ECLI:NL:GHARL:2023:528

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
21-000906-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opruiing in Whatsapp-groep wegens onvoldoende openbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor opruiing en kreeg een gevangenisstraf van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting op 6 januari 2023 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd.

De advocaat-generaal stelde dat de tenlastegelegde opruiing wettig en overtuigend bewezen kon worden, verwijzend naar de inhoud van berichten die de verdachte in een Whatsapp-groep had geplaatst. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat niet duidelijk was hoe de politie aan de Whatsapp-berichten was gekomen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de berichten in de Whatsapp-groep opruiend waren, maar dat er onvoldoende bewijs was dat deze uitlatingen in het openbaar waren gedaan, zoals vereist door artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof oordeelde dat de openbaarheid niet was aangetoond, aangezien de berichten in de Whatsapp-groep end-to-end versleuteld zijn en slechts toegankelijk voor de leden van de groep. Het enkele feit dat er veertien actieve deelnemers waren, was onvoldoende om te spreken van openbaarheid. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde opruiing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000906-21
Uitspraak d.d.: 20 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 10 februari 2021 met parketnummer 16-025892-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O. Bolluyt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van opruiing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij, in/of omstreeks de periode van 24 januari 2021 tot en met 26 januari 2021, te [plaats] , althans in Nederland, in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door een (openbare) Whatsappgroep aan te maken en/of deel te nemen aan een whatsappgroep met de titel " [naam appgroep] " en in die groep berichten te plaatsen met de tekst(en)
- " Ken je mensen, stuur mij nummers ik gooi ze erin of andere beheerders"
- " Tijd en datum wordt zaterdag 20.00",
- " Clash met de politie komt sws. Je weet hoe [plaats] is" en/of
- " Beter politieauto's doen. Dit gaat echt om politie/overheid".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde opruiing wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat een informatierapport een intern politierapport is waarin informatie wordt verzameld. Een informatierapport is daarom vergelijkbaar met een TCI- of MMA-melding en kan de basis vormen voor de start van een politieonderzoek. Daarnaast heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het niet ter discussie staat dat verdachte de berichten in de tenlastelegging heeft verzonden en dat uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het publiek kennis kon nemen van zijn opruiende uitlatingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde opruiing. Hiertoe heeft hij primair, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting moet leiden waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs overblijft. Verdachte is immers onrechtmatig als verdachte aangemerkt, omdat het niet duidelijk is geworden hoe de politie aan de Whatsapp-berichten is gekomen, nu het openbaar ministerie ten onrechte weigert inzage te geven in de wijze waarop verdachte bij de politie in beeld is gekomen en als verdachte is aangemerkt. Hierdoor zijn er ten onrechte bijzondere opsporingshandelingen verricht.
Subsidiair is door de verdediging, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn uitlatingen in het openbaar heeft gedaan, dat de uitlatingen van dien aard zijn geweest en dat zij opzettelijk anderen hebben aangespoord tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden tegen het wettelijk gezag.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat uit het informatierapport een telefoonnummer naar voren is gekomen. De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan naar dit specifieke telefoonnummer met een zogeheten
CIOT-bevraging. Vervolgens is er meer informatie boven water gekomen en hebben de gegevens geleid tot een concrete verdenking van een strafbaar feit. Met de advocaatgeneraal is het hof van oordeel dat een dergelijk informatierapport, net als een TCI- of MMA-melding, de basis kon vormen voor de start van een nader politieonderzoek, nu de informatie uit dit rapport voldoende concreet en specifiek was. Het aanmerken als verdachte heeft plaatsgevonden op basis van het nadere politieonderzoek. Van enig vormverzuim is derhalve niet gebleken. Ook is niet komen vast te staan dat gebruik is gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Het primaire verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting wordt hiermee verworpen.
Het hof overweegt verder dat niet ter discussie staat dat verdachte de berichten in de tenlastelegging (behoudens de tekst “Beter politieauto’s doen.”) heeft verzonden in de Whatsapp-groep “ [naam appgroep] ”. De vraag die door het hof beantwoord dient te worden is of deze uitlatingen van verdachte opruiing opleveren. Of er sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen en de context waarin de uitlating is gedaan, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating is gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk is gericht.
Het hof is van oordeel dat de gebezigde berichten van verdachte in de Whatsapp-groep “ [naam appgroep] ” zonder meer opruiend kunnen worden genoemd. De berichten kunnen immers niet anders worden begrepen dan dat verdachte anderen in de Whatsapp-groep heeft aangespoord om te gaan rellen en het gebruik van geweld daarbij niet te schuwen.
De vraag die vervolgens voorligt is of deze opruiing in het openbaar heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze tot het publiek is gericht dat deze door het publiek kan worden geconsumeerd. Het hof stelt voorop dat berichten en gesprekken in Whatsapp end-to-end versleuteld zijn. Zonder toevoeging van telefoonnummers door de beheerder(s) van de groep kan niemand buiten een groep de berichten lezen of beluisteren. Het hof overweegt daarbij ook dat eerder verzonden berichten niet te lezen zijn voor personen die later aan de Whatsapp-groep zijn toegevoegd. Uit het dossier blijkt dat er op enig moment veertien actieve deelnemers aanwezig waren in de Whatsapp-groep “ [naam appgroep] ”. Naar het oordeel van het hof is dit enkele feit onvoldoende om te kunnen spreken van openbaarheid, waarmee niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft derhalve uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Stax, griffier,
en op 20 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De oudste raadsheer, mr. I.P.H.M. Severeijns, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.