00 uur bij de vader verblijft;
- in de tweede maand na de zittingsdatum verblijft [de minderjarige] in de even weken van vrijdag uit school tot zondagochtend, 12.00 uur bij haar vader (en, indien [de minderjarige] geen school heeft op vrijdag vanaf 8.00 uur);
- vanaf de derde maand na zittingsdatum verblijft [de minderjarige] in de even weken van vrijdag uit school tot maandagochtend bij haar vader, waarbij de vader [de minderjarige] naar school brengt. Indien [de minderjarige] op een vrijdag geen school heeft, verblijft zij vanaf 8.00 uur bij de vader.
De raad kan zich eveneens vinden in de door de vader verzochte feestdagen- en vakantieregeling, behalve voor wat betreft de zomervakanties. De raad adviseert een verdeling van de zomervakantie waarbij [de minderjarige] twee weken bij de ene ouder is en daarna twee weken bij de andere ouder, gevolgd door bij iedere ouder een week.
2.4
De vader stelt zich op het standpunt dat de raad ten onrechte is gezwicht voor de kritiek van de moeder op het eerste conceptrapport van november 2022. Er is daarnaast geen reden voor een opbouw van de zorgregeling zoals door de raad geadviseerd. De vader verzoekt de door hem verzochte zorgregeling onmiddellijk te laten ingaan. Ten aanzien van de bezwaren van de moeder tegen het advies van de raad om de zorgregeling op de dinsdag te laten vervallen, merkt de vader op dat dat in stand moet blijven en zou mogen duren tot woensdagochtend naar school, in combinatie met de overigens door hem verzochte zorgregeling.
2.5
De moeder maakt bezwaar tegen het rapport. Het voldoet volgens haar niet aan de kwaliteitseisen van de raad, maar is ook in strijd met de richtlijnen van (naar het hof begrijpt) het hof, zoals die gelden voor deskundigenberichten. Zo bleek het verweerschrift van de moeder niet te zijn betrokken in de oordeelsvorming die tot de eerste conceptversie van het rapport heeft geleid. Dit heeft de raad erkend maar onvoldoende hersteld. Er is geen hoor en wederhoor toegepast, onder andere doordat zonder mededeling aan de moeder een extra gesprek met de vader heeft plaatsgevonden. De raad is partijdig, aldus de moeder. Daarom verzoekt de moeder primair een contra-expertise in de zin van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Subsidiair verzoekt de moeder het advies van de raad te temporiseren door de opbouw later in te laten gaan, namelijk per 1 september 2023, waarbij zij voorstelt dat [de minderjarige] in de tweede en/of de zesde week van de zomervakantie bij de vader verblijft, en om de opbouw over een langere periode uit te spreiden. Meer subsidiair verzoekt zij het advies van de raad aan te vullen met de bepaling dat evaluatiemomenten plaatsvinden.
2.6
Uit de stellingen van de moeder leidt het hof dat het door haar voorgestane onderzoek een onderzoek betreft als bedoeld in het tweede lid van artikel 810a lid 2 Rv.
Het hof is van oordeel dat in deze zaak het tweede lid niet van toepassing is, omdat dat uitsluitend ziet op zaken die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag (of de voogdij). In het tweede lid wordt dus het recht op een contra-expertise geregeld in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. In deze procedure is echter de zorgregeling tussen de ouders in geschil.
2.7
Voor zover de moeder haar verzoek om een contra-expertise baseert op het eerste lid van artikel 810a Rv wijst het hof het verzoek ook af. De moeder heeft niet toegelicht van welke deskundige zij een rapport wil overleggen en daarnaast is het hof van oordeel dat - op basis van wat de moeder heeft gesteld - een door haar over te leggen rapport niet kan leiden tot een beslissing van de zaak. De moeder heeft de door haar gestelde partijdigheid van de raad onvoldoende onderbouwd en daarvan is het hof verder ook niets gebleken.
2.8
Het meer subsidiaire verzoek van de moeder om het advies van de raad aan te vullen met de bepaling dat evaluatiemomenten plaatsvinden zal het hof afwijzen. Het hof neemt het advies van de raad over en ziet geen meerwaarde in een dergelijke aanvulling van dat advies. Daarbij komt dat een juridische grondslag voor een dergelijke aanvulling ontbreekt.
2.9
Op grond van de stukken en wat tijdens de zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de door de raad geadviseerde omgangsregeling, inclusief de geadviseerde opbouw, wordt gevolgd. De ouders voeren al jaren strijd met elkaar. Er is nauwelijks sprake van samenwerking tussen hen. Wederzijds vertrouwen en respect ontbreken en zij diskwalificeren elkaar. Uit het onderzoek van de raad blijkt dat, hoewel beide ouders de wens hebben om [de minderjarige] waar mogelijk buiten de strijd te houden, [de minderjarige] toch sterk met deze strijd wordt belast. De raad ziet dat beide ouders [de minderjarige] is de strijd betrekken. Daarmee bestaat het risico dat [de minderjarige] (nog meer)in een loyaliteitsconflict terecht komt, en klem zit tussen haar ouders. Het is aan de ouders om zich in te zetten om de samenwerking te verbeteren. De vrees van de moeder dat uitbreiding van de zorgregeling zal leiden tot onveiligheid voor [de minderjarige] kan door de raad in het huidige raadsonderzoek niet bevestigd worden. Voor de raad is uit het onderzoek niet gebleken dat op dit moment nog agressieregulatie-problematiek bij de vader speelt. Voor de raad is ook niet gebleken dat er ‘objectiveerbare omstandigheden’ zijn die wijzen op een onveiligheid van [de minderjarige] bij de vader.
Volgens de raad is de huidige zorgregeling een belemmering voor een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] . De mate waarin de ouderproblematiek nog altijd zeer op de voorgrond staat, is sterk belastend voor [de minderjarige] en het is voor haar een zeer verwarrende situatie. Ze heeft sterk de wens om meer contact te hebben met de vader maar ze zal de spanning op dit punt voelen bij de moeder. [de minderjarige] wil graag dat het ‘meer eerlijk verdeeld’ is tussen de ouders. Een ruimere omgangsregeling acht de raad voor haar noodzakelijk om op een goede manier op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij een relatie met zowel de moeder als met de vader kan opbouwen omwille van haar identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling, aldus de raad. Het hof volgt dit advies van de raad.
De moeder stelt dat het vervallen van de omgang tussen [de minderjarige] en de vader op de dinsdag voor opvangproblemen bij haar zorgt omdat de moeder dan werkt. Het hof overweegt dat de vader op de zitting heeft aangeboden om op dinsdagmiddag te blijven zorgen voor [de minderjarige] , zoals hij dat tot nu toe onder de huidige zorgregeling ook al deed.
2.1
Ten aanzien van de feestdagen- en vakantieregeling overweegt het hof als volgt. De raad kan zich grotendeels vinden in de door vader verzochte vakantie- en
feestdagenregeling maar drie weken aaneensluitend bij een ouder gedurende de zomervakantie wordt voor [de minderjarige] te lang geacht. De raad vindt een verdeling voor de zomervakantie van twee weken bij de ene ouder en daarna twee weken bij de andere ouder, gevolgd door ieder weer een week, passend en adviseert het hof om zo’n regeling op te leggen. In de oneven jaren start de moeder in de zomervakantie en in de even jaren start de vader in de zomervakantie. Het hof sluit zich aan bij dat advies, gelet op de belangen van [de minderjarige] en ook omdat de moeder deze voorgestelde regeling niet gemotiveerd heeft betwist.
2.11
De moeder heeft op de zitting verzocht een eventuele wijziging van de zorgregeling pas per 1 september 2023, dus na de zomervakantie, te laten ingaan. Het hof begrijpt de door de moeder gestelde bezwaren tegen het op korte termijn wijzigen van de zorgregeling. De moeder is een alleenstaande ouder en zij werkt vier dagen per week. Zij heeft haar werk en de zomervakantie van 2023 al moeten afstemmen op de nu lopende zorgregeling. Om de wijziging van de zorgregeling nu al te laten ingaan zou de moeder praktische problemen geven, in die zin dat zij dan onvoldoende opvang heeft voor [de minderjarige] . Het hof zal de wijziging daarom pas laten ingaan per 1 september 2023. Dit neemt niet weg dat de moeder op de zitting heeft aangeboden om [de minderjarige] in week 2 en in week 6 van de zomervakantie bij de vader te laten verblijven.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 juli 2021, voor zover het betreft de zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken wat betreft de reguliere zorgregeling in die zin dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- vanaf 1 september 2023 in de oneven weken van vrijdag uit school tot 19.00 uur (na
het eten) en, indien [de minderjarige] op een vrijdag geen school heeft, vanaf 8.00 uur tot 19.00 uur;
- vanaf 1 oktober 2023 in de even weken van vrijdag uit school tot
zaterdag, 19.00 uur (na het eten), waarbij ook geldt dat, indien [de minderjarige] op een vrijdag
geen school heeft, zij vanaf 8.00 uur bij de vader verblijft;
- vanaf 1 november 2023 in de even weken van vrijdag uit school
tot zondagochtend, 12.00 uur (en, indien [de minderjarige] geen school heeft op vrijdag vanaf
8
uur);
- vanaf 1 december 2023 in de even weken van vrijdag uit school tot
maandagochtend, waarbij de vader [de minderjarige] naar school brengt. Indien [de minderjarige] op een
vrijdag geen school heeft, verblijft zij vanaf 8.00 uur bij de vader;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de vakanties in die zin dat [de minderjarige] :
- tijdens de (school-)vakanties bij elk van partijen zal verblijven op basis van
evenredigheid, terwijl jaarlijks aan het begin van elk schooljaar (in september) door
partijen op basis van het vakantierooster van het dan komend schooljaar in overleg zal
worden afgestemd gedurende welke vakanties of deel daarvan [de minderjarige] bij elk van
partijen zal doorbrengen;
- tijdens de zomervakanties twee weken bij de ene ouder en daarna twee weken bij de
andere ouder verblijft, gevolgd door iedere ouder weer een week, als passend. In de
oneven jaren start de moeder in de zomervakantie en in de even jaren start de vader in
de zomervakantie.
Als de ouders in onderling overleg geen vakantie weten af te spreken, dan zal de volgende regeling gelden:
-in de even jaren brengt [de minderjarige] de krokusvakantie bij de vader door en de
herfstvakantie bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
-tijdens de tulpvakantie en de kerstvakantie (beide twee weken), zal [de minderjarige] in de even
jaren de eerste helft bij de vader doorbrengen en de tweede helft bij de moeder en in
de oneven jaren andersom. Dit laat onverlet de kerstdagenregeling zoals hierna
genoemd;
indien één van de ouders of beide ouders geen gebruik willen maken van het doorbrengen van enigerlei vakantie of vakantiedeel, zoals hiervoor bedoeld, zal de reguliere zorgregeling gelden, hetgeen tenminste drie weken voor de aanvang van de betreffende vakantie tussen de ouders zal worden gecommuniceerd. Indien tijdens een schoolvakantie geen alternatieve afspraak is gemaakt over het verblijf van [de minderjarige] bij elk van de ouders zal de reguliere zorgregeling worden aangehouden;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de feestdagen in die zin dat [de minderjarige]
de feestdagen bij elk van de ouders zal doorbrengen, waarbij [de minderjarige] :
  • tijdens Pasen bij de één en tijdens Pinksteren van datzelfde jaar bij de ander verblijft (en het jaar daarop andersom). Tenzij de ouders anders afspreken, is [de minderjarige] in de even jaren tijdens Pasen bij de vader en Pinksteren bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
  • tijdens de kerstdagen bij elk van de ouders één kerstdag doorbrengt: bij eerste kerstdag hoort ook kerstavond (24 december), terwijl de wissel plaatsvindt na het eten op eerste kerstdag, waarbij [de minderjarige] bij de ander verblijft tot de morgen volgend op tweede kerstdag;
  • oud en nieuw jaarlijks wisselend bij elk van de ouders zal doorbrengen: in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder, tenzij de ouders anders afspreken;
  • Koningsdag jaarlijks wisselend bij elk van de ouders: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader, tenzij partijen anders afspreken;
  • Hemelvaartsdag jaarlijks wisselend bij elk van partijen, in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Sinterklaasavond (5 december tot de daarop volgende morgen) jaarlijks wisselend bij elk van de ouders: in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder, tenzij partijen anders afspreken;
tijdens de verjaardag van [de minderjarige] geldt dat [de minderjarige] in de even jaren bij de vader zal zijn en in de oneven jaren bij de moeder, tenzij de ouders anders afspreken. De ouder bij wie [de minderjarige] verblijft, zal de andere ouder de gelegenheid geven om [de minderjarige] op haar verjaardag te feliciteren en een cadeautje te geven;
tijdens de verjaardagen van één van de ouders zal [de minderjarige] die dag bij de jarige ouder kunnen doorbrengen. Voor feesten en verjaardagen van andere familieleden zullen ouders zich binnen de eigen familie er zo veel mogelijk voor zorgen dat dit synchroon loopt met de reguliere zorgregeling. Voor zover [de minderjarige] bij de ene ouder verblijft, terwijl er een feest is in de familie van de ander, dan zal de eerstbedoelde ouder eraan meewerken dat [de minderjarige] dergelijke feesten kan bijwonen;
Moederdag brengt [de minderjarige] door bij de moeder, terwijl [de minderjarige] Vaderdag doorbrengt bij de vader. [de minderjarige] zal vanaf de avond voor Moeder- en Vaderdag bij de betreffende ouder verblijven, zodat [de minderjarige] met hen kan ontbijten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E. de Boer en A.T. Bol en is op
27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.