ECLI:NL:GHARL:2023:5307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
21-002896-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor hypotheekfraude, oplichting en handel in cocaïne; veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en bezit van kinder- en dierenpornografie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van hypotheekfraude en oplichting, maar het hof heeft de vrijspraak van deze feiten bevestigd. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van valse documenten bij een hypotheekaanvraag en het oplichten van de ING Bank. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen.

Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in verschillende hoeveelheden, namelijk 1029.70 gram, 24.64 gram en 39.78 gram. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de cocaïne zich in zijn auto bevond, en dat hij deze had geleend aan zijn broer, die ook betrokken was bij de drugshandel.

Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het bezit van kinder- en dierenpornografisch materiaal. Het hof oordeelde dat de verdachte op zijn telefoon toegang had tot dit materiaal en dat hij zich hiervan bewust was. De verdachte kreeg een gevangenisstraf opgelegd gelijk aan de duur van zijn voorarrest, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij zijn leven inmiddels op een positieve manier invult.

De vordering van de ING Bank tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in hoger beroep was gehandhaafd. Het hof gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 5.650,- aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002896-21
Uitspraak d.d.: 27 juni 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juni 2021 met parketnummer 18-144653-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof teruggave gelast aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.650,-. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ING Bank als benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Eefting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 15 juni 2021 verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 primair en subsidiair en 2 primair is tenlastegelegd vrijgesproken.
Voorts heeft de rechtbank verdachte ter zake van hetgeen hem onder 2 subsidiair, 3 en 4 is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 194 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Verder heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.650,-.
De rechtbank heeft de ING Bank als benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, ter verkrijging van een hypotheek voor een woning aan [adres 1] te [plaats 1] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een taxatierapport, betrekking hebbende op de (eventuele) verkoop van een woning aan [adres 2] te [plaats 1] en/of een schriftelijke aanbieding van [woningcorporatie] strekkende tot het terugkopen van de woning aan [adres 2] , als ware het echt en onvervalst, door bovenbedoelde aanbieding van [woningcorporatie] , welke aanbieding op 6 mei 2016 was verlopen en (aldus) niet meer geldig was, als bewijsstuk van der verkoop van de woning [adres 2] te overleggen bij de hypotheekaanvraag voor de woning aan [adres 1] .
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING Bank NV heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een hypothecaire lening
(van 219.300 euro), door bij de aanvraag van de bedoelde lening een taxatierapport met betrekking tot de waarde van de woning aan [adres 2] en/of een schriftelijke aanbieding van [woningcorporatie] tot het terugkopen van de woning aan [adres 2] , welke aanbieding op 6 mei 2016 zijn geldigheid had verloren, te overleggen aan genoemde bank, waardoor de ING Bank BV werd bewogen tot afgifte/verstrekking van een (hypothecaire) lening.
2. primair
hij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met
1 juni 2020, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. subsidiair
hij in de periode van 19 mei 2020 tot en met 1 juni 2020, te [plaats 1] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1029.70 gram en/of 24.64 gram en/of 39.78 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 juni 2020, te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer afbeeldingen,
te weten (digitale) fotobestanden en/of (digitale) filmbestanden in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeelding(en) een of meer ontuchtige handeling(en) zichtbaar was/waren, waarbij (telkens) een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, te weten zes, althans een aantal, bestanden met afbeeldingen/video’s, waarop (onder meer) te zien is dat
- ( volwassen) vrouwen vaginaal dan wel anaal dan wel oraal worden gepenetreerd door paarden en honden en/of
- Een man met zijn penis een hond anaal penetreert en/of
- Een hond een man anaal penetreert.
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 juni 2020, te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer afbeeldingen,
te weten (digitale) fotobestanden en/of (digitale) filmbestanden in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) een of meer seksuele gedragingen zichtbaar was/waren, waarbij (telkens) een of meer personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken en/of welke voornoemde seksuele gedraging(en) - zakelijk weergegeven - bestonden uit het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, te weten
- een videobestand met de naam [videobestand 1] ,
waarop te zien is dat een meisje met een geschatte leeftijd tussen de 10 en de 14 jaar oud, oraal en met de hand de penis van een volwassen man stimuleert, en/of
- een videobestand met de naam [videobestand 2] ,
waarin een volwassen penis een minderjarige anaal of vaginaal lijkt te penetreren. Gezien de bouw en de proporties van de minderjarige wordt de leeftijd geschat tussen de 4 en de
10 jaar oud en/of
- een videobestand met de naam [videobestand 3] ,
zijnde een compilatie van verschillende pre-puberale meisjes die vaginaal en/of anaal gepenetreerd worden met de penis van een volwassen man. De geschatte leeftijden van deze meisjes liggen allen tussen de 6 en de 12 jaar, en/of
- een videobestand met de naam [videobestand 4] ,
waarin te zien is dat een meisje met de geschatte leeftijd van tussen de 6 en de 12 jaar oud, vaginaal en / of anaal gepenetreerd wordt door een volwassen penis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gaat het hof er vanuit dat sprake is van een primair en subsidiair tenlastegelegd feit. Verdachte wordt primair tenlastegelegd het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel vervoeren van cocaïne. Subsidiair wordt hem het aanwezig hebben van cocaïne tenlastegelegd en wel in verschillende hoeveelheden, ongeveer 1029.70 gram, 24.64 gram en 39.78 gram.

Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – valsheid in geschrifte in de vorm van hypotheekfraude jegens de ING Bank tenlastegelegd.
Oordeel van het hof
Het hof acht – evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging – het onder
1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe dat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst taxatierapport, betrekking hebbende op de (eventuele) verkoop van een woning aan [adres 2]
te [plaats 1] en van een valse en/of vervalste schriftelijke aanbieding van [woningcorporatie] strekkende tot het terugkopen van de woning aan [adres 2] te [plaats 1] , als ware het echt en onvervalst.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
Aan verdachte is - kort gezegd – oplichting jegens de ING Bank tenlastegelegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie kan zich niet verenigen met de vrijspraak in eerste aanleg van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde oplichting. Er is niet slechts één onware mededeling op basis waarvan verdachte een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, maar er is sprake van een samenstel van factoren. Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door middel van een samenweefstel van verdichtsels.
De advocaat-generaal heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft het appartement aan [adres 2] te [plaats 1] laten taxeren door [woningcorporatie] . Onder overlegging van het taxatierapport en de terugkoopregeling – waaruit volgt dat [woningcorporatie] het appartement zal terugkopen voor de getaxeerde waarde – heeft verdachte vervolgens een hypothecaire lening aangevraagd bij de ING Bank voor de financiering van zijn nieuwe woning aan [adres 1] te [plaats 1] . In het adviesgesprek met hypotheekadviseur [hypotheekadviseur] was besproken dat het appartement aan [adres 2] verkocht was. [hypotheekadviseur] was er ook van overtuigd dat hier sprake van was op grond van de gesprekken die hij samen met verdachte heeft gevoerd en door de documenten die bij hem werden aangeleverd ter onderbouwing. [hypotheekadviseur] heeft verklaard dat niet besproken is dat verdachte de woning in eigendom zou houden of zou verhuren. Verdachte heeft de hypotheekofferte met het Persoonlijk Hypotheek Advies voor akkoord ondertekend en daarmee verklaard dat de aangeleverde gegevens juist zijn. Dit betekent dat verdachte op belangrijke momenten heeft verzwegen dat zijn woning niet was verkocht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 subsidiair is tenlastegelegd, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de ING Bank middels oplichting heeft willen bewegen tot afgifte van een hypotheeklening.
Verdachte heeft nimmer te kennen gegeven bij de ING Bank dat hij zijn woning aan [adres 2] te [plaats 1] heeft verkocht. Zelfs al zou worden uitgegaan van deze mededeling, dan brengt dit nog geen oplichting met zich mee. Een enkele onware mededeling is immers onvoldoende om te kunnen spreken van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is in het dossier dat verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Niet kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens de ING Bank zou hebben bewogen tot afgifte van enig goed om zichzelf te bevoordelen.
Oordeel van het hof
Het hof dient te onderzoeken of de gedragingen van verdachte zoals tenlastegelegd, oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Voor veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen.
Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na het gewezen vonnis op 15 juni 2021 – waarbij verdachte is vrijgesproken van dit verwijt – heeft er in hoger beroep aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Zo zijn er drie getuigen gehoord, te weten [getuige 1] , [hypotheekadviseur] en [getuige 2/notaris] . [getuige 1] en [hypotheekadviseur] zijn als getuige gehoord in verband met hun betrokkenheid als (gewezen) werknemers van de ING Bank bij het afsluiten van een hypotheek aan [adres 1] te [plaats 1] . [getuige 2/notaris] is als getuige gehoord, omdat hij als notaris betrokken was bij de levering van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en het hierop vestigen van een hypotheekrecht voor de ING Bank. Ook is er een proces-verbaal van bevindingen met nog niet eerder door de bank verstrekte e-mailcorrespondentie tussen verdachte en de ING Bank uit de periode van 6 tot en met 14 mei 2016 toegevoegd aan het dossier. Uit deze
e-mailcorrespondentie is gebleken dat verdachte per e-mail informatie aan [getuige 1] stuurde, die deze informatie kennelijk doorstuurde aan zijn (gewezen) collega [hypotheekadviseur] .
Ook stuurde verdachte informatie rechtstreeks aan [hypotheekadviseur] . Bij de e-mails zaten vaak meerdere bijlagen. Zo betroffen de e-mails van 11 mei 2016 twee doorgestuurde e-mails afkomstig van [woningcorporatie] waarin de overeenkomst tot terugkoop van het appartement aan [adres 2] in [plaats 1] werd bevestigd.
De bijlagen uit de e-mailcorrespondentie tussen verdachte en [getuige 1] dan wel [hypotheekadviseur] zijn vervolgens door de ING Bank gebruikt voor de beoordeling van de hypotheekaanvraag voor de woning aan [adres 1] te [plaats 1] .
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat het Openbaar Ministerie na de verkrijging van nieuwe informatie uit het aanvullend onderzoek er niet voor heeft gekozen om de tenlastelegging aan te vullen met nieuwe of andere feitelijkheden. Het hof is gebonden aan de grondslag van de huidige tenlastelegging en heeft zich in de beoordeling daarom beperkt tot de tenlastegelegde feitelijkheden.
Het hof overweegt dat uit het aanvullend onderzoek de suggestie zou kunnen volgen dat verdachte informatie heeft gestuurd naar de ING Bank om aan te tonen dat het appartement aan [adres 2] te [plaats 1] verkocht was, terwijl dit niet het geval was.
Wat hier ook van zij, het hof constateert dat aan verdachte is tenlastegelegd dat de ING Bank door overlegging van een taxatierapport met betrekking tot de waarde van de woning aan [adres 2] te [plaats 1] en een schriftelijke aanbieding van [woningcorporatie] bewogen is tot het verlenen van een hypothecaire lening ten behoeve van de door verdachte en diens toenmalige vrouw aan te kopen woning aan [adres 1] te [plaats 1] . Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het taxatierapport en de schriftelijke aanbieding de feitelijkheden zijn die de ING Bank hebben bewogen tot verstrekking van de hypothecaire lening. In tegenstelling tot de advocaat-generaal komt het hof dan ook tot de slotsom dat op grond van deze tenlastelegging niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte van dit tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel vervoeren van cocaïne. Hierbij zou sprake zijn van medeplegen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in zijn appelschriftuur betoogd dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal geen standpunt ingenomen met betrekking tot het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 primair is tenlastegelegd,
nu er in het geheel geen bewijs voorhanden is dat verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2020 cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair
tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe dat het dossier meerdere tapgesprekken bevat en dat deze tapgesprekken bij diverse personen soms druggerelateerd lijken te zijn.
De inhoud van deze gesprekken is echter niet dusdanig dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan – kortgezegd – handel in cocaïne.
Het aantal druggerelateerde gesprekken is te beperkt en ook de inhoud van deze gesprekken en de overige stukken in het dossier bevatten geen andere aanwijzingen waaruit betrokkenheid van verdachte bij het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel vervoeren van cocaïne in de tenlastegelegde periode kan volgen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij verschillende hoeveelheden cocaïne (ongeveer 1029.70 gram, 24.64 gram en/of 39.78 gram) opzettelijk aanwezig heeft gehad in de periode van 19 mei 2020 tot en met 1 juni 2020. Hierbij zou sprake zijn van medeplegen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie kan zich vinden in de bewezenverklaring door de rechtbank dat verdachte opzettelijk 24.64 gram en 39.78 gram cocaïne aanwezig heeft gehad in de periode van 19 tot en met 20 mei 2020. Het Openbaar Ministerie kan zich niet verenigen met de vrijspraak in eerste aanleg van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1029.70 gram cocaïne. Ook dit gedeelte kan volgens het Openbaar Ministerie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Volgens het Openbaar Ministerie is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd, zodat het tenlastegelegde medeplegen niet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 subsidiair is tenlastegelegd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van cocaïne in zijn auto. Verdachte heeft vanaf het begin een plausibele verklaring. Hij leende zijn auto regelmatig uit aan zijn broer ( [broer verdachte] ). Verdachtes broer heeft ook enkele dagen voor de ontdekking op 20 mei 2020 de auto van verdachte geleend. Hij heeft de in de auto aangetroffen verdovende middelen en de aan drugs gerelateerde voorwerpen zonder medeweten van verdachte in de auto van verdachte achtergelaten. Het alternatieve scenario van verdachte wordt ondersteund door de bekennende verklaring van zijn broer en door forensisch bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof stelt bij de beoordeling van de verweren het volgende voorop.
Het hof overweegt dat voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne is vereist dat de middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Voor opzet is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans de aanmerkelijke kans dat dit middel zich in zijn machtssfeer bevindt bewust heeft aanvaard.
Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de (aanmerkelijke kans van) aanwezigheid van verdovende middelen. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd zijn niet zonder meer voldoende voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte werd op 20 mei 2020 ontboden op het politiebureau te [plaats 2] voor een gesprek met zijn direct leidinggevende. Door verbalisanten is er vervolgens omstreeks 11:05 uur voor het eerst onderzoek verricht in de auto van verdachte. Er zijn toen telefoons, sleutelbossen en een tas in de auto aangetroffen en in beslag genomen.
Omstreeks 10:45 uur werd de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte geopend door een rechter-commissaris. Verdachte is naar [plaats 1] gebracht om bij deze huiszoeking aanwezig te zijn. De doorzoeking werd omstreeks 13:25 uur gesloten en om 13:30 uur werd de zoekplaats verlaten. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na de doorzoeking heeft gebeld met zijn broer, omdat hij hoorde dat er verdovende middelen in zijn auto waren aangetroffen en dat zijn auto in beslag werd genomen. Vervolgens zou zijn broer naar de woning van verdachte zijn gekomen en zouden zij daar samen een discussie hebben gehad over de aangetroffen verdovende middelen in de auto. Deze gang van zaken zouden twee collega’s kunnen bevestigen, aldus verdachte.
Omstreeks 14:25 uur werd de doorzoeking van de auto van de verdachte hervat. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in de auto – in een schuifvak onder de bestuurdersstoel en de bijrijdersstoel – twee plastic zakjes met daarin een brok met witte substantie aangetroffen. Ook lag er in het schuifvak onder de bijrijdersstoel een blauw etui. In dit etui bevond zich een plastic zakje met witte poeder. Op dit zakje stond de tekst "cafeïne". Tevens bevonden zich in het etui een weegschaaltje (geschikt voor wegingen tot 200 gram), diverse gripzakjes, diverse vouwblaadjes met een beschrijving voor het vouwen van envelopjes en een paar plastic zakjes. Nadat de verbalisanten de hierboven genoemde goederen hebben aangetroffen, hebben zij deze goederen in beslag genomen. Later onderzoek heeft uitgewezen dat de witte substantie in de twee plastic zakjes 24.64 gram en 39.78 gram cocaïne betrof. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de auto nog vluchtig bekeken en zag op de grond achter de bijrijdersstoel een bruine papieren zak. Na het aantreffen van bovengenoemde drugs is besloten om de auto van verdachte forensisch te laten onderzoeken.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat de auto van verdachte om 14:35 uur in beslag werd genomen ter waarheidsvinding.
Het forensisch onderzoek aan de auto van verdachte vond op 29 mei 2020 plaats door verbalisant [verbalisant 3] met speurhond [speurhond] . Speurhond [speurhond] is getraind om melding te maken als hij de geur waarneemt van verdovende middelen. Dit gebeurde ook in de auto van verdachte, te weten bij de bruine papieren zak die eerder door verbalisant [verbalisant 2] werd waargenomen. Deze zak lag op de vloer tussen de bijrijdersstoel en de achterbank.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft vervolgens in de bruine papieren zak gekeken en zag daarin een plastic boodschappentas. In deze plastic boodschappentas zag de verbalisant een rechthoekig blok dat was verpakt in bruine tape en doorzichtig folie. De papieren zak met inhoud is vervolgens veiliggesteld. Op 3 juni 2020 werd bij onderzoek vastgesteld dat inhoud van de papieren zak 1029.70 gram cocaïne bevatte.
Uit de bemonstering [bemonstering] van de handvatten van de plastic tas waarin het blok van 1029.70 gram cocaïne zat werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van verdachte (bewijskracht van meer dan 1 miljard) en minimaal drie onbekende personen.
Uit dactyloscopisch onderzoek aan sporen op de plastic [spoor 1] en [spoor 2] volgt het volgende.
Spoor [spoor 1] bevat 11 dactyloscopische kenmerken van een redelijke tot een goede kwaliteit, welke corresponderen met kenmerken in de referentieafdruk van de rechterwijsvinger van verdachte. Het aantal van 11 overeenkomende kenmerken leidt tot een extreem sterke onderscheidende waarde. De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer spoor [spoor 1] afkomstig is van verdachte dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
In spoor [spoor 2] worden 5 dactyloscopische kenmerken van een redelijke tot goede kwaliteit gevonden, welke corresponderen met de referentieafdruk van de rechter middelvinger van verdachte.
Het geheel aan corresponderen dactyloscopische informatie heeft een sterk onderscheidende waarde. De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer [spoor 1] afkomstig is van verdachte dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere persoon. De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer spoor [spoor 2] afkomstig is van verdachte dan wanneer het afkomstig is van een ander persoon.
Op 9 juni 2020 heeft verdachtes broer zich gemeld op het politiebureau in verband met het willen aantonen van de onschuld van verdachte. Op 15 juni 2020 heeft de broer vervolgens een verklaring afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij regelmatig de auto van verdachte leende, dat de in de auto van verdachte aangetroffen cocaïne van hem was, dat hij de cocaïne voor iemand moest bewaren en dat hij was vergeten deze verdovende middelen uit de auto te halen. Hij heeft een omschrijving gegeven van de papieren zak en de overige aangetroffen cocaïne. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij de drugs in de auto heeft achtergelaten. Daarnaast heeft hij niet willen verklaren van wie de 1029.70 gram cocaïne afkomstig was. Op een later moment in het onderzoek werd een match gevonden van de vingerafdrukken van verdachtes broer met de op de papieren zak waar de 1029.70 gram cocaïne in was verpakt aanwezige vingerafdrukken. Op de bruine papieren zak waren namelijk vijf dactyloscopische sporen aangetroffen. Het dactyloscopisch onderzoek resulteerde in een individualisatie van drie dactyloscopische sporen op één persoon, te weten van verdachtes broer.
Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn auto weleens drugs heeft gebruikt. Verder volgt uit het dossier dat verdachte in de dagen voorafgaand aan de inbeslagname van de auto drugs heeft gebruikt. Hij kocht geen drugs, maar pakte dit bij zijn broer thuis. Verdachte weet niet of zijn broer dat wist, maar denkt wel dat hij het op het laatst door heeft gehad. Op het moment dat verdachte geconfronteerd werd met foto’s van de aangetroffen drugs onder zijn autostoelen, heeft hij het in zijn auto aangetroffen plastic tasje in het blauwe etui herkend.
Dit kwam hem bekend voor, omdat hij het bij zijn broer thuis had zien liggen. Verdachte heeft verklaard dat hij weleens cocaïne heeft gepakt uit het plastic tasje. Hij heeft dat tasje weleens gezien en ook in handen gehad. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij wist dat zijn broer in het bezit was van meerdere gebruikershoeveelheden cocaïne waarmee ook handel verricht zou kunnen worden.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt voorop dat de cocaïne in verdachtes auto is aangetroffen. Uit de stukken is gebleken dat verdachte zijn eigen auto veelvuldig gebruikte. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de twee dagen voor 20 mei 2020 cocaïne heeft gebruikt. Een deel van de in de auto gevonden cocaïne is in de auto op voor de gebruiker van die auto zeer courante plaats gevonden, te weten onder de bestuurders- en bijrijdersstoel. In de bruine papieren zak zat de cocaïne verpakt in een plastic tas. De papieren tas lag duidelijk in het zicht. De verbalisant die de auto op 20 mei vluchtig bekeek zag de zak liggen. Ook het hof kon, zoals ter zitting aan verdachte voorgehouden, op de foto’s de zak duidelijk zien liggen. Op de plastic tas die zich binnen in de bruine papieren verpakking bevond zijn voorts DNA en vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Verder leende verdachte zijn auto naar eigen zeggen regelmatig uit aan zijn broer, terwijl hij wist dat zijn broer in het bezit was van meerdere gebruikershoeveelheden cocaïne waarmee ook handel verricht zou kunnen worden. In verdachtes auto zijn voorts ook handelshoeveelheden cocaïne aangetroffen. Daarnaast bevonden zich in de auto ook andere goederen die afkomstig waren uit de woning van verdachtes broer die duiden op handel, zoals gripzakjes, diverse vouwblaadjes met een beschrijving voor het vouwen van envelopjes en een weegschaal die geschikt was voor wegingen tot 200 gram. Verdachte herkende deze goederen ook uit de woning van zijn broer. Verder heeft verdachte verklaard enkele dagen voor de ontdekking op 20 mei 2020 de auto uitgeleend aan zijn broer. Dit alles wijst erop dat verdachte de cocaïne op 20 mei 2020 opzettelijk aanwezig had.
Het overweegt voorts nog het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn broer heeft gebeld toen hij hoorde dat zijn auto in beslag werd genomen en dat er verdovende middelen in waren gevonden. Zijn broer zou toen naar verdachtes woning zijn gekomen en daar zou nog politie aanwezig zijn geweest. Dat past naar het oordeel van het hof onmogelijk bij de vast te stellen tijdlijn. De zoeking was immers gesloten en de politie had de plaats van doorzoeking verlaten om 13:30 uur. De eerste verdovende middelen werden pas een klein uur later, om 14:25 uur, gevonden en de auto werd in beslag genomen om 14:35 uur. Veelzeggend is dat ook de verdediging bij het verhoor van verbalisant [verbalisant 1] ten overstaan van de rechter-commissaris meedeelde dat verdachte al om 13:00 uur wist dat hij zijn auto niet terug kreeg vanwege de vondst van verdovende middelen. Dat is feitelijk dus onmogelijk.
Uitgaande van verdachtes verklaring dat hij zijn broer vanwege die vondst belde toen de politie er nog was, en het feit dat hij op dat moment niet van de politie over de verdovende middelen kon hebben gehoord omdat die eenvoudigweg nog niet waren gevonden, kan verdachtes verklaring over de aanwezigheid van verdovende middelen in zijn auto slechts worden gekwalificeerd als daderwetenschap.
Ten slotte is door de verdediging nog aangevoerd dat de sporen en afdrukken ook in een eerder stadium op de tas terecht kunnen zijn gekomen, zodat deze niet direct gelinkt kunnen worden aan de tenlastegelegde gedraging. Het hof acht het echter gezien het voorgaande onwaarschijnlijk dat de DNA-sporen en vingerafdrukken door een andere oorzaak op de tas terecht zijn gekomen. Deze sporen sluiten juist aan bij wat het hof hiervoor over de wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne heeft overwogen en versterken dat.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn voertuig.
Met betrekking tot het medeplegen acht het hof naast het hiervoor overwogene de verklaring van broer [broer verdachte] van belang. Hij heeft verklaard dat hij wist van de verschillende hoeveelheden cocaïne in de auto van verdachte en dat deze verdovende middelen van hem waren. Deze zou hij per ongeluk in de auto hebben achtergelaten. Zowel verdachte als zijn broer had de beschikking over de auto. Van beiden zijn er vingerafdrukken aangetroffen op de verpakking van de 1029.70 gram aangetroffen cocaïne. Het hof is dan ook van oordeel dat er sprake was van een gezamenlijke machtsuitoefening.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging. Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk ongeveer 1029.70 gram, 24.64 gram en 39.78 gram cocaïne aanwezig heeft gehad en dat sprake is geweest van medeplegen.
Ten aanzien van het onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan het digitaal in het bezit hebben van dierenpornografisch en kinderpornografisch beeldmateriaal.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder feit 3 en feit 4 is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Evenals de rechtbank stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen vast dat dieren- en kinderpornografisch beeldmateriaal is aangetroffen op de onder verdachte op 20 mei 2020 in beslaggenomen Samsung [type] . Deze telefoon behoorde in eigendom toe aan verdachte en werd door hem gebruikt. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij voornoemde telefoon deelde met iemand anders (van wie hij de naam niet wil noemen) stelt het hof eveneens vast dat verdachte – onder meer – bekend is onder de naam [bijnaam] . Nu blijkens onderzoek naar de inhoud van voornoemde telefoon onder deze naam expliciet is gevraagd om kinderpornografisch materiaal, leidt het hof hieruit af dat verdachte (minst genomen
voorwaardelijk) opzet had op het bezit van zowel kinder- als dierenpornografisch materiaal,
in die zin dat hij wetenschap had van deze filmbestanden op zijn telefoon, hij de
beschikkingsmacht daarover had en de aanwezigheid daarvan gewild heeft.
Het hof acht het onder 3 en 4 tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2. subsidiair
hij in elk geval in de periode van 19 mei 2020 tot en met 20 met 2020, te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1029.70 gram en 24.64 gram en 39.78 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 juni 2020, in Nederland, meermalen, afbeeldingen, te weten digitale filmbestanden in bezit heeft gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeeldingen een of meer ontuchtige handelingen zichtbaar waren,
waarbij een mens en een dier zijn betrokken, te weten zes bestanden met afbeeldingen/video’s, waarop (onder meer) te zien is dat
- ( volwassen) vrouwen vaginaal dan wel anaal dan wel oraal worden gepenetreerd door paarden en honden en
- een man met zijn penis een hond anaal penetreert en
- een hond een man anaal penetreert.
4.
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 juni 2020, in Nederland, meermalen, afbeeldingen, te weten digitale filmbestanden in bezit heeft gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) een of meer seksuele gedragingen zichtbaar waren, waarbij personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, waren betrokken en welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit
het oraal en vaginaal en anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, te weten
- een videobestand met de naam [videobestand 1] ,
waarop te zien is dat een meisje met een geschatte leeftijd tussen de 10 en de 14 jaar oud, oraal en met de hand de penis van een volwassen man stimuleert, en
- een videobestand met de naam [videobestand 2] ,
waarin een volwassen penis een minderjarige anaal of vaginaal lijkt te penetreren. Gezien de bouw en de proporties van de minderjarige wordt de leeftijd geschat tussen de 4 en de
10 jaar oud, en
- een videobestand met de naam [videobestand 3] ,
zijnde een compilatie van verschillende pre-puberale meisjes die vaginaal en/of anaal gepenetreerd worden met de penis van een volwassen man. De geschatte leeftijden van deze meisjes liggen allen tussen de 6 en de 12 jaar, en
- een videobestand met de naam [videobestand 4] ,
waarin te zien is dat een meisje met de geschatte leeftijd van tussen de 6 en de 12 jaar oud, vaginaal en/of anaal gepenetreerd wordt door een volwassen penis.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken, in bezit hebben.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken,
in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen hem onder
1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 is tenlastegelegd wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Indien het hof tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt, heeft de raadsman bepleit om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht stil te staan bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een zware tijd achter de rug heeft, waarbij zijn ontslag bij de politie, het ontbreken van inkomen, een scheiding en het ontbreken van contact met zijn kinderen een impact gehad hebben op zijn leven. Verdachte is na zijn vrijlating na de voorlopige hechtenis de goede weg ingeslagen en is volledig gestopt met het gebruik van drugs. Zijn tijd in detentie heeft hij gebruikt voor zelfreflectie.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte het volgende overwogen.
Verdachte heeft in zijn auto een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat cocaïne stoffen bevat waarvan het gebruik zeer schadelijk is voor de volksgezondheid en dat deze stoffen leiden tot verslaving bij de gebruikers hiervan. Als gebruiker van cocaïne werkt verdachte mee aan het in stand houden van
druggerelateerde criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van zowel kinderporno als dierenporno. De betreffende kinder- en dierenpornografische filmbestanden zijn aangetroffen op de onder verdachte in beslaggenomen Samsung [type] . Door verdachte is tijdens een chatgesprek via de app [app] expliciet gevraagd naar kinderpornografisch materiaal. Bij de vervaardiging van kinderpornografische afbeeldingen worden kinderen veelvuldig seksueel misbruikt en geëxploiteerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die seksuele handelingen dienen te verrichten ten behoeve van de kinderporno-industrie aanzienlijke psychische schade kunnen oplopen, die ook vele jaren later nog diepe sporen nalaat. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen de personen aan te pakken die kinderporno vervaardigen, maar ook degenen die de afbeeldingen bezitten, zoals verdachte. Verdachte moet dan ook mede verantwoordelijk worden gehouden voor genoemd seksueel misbruik van kinderen, omdat hij door het in het bezit hebben van kinderporno heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar. Daarnaast heeft verdachte een aantal dierenpornografische flimbestanden in zijn bezit gehad. Voor de vervaardiging van deze films zijn dieren misbruikt en geëxploiteerd ten behoeve van een onzedelijke behoeftebevrediging van personen. Ook hiervoor geldt dat door het bekijken en bewaren van dit soort films de vraag daarnaar blijft bestaan en het vervaardigen wordt bevorderd.
De rechtbank rekent verdachte voornoemde feiten zwaar aan, in het bijzonder omdat verdachte ten tijde van deze feiten werkzaam was als politieambtenaar, en zich hij reeds uit hoofde van zijn functie van het kwalijke van dit materiaal bewust heeft moeten zijn.
Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de
samenleving in. Van een politieagent wordt daarom integriteit en betrouwbaarheid verwacht. Verdachte had zich dan ook, juist als politieambtenaar, verre moeten houden van het plegen van deze strafbare feiten. Bovendien heeft verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven en heeft hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen of zelfinzicht getoond.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 9 februari 2021,
opgemaakt door DR. van der Velden, GZ-psycholoog. Voornoemde psycholoog concludeert
dat geen sprake is van duidelijke psychiatrische problematiek en dat de tenlastegelegde
feiten volledig zijn toe te rekenen. Het recidiverisico op toekomstig (seksueel) delictgedrag
wordt ingeschat als laag.
De rechtbank kan zich verenigen met voornoemde conclusies en maakt die tot de hare.
De bewezen verklaarde feiten worden verdachte derhalve volledig toegerekend.
Blijkens de inhoud van de adviezen van Reclassering Nederland van 12 februari 2021 en
1 juni 2021 schat de reclassering in dat verdachte de komende jaren flink wat problemen het hoofd zal moeten bieden. Zij adviseert daarom een reclasseringstoezicht en interventies op het gebied van het beheersen/voorkomen van middelengebruik, waaronder ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Aanvullende overweging hof
Het hof acht de overwegingen van de rechtbank in zoverre juist en neemt deze over. Daarbij merkt het hof wel op, dat het in zijn bewezenverklaring weliswaar uitgaat van een aanzienlijk grotere hoeveelheid cocaïne dan de rechtbank deed, maar dat de op te leggen straf, mede gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting passend is bij de door het hof bewezen geachte hoeveelheid. Het hof overweegt daarnaast het volgende.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals van een en ander is gebleken in hoger beroep. Het hof heeft daarbij acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 8 mei 2023 en stelt vast dat daar geen andere zaken dan onderhavige zaak op vermeld staan.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat verdachte zijn leven inmiddels op positieve wijze invulling heeft gegeven. Verdachte heeft afstand genomen van het gebruik van drugs en is gestart met een schoonmaakbedrijf genaamd [schoonmaakbedrijf] . Ook heeft verdachte inmiddels weer contact met zijn kinderen en ziet hij hen, naar zijn zeggen, vier keer per week. De procedure rondom de scheiding loopt richting een einde.
Gelet op deze omstandigheden en omdat het hof het verdachte onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen acht, zal het hof een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Het hof ziet, gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 84.086,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet in hoger beroep is gehandhaafd door de benadeelde partij, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het contante geldbedrag van € 5.650,-, aan verdachte moeten worden teruggegeven, omdat hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en niet uit de inhoud van het procesdossier is gebleken dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 240b en 254a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

194 (honderdvierennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 5.650,-.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank

Verklaart de benadeelde partij ING Bank niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 27 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.