ECLI:NL:GHARL:2023:5223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
21-000924-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolge

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor vernieling en wederspannigheid, waarbij hij zich meermalen heeft verzet tegen de aanhouding door de politie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een deur heeft vernield en zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de betrokken agenten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de procedure, die met 1 jaar en 4 maanden was overschreden. De verdachte heeft positieve stappen gezet in zijn leven, waaronder het stoppen met drugsgebruik en het vinden van werk, wat het hof heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000924-20
Uitspraak d.d.: 20 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 februari 2020 met parketnummer 18-820276-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-134305-19, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 november 2021, 6 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis;
  • toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, met dien verstande dat, in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van één week, een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis wordt gelast.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr.
M. van Diest, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van het voorarrest;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 4 oktober 2019 in de rechtbank Noord-Nederland, met het parketnummer 18-134305-19, afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 oktober t/m 3 november 2019 te [pleegplaats] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een deurkozijn (te weten een deur van de woonkamer en/of de badkamer), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 03 november 2019 te [pleegplaats] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, althans een ambtenaar, te weten:
- [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland en/of
- [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland en/of
- [slachtoffer 4] , hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/haar/zijn bediening, te weten ter aanhouding van hem, verdachte, door
- te duwen en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] hem, verdachte, trachtte(n) te geleiden, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan en/of
- schoppende en/of trappende en/of stompende en/of slaande bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- te bijten in de hand en/of vinger van die [slachtoffer 4] en/of
- die [slachtoffer 4] (in het gezicht) te spugen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een/of meer wonden aan/in of de hand en/of vinger(s) bij die [slachtoffer 4] en/of een pijnlijke/gekneusde buik en/of een schaafwond aan het been bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
en/of hij op of omstreeks 3 november 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer 2] , zijnde een hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in de buik en/of tegen een been te schoppen en/of te trappen;
en/of hij op of omstreeks 3 november 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer 4] , zijnde een hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland, heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] in een hand en/of vinger te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van de woonkamerdeur blijkt uit het dossier dat de deur dusdanig hard is dichtgegooid, dat sprake was van voorwaardelijk opzet op het vernielen van die deur. Ten aanzien van de badkamerdeur dient het verweer van de verdediging met betrekking tot overmacht als noodtoestand verworpen te worden. De omstandigheid dat de toenmalige vriendin van verdachte, [naam] , in de badkamer zat terwijl ze suïcidaal was, is niet aannemelijk geworden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde vernielingen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de vernieling van de woonkamerdeur en dat er naast de aangifte geen steunbewijs in het dossier zit. Ten aanzien van de badkamerdeur was sprake van overmacht als noodtoestand. De vriendin van verdachte had zich opgesloten in de badkamer en verdachte hield er ernstig rekening mee dat ze zichzelf iets wilde aandoen, gelet op haar verleden met zelfmoordneigingen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de vernieling van de woonkamerdeur – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte ten aanzien van de woonkamerdeur heeft verklaard dat hij toentertijd boos en impulsief was. Hij heeft toen deze deur te hard dichtgegooid, waardoor deze is stukgegaan. Uit de aangifte van de vader van verdachte blijkt dat de deur helemaal vernield was en uit zijn scharnieren hing. Door de deur zo hard dicht te gooien dat deze uit de scharnieren is geschoten, is het hof van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de woonkamerdeur stuk zou gaan. Verdachte had voorwaardelijk opzet op de vernieling van de woonkamerdeur en het tenlastegelegde kan in zoverre wettig en overtuigend bewezen worden.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij tegen de badkamerdeur heeft geslagen en geschopt, waardoor een gat in de deur is ontstaan. Naar eigen zeggen heeft hij dit gedaan omdat zijn vriendin opgesloten zat in de badkamer en zelfmoordneigingen had. Het hof acht onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig voor deze stelling van verdachte en verdachte heeft deze zelf ook onvoldoende onderbouwd. Ook [naam] zelf heeft hierover niets verklaard. Het hof acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk. Het hof is derhalve van oordeel dat het verweer van de verdediging verworpen dient te worden en dat tevens de vernieling van de badkamerdeur wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier voldoende bewijs bevat om de wederspannigheid en de mishandelingen als voortgezette handeling bewezen te verklaren. Het beroep op noodweer dient verworpen te worden, omdat verdachte zelf de geëscaleerde situatie heeft veroorzaakt en de acties van de politie niet nodig waren geweest als hij rustig had meegewerkt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer en dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen ten aanzien van de wederspannigheid. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de noodweersituatie ontstond op het moment dat de agent met zijn knie op de borst van verdachte ging zitten, waardoor verdachte geen lucht meer kreeg. Hierdoor raakte hij in paniek en was er sprake van een wederrechtelijke handeling waartegen hij zich moest verdedigen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Uit het dossier volgt dat verbalisanten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 3 november 2019 naar het huis van verdachte zijn gegaan om hem buiten heterdaad aan te houden. Eenmaal aangekomen vroegen verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] of de vader van verdachte, [slachtoffer 1] , verdachte wilde roepen. Toen verdachte kwam aanlopen werd hem medegedeeld dat hij werd aangehouden. Hierop reageerde de verdachte onder meer door te schreeuwen dat hij niet met hen meeging en rende hij weer naar boven. Via een raam is hij vervolgens naar buiten geklommen en op een plat dak terechtgekomen. Hierna is hij weer naar binnen geklommen. Daarna schreeuwde hij dat hij niet met de verbalisanten mee zou gaan en liep hij naar zijn slaapkamer.
Uiteindelijk liepen verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] de kamer binnen, waarna verdachte probeerde de kamer te verlaten door langs de verbalisanten te lopen. Hij schreeuwde hierbij dat hij zijn sokken wilde pakken. Nadat verbalisant [slachtoffer 4] verdachte had geïnstrueerd mee te werken aan zijn aanhouding, probeerde verdachte nogmaals de ruimte te verlaten, waarop verbalisant [slachtoffer 4] verdachte vastpakte. Ze kwamen beiden op het bed terecht, waar verbalisant [slachtoffer 4] verdachte onder bedwang probeerde te houden, terwijl verdachte met gebalde vuist op het hoofd van verbalisant [slachtoffer 4] sloeg. Ook schopte verdachte verbalisant [slachtoffer 2] op het moment dat zij haar collega te hulp schoot. Op een gegeven moment hoorde verbalisant [slachtoffer 2] verdachte roepen dat hij geen lucht kreeg, maar ze constateerde dat hij zich bleef verzetten en bleef schreeuwen, waaruit zij opmaakte dat het gebrek aan lucht wel meeviel.
Verdachte bleef zich verzetten en deed dit onder andere door te schoppen, te slaan, te spugen en door in de vinger te bijten van verbalisant [slachtoffer 4] . Uiteindelijk lukte het verbalisant [slachtoffer 3] om haar knie in de buik van verdachte te drukken, waarna zij en verbalisant [slachtoffer 4] verdachte konden boeien.
Het hof stelt vast dat de verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Zij hebben in eerste instantie geprobeerd om de situatie niet te laten escaleren, door verdachte rustig te vragen mee te werken aan zijn aanhouding. Verdachte probeerde meerdere malen te ontkomen, terwijl hem kenbaar was dat hij werd aangehouden. Toen ze in de slaapkamer waren, probeerde verdachte langs de verbalisanten te lopen – naar eigen zeggen om zijn sokken te pakken – waarna verbalisant [slachtoffer 4] hem vastpakte. Vanaf dat moment heeft verdachte zich direct met fysiek geweld verzet tegen deze rechtmatige aanhouding. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte op enig moment daadwerkelijk geen lucht meer kreeg.
Het hof is van oordeel dat het door de verbalisanten toegepaste geweld geboden en proportioneel te achten is. De behandeling van verdachte was niet wederrechtelijk. Er was geen sprake van een situatie waarin verdachte zich redelijkerwijs mocht verweren.
Aldus komt verdachte niet een beroep op noodweer toe. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in het tijdvak van 15 oktober t/m 3 november 2019 te [pleegplaats] , meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk een deur (te weten een deur van de woonkamer en de badkamer), telkens toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield;
2.
hij op 03 november 2019 te [pleegplaats] , zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten:
- [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland en
- [slachtoffer 4] , hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van hem, verdachte, door
- te duwen en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer 4] hem, verdachte, trachtte te geleiden, en
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] te schoppen en/of te stompen en te slaan en
- schoppende en slaande bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en
- te bijten in de vinger van die [slachtoffer 4] en
- die [slachtoffer 4] in het gezicht te spugen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten wonden aan de vinger bij die [slachtoffer 4] en een pijnlijke buik en een schaafwond aan het been bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad; en
hij op 3 november 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer 2] , zijnde een hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in de buik te schoppen; en
hij op 3 november 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer 4] , zijnde een hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Nederland, heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] in een vinger te bijten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben,
en
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan vernieling, waarmee hij overlast en schade heeft veroorzaakt en de eigendomsrechten van een ander, te weten zijn vader, heeft geschaad;
  • de omstandigheid dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, met lichamelijk letsel ten gevolge voor de verbalisanten. Zijn verzet tegen het politieoptreden getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, voor het publieke belang en de openbare veiligheid die door de politie wordt gediend. Bij zijn verzet heeft verdachte geslagen, geschopt, gespuugd en gebeten, terwijl de verbalisanten niets anders dan hun werk deden. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft tevens rekening gehouden met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de inhoud van het voortgangsverslag van Verslavingszorg Noord Nederland van 5 juni 2023. Daaruit volgt dat zowel de reclassering als [zorgverlener] tevreden zijn over de inzet en motivatie van verdachte om zijn leven te beteren.
  • de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Verdachte heeft positieve stappen gezet om zijn leven te beteren. Hij heeft werk, woont sinds kort onder begeleiding van [zorgverlener] en heeft onder meer door zijn behandeling bij de [kliniek] al meer dan een jaar lang geen drugs meer gebruikt. Daarentegen ziet het hof ook dat er nog stappen te zetten zijn met betrekking tot het nemen van verantwoordelijkheid.
Voorts houdt het hof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. Verdachte heeft op 20 februari 2020 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof in deze zaak wordt uitgesproken op 20 juni 2023. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met 1 jaar en 4 maanden.
Het hof acht gelet op de aard en ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Immers, vanwege verdachte is een relatief eenvoudige aanhouding volledig uit de hand gelopen. Echter, gelet op de schending van de redelijke termijn, toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de positieve stappen die verdachte heeft gezet, acht het hof, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2019, parketnummer 18-134305-19, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met omzetting van deze straf in een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf in beginsel worden gelast.
Echter, op grond van hetgeen hierboven over de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de daaruit voortvloeiende keuze voor de strafmodaliteit is overwogen, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14g, 22c, 22d, 55, 57, 63, 181, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2019 met parketnummer 18-134305-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S. Runia, griffier,
en op 20 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.