ECLI:NL:GHARL:2023:5342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
21-002413-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in ontnemingszaak met procesafspraken tussen openbaar ministerie en verdediging

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.963.081,04. De betrokkene had hoger beroep ingesteld, maar dit was ingetrokken, waardoor het vonnis onherroepelijk werd. In hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdediging en het openbaar ministerie, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 1.669.928,69 en de verplichting tot betaling aan de Staat werd vastgesteld op € 1.268.363,69. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de nieuwe betalingsverplichting opgelegd, rekening houdend met de gemaakte procesafspraken. Het hof oordeelde dat de afdoening redelijk en passend was, en dat de betrokkene vrijwillig had ingestemd met de afspraken. De beslissing is genomen na onderzoek op de zitting van 15 juni 2023, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de betrokkene aanwezig waren. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002413-19
Uitspraak d.d.: 29 juni 2023
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2019 met parketnummer 05-901159-12 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats] .

Procesgang

De officier van justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de ingediende schriftelijke vordering van € 1.891.817,00 gewijzigd en gevorderd dat het wederrechtelijk voordeel wordt vastgesteld op € 1.490,929,- vermeerderd met het vervolgprofijt in de vorm van heffingsrente over het door het openbaar ministerie inbeslaggenomen geld, zijnde een bedrag van € 100.009,04. Dit brengt het door de officier van justitie gevorderde te ontnemen bedrag op in totaal € 1.590,938,04.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2019 is de betrokkene in de onderliggende strafzaak veroordeeld ter zake van:
  • het medeplegen van het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 1)
  • het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2)
  • als oprichter en bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3 van de Opiumwet (feit 3)
  • gewoontewissen (feit 4 primair)
  • handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (feit 5)
  • handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (feit 6).
De rechtbank heeft de betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek van het voorarrest.
Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.963.081,04 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van voornoemd bedrag aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide beslissingen van de rechtbank. De betrokkene heeft in de onderliggende strafzaak het hoger beroep ingetrokken, waarna het hiervoor genoemde vonnis op 1 juni 2021 onherroepelijk is geworden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan. Het hof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank, waarbij rekening is gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

Procesafspraken

Bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep hebben de verdediging en de
advocaat-generaal bevestigd dat zij tot procesafspraken zijn gekomen over de afdoening van de onderhavige ontnemingszaak. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig de procesafspraken gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 1.669.928,69 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.268.363,69.
De door de advocaat-generaal en de verdediging ondertekende procesafspraken luiden - kort gezegd - als volgt:
Het wederrechtelijk voordeel van betrokkene wordt vastgesteld op € 1.669.928,69, bestaande uit € 1.490.929,00 aan bruto winsten en (d.d. 29 juni 2023) € 178.999,69 aan vervolgprofijt.
De betalingsverplichting van betrokkene aan de Staat der Nederlanden wordt vastgesteld op € 1.268.363,69. Dit bedrag is opgebouwd uit € 1.094.364,00 aan netto winst vermeerderd met het vervolgprofijt en met aftrek van de compensatie wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
De betrokkene ziet af van ieder mogelijk bestaand recht op een fiscale aftrekmogelijkheid, zoals in de procesafspraken beschreven.
De procesafspraken worden bekendgemaakt aan het hof, waarmee de partijen de behoefte aan grondige en volledige inhoudelijke behandeling van de ontneming komt te vervallen. De partijen verzoeken het hof overeenkomstig arrest te wijzen.
De partijen kunnen het hof verzoeken alsnog over te gaan tot grondige en volledige inhoudelijke behandeling van de ontnemingszaak, in het geval het hof overweegt een andere (hoger of lager) betalingsverplichting op te leggen.
Beoordeling
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de procesafspraken en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. Daarbij is aan de orde gekomen dat betrokkene in de concrete omstandigheden van de voorliggende zaak vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het voorliggende afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Nu de procesafspraken op basis van vrijwilligheid en op basis van wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van zijn raadsman meermalen ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en daarmee akkoord te gaan, komen deze afspraken voor een beoordeling van het hof in aanmerking.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de afdoening van de zaak redelijk en passend zijn.
Gelet op het voorgaande en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de persoon van de betrokkene en de termijnoverschrijding naar voren is gekomen, acht het hof de in de procesafspraken opgenomen afdoening redelijk en passend.
Het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat wordt dan ook vastgesteld op € 1.669.928,69 en de verplichting van de betrokkene tot betaling aan de Staat op
€ 1.268.363,69.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.669.928,69 (een miljoen zeshonderdnegenenzestigduizend negenhonderdachtentwintig euro en negenenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.268.363,69 (een miljoen tweehonderdachtenzestigduizend driehonderddrieënzestig euro en negenenzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 29 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.D. den Hartog is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.