ECLI:NL:GHARL:2023:5194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
21-001917-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met zware lichamelijke letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, gepleegd op 10 oktober 2021. De verdachte heeft met een moersleutel geslagen tegen het hoofd van slachtoffer 1, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder meerdere botbreuken en een gebroken neus. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot 202 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar 260 dagen jeugddetentie, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, met een totale schadevergoeding van € 36.968,31 aan slachtoffer 1 en € 1.172,42 aan slachtoffer 2. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen bevestigd en het verweer van de verdediging verworpen. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001917-22
Uitspraak d.d.: 21 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 mei 2022 met parketnummer 16-291789-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten tot 260 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, betreffende dagbesteding en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie. Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , betreffende € 1.172,42, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing tot € 36.968,31, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige gevorderde. Tot slot heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van het gevorderde eigen risico van [slachtoffer 1] over de jaren 2023 en 2024, betreffende € 770,00. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.A.J. van Putten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 mei 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot 202 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toegewezen, betreffende € 1.172,42, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is gedeeltelijk toegewezen, te weten tot € 34.143,73, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, heeft geslagen met een (moer)sleutel, althans een hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te [pleegplaats] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere breuk(en) van/rondom de oogkas en/of een of meerdere breuk(en) van de kaakholte en/of een gebroken neus en/of een gebroken jukbeen en/of een beschadigde zenuw in het gezicht heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] te slaan met een (moer)sleutel, althans een hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] ;
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te [pleegplaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] te slaan met een (moer)sleutel, althans een hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te [pleegplaats] openlijk, te weten op/aan het [straat 1] en/of de [straat 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon/personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] door
- deze [slachtoffer 1] te slaan met een (moer)sleutel, althans een hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] , en/of
- te duwen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 2] , en/of
- meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen tegen het hoofd van deze [slachtoffer 2] , en/of
- meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 3] , en/of
- meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 4] , en/of
- te slaan en/of te stompen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 5] , en/of
- te trekken aan de capuchon van deze [slachtoffer 5] , waarbij verdachte die [slachtoffer 1] heeft geslagen met een (moer)sleutel, althans een hard voorwerp, in het gezicht/tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere breuk(en) van/rondom de oogkas en/of een of meerdere breuk(en) van de kaakholte en/of een gebroken neus en/of een gebroken jukbeen en/of een beschadigde zenuw in het gezicht voor deze [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en van het eerste gedachtestreepje van het onder 2 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn en van bewijs dienen te worden uitgesloten, nu de aangevers en getuigen na het incident meermalen contact met elkaar hebben gehad en onderlinge beïnvloeding niet is uitgesloten. Voorts bevat het dossier onvoldoende objectief (steun)bewijs dat aangever [slachtoffer 1] met een moersleutel tegen het hoofd is geslagen, dan wel dat verdachte voornoemde handeling heeft verricht. Ten aanzien van het overige onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Naar aanleiding van het tenlastegelegde op 10 oktober 2021 te [pleegplaats] , hebben aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ten overstaande van de politie verklaringen afgelegd. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar. De verklaringen zijn kort na het tenlastegelegde afgelegd en komen in hoofdlijnen met elkaar overeen. Het enkele feit dat de aangevers en getuigen na het tenlastegelegde onderling contact met elkaar hebben gehad voordat zij door de politie zijn gehoord, zoals blijkt uit de stukken die zich in het dossier bevinden, brengt nog niet met zich dat er vanuit gegaan dient te worden dat de aangevers en getuigen hun verklaringen dientengevolge op elkaar hebben afgestemd. Gelet op de verschillende details die de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigenverklaringen van getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bevatten, die de authenticiteit van de verklaringen ondersteunen, acht het hof het niet aannemelijk geworden dat doordat de aangevers en getuigen hun verhalen deelden, zij ook hun verklaringen (onbewust) op elkaar hebben afgestemd. Van
collaborative storytellingzoals de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht de verklaringen bruikbaar voor bewijs.
Poging doodslag
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende objectief (steun)bewijs voor de stelling dat aangever [slachtoffer 1] met een moersleutel tegen het hoofd is geslagen, dan wel dat verdachte voornoemde handeling heeft verricht.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd zijn weerlegging vindt in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat op het moment dat [slachtoffer 2] begon te rennen, verdachte achter [slachtoffer 2] aanrende. [slachtoffer 1] rende op hetzelfde moment weg, in dezelfde richting als [slachtoffer 2] . Nadat verdachte halverwege was gestopt omdat hij [slachtoffer 2] niet kon bijhouden, zag [getuige 1] dat verdachte zich omdraaide en in de richting van [slachtoffer 1] rende. [getuige 1] heeft vervolgens geschreeuw gehoord en zag later dat [slachtoffer 1] er ernstig aan toe was. Tevens blijkt uit de verklaring van getuige [slachtoffer 3] dat hij heeft gezien dat verdachte met een moersleutel in zijn hand achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan rende. Toen getuige [slachtoffer 3] naar [slachtoffer 5] keek, zag hij dat deze nog met [medeverdachte 1] aan het vechten was. Nadat hij [slachtoffer 5] en [medeverdachte 1] uit elkaar had gehaald, zag getuige [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 1] op de grond lag en bloed op zijn gezicht had. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [slachtoffer 4] dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] eerst [slachtoffer 2] meermalen op zijn hoofd stompte en daarna [slachtoffer 3] schopte. Ook zag hij dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter [slachtoffer 3] aangingen. Op het moment dat getuige [slachtoffer 4] de spullen van [slachtoffer 3] van de grond pakte, hoorde hij verdachte schreeuwen dat hij iemand had ‘gehit’.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die de tenlastegelegde geweldshandelingen jegens aangever [slachtoffer 1] heeft verricht. Uit de getuigenverklaringen blijkt niet alleen dat verdachte rennend met een moersleutel in zijn hand is gezien bij [slachtoffer 1] maar ook dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment niet in de buurt van [slachtoffer 1] waren.
Het hof stelt tevens vast dat verdachte voornoemde geweldshandelingen met een moersleutel heeft verricht. Blijkens de verklaring die [medeverdachte 2] ten overstaande van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, alsmede de verklaring die verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, heeft [medeverdachte 2] aan verdachte een moersleutel overhandigd op het moment dat deze uit de auto stapte. Tevens blijkt uit de verklaring van getuige [slachtoffer 3] dat verdachte kort voorafgaand aan het tenlastegelegde een moersleutel in zijn hand had en dat hij daarmee achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanrende.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte, te weten het slaan met een ijzeren moersleutel tegen het hoof van aangever [slachtoffer 1] , gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van deze klap meerdere botbreuken rondom de oogkas, de kaakholte en het neusbeen opgelopen. Naar algemene en bekende ervaringsregels geldt dat indien met kracht met een ijzeren voorwerp tegen het hoofd wordt geslagen, wat een kwetsbaar en vitaal lichaamsonderdeel betreft, hierdoor een aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel in het leven wordt geroepen. Het hof is van oordeel dat verdachte met voornoemde gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] ten gevolge daarvan dodelijk letsel zou oplopen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde.
Openlijke geweldpleging
Nu door het hof is vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de geweldshandelingen op 10 oktober 2021 te [pleegplaats] jegens [slachtoffer 1] heeft verricht, alsmede dat hierbij gebruik is gemaakt van een moersleutel, behoeft het verweer van de raadsman ter zake van het eerste gedachtestreepje van het onder 2 tenlastegelegde feit, geen bespreking meer.
Verdachte heeft zich samen met zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] .
Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere botbreuken rondom de oogkas, de kaakholte en het neusbeen heeft opgelopen. Het neusbeen moest worden gepositioneerd en tevens zijn er glasscherven rondom het oog verwijderd. In totaal zijn er negentien hechtingen gezet. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van het handelen van verdachte tot op heden te kampen met hoofdklachten en concentratieproblemen. Gezien de aard en de ernst van het letsel en de omstandigheid dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand, is het hof van oordeel dat voornoemd letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1. primair
op 10 oktober 2021 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, heeft geslagen met een (moer)sleutel tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 10 oktober 2021 te [pleegplaats] openlijk, te weten aan het [straat 1] en/of de [straat 2] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] door
- deze [slachtoffer 1] te slaan met een moersleutel tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] , en
- te duwen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 2] , en
- meermalen te slaan tegen het hoofd van deze [slachtoffer 2] , en
- meermalen te schoppen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 3] , en
- meermalen te schoppen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 4] , en
- te slaan tegen het lichaam van deze [slachtoffer 5] , en
- te trekken aan de capuchon van deze [slachtoffer 5] ,
waarbij verdachte die [slachtoffer 1] heeft geslagen met een moersleutel tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken van de oogkas en meerdere breuken van de kaakholte en een gebroken neus en een gebroken jukbeen en een beschadigde zenuw in het gezicht voor deze [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat verdachte het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
Elk bewijsmiddel wordt, ook in zijn onderdelen, slechts gebezigd voor het bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft:
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 7 juni 2023, inhoudende:
Ik ben na [medeverdachte 1] uit de auto gestapt. [medeverdachte 2] pakte iets en zei tegen mij: ‘Hier’. Ik heb toen de moersleutel van hem aangepakt.
2. Een door de raadsheer-commissaris van dit hof opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 26 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] :
Toen we aan kwamen rijden bij de skatebaan begon [medeverdachte 1] direct tegen een jongen te schreeuwen. U laat mij een foto zien (pagina 168). U zegt dat het een wielmoersleutel is. Die wielmoersleutel lag in het deurvak van de auto aan de bestuurderszijde. Ik heb die wielmoersleutel gepakt en aan [verdachte] gegeven. [verdachte] zwaaide met die wielmoersleutel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 oktober 2021, op pagina 109 e.v. van het dossier van Politie Midden Nederland, met nummer 2021334575 d.d. 26 februari 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 10 oktober 2021 was ik op de skatebaan, gelegen aan het [straat 1] te [pleegplaats] . Op een gegeven moment hoorde ik [slachtoffer 2] zeggen: "Kom op jongens, rennen!!!". Vervolgens ben ik achter [slachtoffer 2] aangerend, in de richting van de brug, aan de andere kant van de weg. Tussen mij en [slachtoffer 2] in, liep nog een persoon, toen hij zich om draaide, zag ik dat hij niet een van ons was. Ik zag dat hij mijn richting op kwam. Vervolgens krijg ik een harde klap in mijn gezicht. Het eerste moment wat ik mij kan herinneren is dat ik op de grond lag en dat [slachtoffer 2] mij probeerde overeind te helpen. Ik merkte dat er bloed vanaf mijn gezicht kwam. Uit onderzoek bleek dat ik verschillende breuken rondom mijn oogkas heb, meerdere breuken bij de kaakholte, neus gebroken en 19 hechtingen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 oktober 2021 op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 10 oktober 2021 was ik samen met mijn vrienden bij de skatebaan in [pleegplaats] . Ik zag dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bij [medeverdachte 1] voegden om zich er mee te bemoeien. Toen [verdachte] uitstapte zag ik dat hij een dun lang voorwerp vast had. Ik zag dat het iets glimde dus ik had het vermoeden dat het ijzer of lood was. Ik hoorde dat [persoon] 112 aan het bellen was. Op dat moment draaide ik me om en zag dat [slachtoffer 2] weg rende en dat [verdachte] achter hem aan rende. Ik zag dat [slachtoffer 2] de weg over rende en dat [verdachte] toen stopte omdat hij hem niet bij kon houden. Dat was net bij het oversteken van de [straat 2] . Op dat moment was [slachtoffer 1] ook aan het wegrennen. [slachtoffer 1] rende ook in die richting. [verdachte] draaide zich toen om en rende in de richting van [slachtoffer 1] . Ik hoorde geschreeuw en hoorde later dat [slachtoffer 1] toen een klap had gekregen van [verdachte] . [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn toen terug gerend naar de [auto] . Ik zag dat de [auto] toen met volle vaart weg reed. Ik zag dat [slachtoffer 1] over de schouder van [slachtoffer 2] hing. Ik zag toen hoe ernstig [slachtoffer 1] er aan toe was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 oktober 2021, opgenomen op pagina 146 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 10 oktober 2021 bevond ik mij samen met [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [getuige 1] bij de skatebaan te [pleegplaats] . Ik zag dat [verdachte] een wielmoersleutel vasthield. Nadat ik op de grond viel met [medeverdachte 2] zag ik dat [verdachte] mij tweemaal in mijn rug schopte. Nadat ik was geschopt stond ik op en ik zag dat [verdachte] met de wielmoersleutel nog in zijn hand achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan rende. Toen ik naar [slachtoffer 5] keek zag ik dat hij met [medeverdachte 1] nog aan het vechten was. Hierop heb ik [slachtoffer 5] en [medeverdachte 1] uit elkaar gehaald. Vervolgens keek ik om en ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag. Ik zag dat hij zijn hand op zijn oog had gelegd. Ook zag ik bloed op zijn gezicht.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 oktober 2021, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zag dat [medeverdachte 1] met twee handen naar mijn borstkast ging. Ik voelde een krachtige duw. Ik zag dat [medeverdachte 2] met twee handen richting mijn borstkast ging. Ik voelde een krachtige duw. Ik kreeg van [medeverdachte 1] ongeveer 10 klappen op mijn achterhoofd. Ik draaide mij om en zag dat één van de drie jongens [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] een klap op zijn hoofd kreeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] achterover viel. Ik zag dat de drie jongens wegrenden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2021, opgenomen op pagina 134 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik zag dat [medeverdachte 1] met zijn rechtervuist met kracht op het achterhoofd van [slachtoffer 2] aan het stompen was. Ik zag dat hij dit ongeveer vijf of zes keer deed. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] trapte en schopte. Ik zag dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter [slachtoffer 3] aangingen. Ik boog voorover naar de grond om de spullen van [slachtoffer 3] op te pakken. Vervolgens hoorde ik [verdachte] schreeuwen: "Ik heb iemand gehit!". Ik weet zeker dat het [verdachte] was want ik herken zijn stem heel goed. Gelijk daarna kreeg ik een trap in mijn rug. Ik weet zeker dat [medeverdachte 2] mij getrapt heeft. Ik zag dat [medeverdachte 2] mij een bodykick gaf. Ik kan een bodykick omschrijven als een trap op volle kracht, met gestrekt been, met de voet plat tegen mijn borst. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte 2] en [verdachte] naar de auto renden. Ik zag dat [medeverdachte 1] ook naar de auto ging en toen zag ik dat de auto met hoge snelheid wegreed in de richting waar deze ook vandaan kwam.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 oktober 2021, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik zag dat [medeverdachte 1] meteen op [slachtoffer 2] begon in te slaan met gebalde vuisten. Ik zag dat die andere twee jongens uit de [auto] begonnen met vechten met ons. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] van achteren op zijn hoofd aan het slaan was. Vervolgens keerde [medeverdachte 1] zich weer tegen mij en heeft mij een aantal keren opzettelijk en met kracht op mijn hoofd geslagen. Ik zag dat door [verdachte] en de jongen met zijn hand in het verband tegen mijn vriend die op de grond lag aan het trappen waren. Ik zag ze meerdere malen schoppen tegen mijn vriend die op de grond lag. Ik zag dat [slachtoffer 3] op de grond lag. Mijn jas was kapot gescheurd door de jongen met hand in verband. Later hoorde ik dat deze jongen [medeverdachte 2] heet. Hij heeft aan mijn capuchon getrokken.
9. Een door de raadsheer-commissaris van dit hof opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Tijdens het teruglopen kwam er een auto aanrijden waar iemand uit stapte. Die persoon was nogal boos en kwam agressief op ons af. Hij richtte zich aanvankelijk op [slachtoffer 5] en begon te schelden en te duwen. Inmiddels waren de twee vrienden van de persoon die ik nu ken als [medeverdachte 1] uitgestapt. Die kwamen ook onze kant op en begonnen ook te duwen.
10. Een door de raadsheer-commissaris van dit hof opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Er kwam een auto aanrijden en de bestuurder [medeverdachte 1] stapte uit. Hij keek boos en vroeg waarom we naar zijn auto keken. Toen liep hij naar [slachtoffer 5] en begon te schoppen en te duwen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren heel agressief. Ik wil daarbij opmerken dat op het moment dat [medeverdachte 1] wat kalmeerde, juist [verdachte] het vuurtje weer opstookte.
11. Een door de raadsheer-commissaris van dit hof opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] :
Er kwam een auto aanrijden, daar zaten drie jongens in. Ze kwamen uit de auto en de persoon, die ik later [medeverdachte 1] ben gaan noemen, kwam dicht op mij staan. Ze begonnen wat te trappen. Op een bepaald moment had ik één van de jongens weer wat rustig gekregen. De andere twee jongens waren nog met de anderen bezig, waardoor de ene jongen ook weer opgejut was.
12. Een geschrift, zijnde een letselrapportage d.d. 12 oktober 2021, opgesteld door [naam 1] , forensisch arts FMG, inhoudende:
Datum letselonderzoek: 12-10-2021
Gemelde toedracht: Betrokkene zou met een stalen pijp of moersleutel in het gezicht zijn geslagen.
Bewusteloos geweest: Ja.
Letsel:
1. Breuk bestaande uit meerdere botfragmenten van de kaakbijholte rechts (sinus maxillaris rechts, voorwand, zijwand, wand neuszijde en bodem) met uitgebreide sluiering van de holte passend bij bloeduitstorting/bloeding.
2. Ook breuk zijwand rechter oogkas (lateraal), achterwand rechter oogkas (dorsaal), breuk wand neuszijde (mediaal) rechter oogkas en breuk rechter oogkasbodem.
3. Breuk neusbeen, bot ingedrukt (impressiefractuur os nasalis).
4. Breuk os zygoma rechts (jukbeen).
5. Neuropraxie (zenuwbeschadiging) nervus infraorbitalis rechts (gevoelszenuw die de neus, bovenlip en het aangezicht innerveert).
Beleid:
Glasscherven rond oog verwijderd. Wonden gehecht. Repositie neusbeen door KNO-arts.
Verwachting blijvende schade: Ja. Hier is ten tijde van dit onderzoek nog geen zekere uitspraak over te doen.
Past de gemelde toedracht bij het letsel: Goed.
13. Een geschrift, zijnde een rapportage van GGD Flevoland d.d. 14 april 2022, opgesteld door drs. [naam 2] , inhoudende:
Hoe ernstig was dit letsel?
Littekens zullen bij het rechter oog in meer of mindere mate zichtbaar blijven.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een Pro Justitia-rapport d.d. 17 januari 2022 opgesteld door drs. R.J. Vriend, GZ-psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van ADHD en een hoge mate van psychische kwetsbaarheid. Verder heeft hij op neuropsychologisch gebied een zeer zwak vermogen voor visuo-constructieve vaardigheden. De ADHD, het zwakke vermogen voor visuo-constructieve vaardigheden en de psychische kwetsbaarheid waren aanwezig tijdens de tenlastegelegde feiten en zullen hebben bijgedragen aan het minder dan gemiddeld overzien van de situatie, wat het impulsieve gedrag van verdachte zal hebben verstrekt. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde feiten, indien bewezenverklaard, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof zal de deskundige, gelet op de haar omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in haar conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. Verdachte is voor het overige strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit blijkt dat hij zich positief ontwikkelt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst en aard van de feiten
De rechtbank heeft ten aanzien van de straf het volgende overwogen:
‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer 1] door hem met een (moer)sleutel of soortgelijk voorwerp tegen het hoofd te slaan. Zij kenden elkaar helemaal niet, het was een daad van zinloos geweld. [slachtoffer 1] had hierdoor zijn leven kunnen verliezen. Doodslag is een zeer ernstig feit, dat getuigt van gebrek aan respect voor andermans leven. Het is één van de ernstigste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. In deze zaak is sprake van een poging daartoe.
Verdachte heeft met deze handelwijze een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen, naast het fysieke leed, ook nog lange tijd ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dat het handelen van verdachte daadwerkelijk grote impact heeft (gehad) op het slachtoffer blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting door zijn moeder is voorgelezen. Zijn leven is met één klap tot stilstand gekomen. [slachtoffer 1] lag bewusteloos en bloedend op de grond en verdachte is gewoonweg weggerend met zijn toenmalige vrienden. In het ziekenhuis werd de ernst van de verwondingen duidelijk. [slachtoffer 1] heeft fysiek veel pijn ervaren, ook van de medische vervolgstappen. Hij kon zijn studie en werk lange tijd niet uitvoeren, en tot op heden heeft hij beide nog altijd niet goed kunnen hervatten. (…) De rechtbank neemt verdachte het voorgaande zeer kwalijk.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld naar de andere slachtoffers,
samen met zijn medeverdachten. Verdachte heeft met dit geweld ook de andere slachtoffers in een angstige, nare positie gebracht. Dit feit getuigt eveneens van gebrek aan respect voor andere mensen. Dat slachtoffers van geweld nog lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen blijkt ook uit het feit dat [slachtoffer 2] traumabehandeling ondergaat, als gevolg van wat er is gebeurd. De rechtbank rekent verdachte dit ook aan.’
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Persoon van verdachte
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages blijken en door verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd.
Uit het rapport van de Raad d.d. 23 mei 2023 blijkt dat verdachte sinds mei 2022 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hij heeft goed meegewerkt aan de opgelegde hulpverlening en heeft de opgelegde bijzondere voorwaarden, die bij vonnis dadelijk uitvoerbaar waren verklaard, grotendeels positief afgerond. Verdachte gaat naar school, loopt stage en heeft daarnaast een bijbaan voor vijf uren per week. Ook heeft verdachte zich bekeerd tot het Islamitisch geloof, waar hij naar eigen zeggen rust uit haalt. De schoolgang van verdachte vraagt volgens de Raad wel om de nodige aandacht, gezien het feit dat de inzet, motivatie en houding van verdachte de indruk wekt dat hij hierin meer begeleiding nodig heeft, maar verdachte deze hulp lijkt af te houden. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte naar school gaat volgens schoolrooster, of een andere positieve dagbesteding heeft, in overleg met de jeugdreclassering, met dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Uit voornoemde rapportage en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komt een positief beeld van verdachte naar voren. Hij lijkt sinds de uitspraak van de rechtbank een aantal stappen in de goede richting te hebben gezet. Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat het derhalve onwenselijk is om verdachte opnieuw in detentie te plaatsen. Het positieve beeld van de persoonlijke omstandigheden staat echter haaks op de houding van verdachte als het om de feiten gaat. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Een strafbaar handelen dat eruit bestaan heeft zonder enige aanleiding ernstige geweldshandelingen jegens de slachtoffers te verrichten. Dat baart het hof zorgen.
Het hof neemt ook in aanmerking dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Alles afwegende, is het hof, anders dan de rechtbank van oordeel dat oplegging van 260 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke deel van de straf worden bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten het meewerken aan dagbesteding en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod. Daarbij zal het hof bevelen dat voornoemde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 61.537,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 34.143,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering ter terechtzitting gewijzigd.
De vordering, ter hoogte van € 61.493,31, bestaat uit de volgende kostenposten:
Materiële schade: € 51.493,31
  • Ziekenhuis dagvergoeding : € 31,00
  • Verbruik eigen risico in 2021 : € 352,04
  • Verbruik eigen risico in 2022 : € 324,58
  • Aanschaf nieuwe bril : € 400,00
  • Vervanging beschadigde broek, jas en schoenen : € 100,00
  • Kosten voor persoonlijke verzorging : € 591,92
  • Studievertraging studiejaar 2021/2022 : € 22.025,00
  • Collegegeld studiejaar 2021/2022 : € 1.084,00
  • Verlies arbeidsvermogen in 2021 en 2022 : € 1.969,17
  • Reiskosten ziekenhuis : € 90,60
  • Toekomstige studievertraging : € 22.025,00
  • Toekomstig verlies arbeidsvermogen : € 2.500,00
Immateriële schade : € 10.000,00
Tevens is namens de benadeelde partij aangevoerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de kosten van het eigen risico voor de jaren 2023 en 2024, betreffende een totaalbedrag van € 770,00, door de benadeelde partij gemaakt zullen worden. Nu de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet verhoogd kan worden, is namens de benadeelde partij verzocht om ter zake van voornoemd bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de door haar ingestelde vordering tot schadevergoeding, vanwege de bepleite vrijspraak van verdachte ter zake van feit 1 en van feit 2 partieel.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van de kostenposten ‘studiejaar 2021/2022’ en ‘collegegeld studiejaar 2021/2022’ niet-ontvankelijk te verklaren, wegens onvoldoende (medische) onderbouwing, en de gevorderde immateriële schade te matigen tot een lager bedrag dan de rechtbank heeft toegewezen, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 26 mei 2023.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat de gevorderde kostenposten ‘ziekenhuis dagvergoeding, verbruik eigen risico in 2021, verbruik eigen risico in 2022, aanschaf nieuwe bril, vervanging beschadigde broek, jas en schoenen, kosten voor persoonlijke verzorging, studievertraging studiejaar 2021/2022, collegegeld studiejaar 2021/2022, verlies arbeidsvermogen in 2021 en 2022, en reiskosten ziekenhuis’, gelet op de bij de vordering aangeleverde stukken en de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep, voldoende zijn onderbouwd en derhalve kunnen worden toegewezen. Dit betreft een totaalbedrag van € 26.968,31.
Overeenkomstig de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu de gevorderde kostenposten ‘toekomstige studievertraging’ en ‘toekomstig verlies arbeidsvermogen’ toekomstige schade betreffen, deze kostenposten derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schade dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het hof overweegt hierbij dat het bewezenverklaarde feit naast pijn en letsel, psychische gevolgen bij aangever teweeg heeft gebracht en dat hij hiervan ook langere tijd na het voorval nog hinder ondervindt. Een en ander blijkt genoegzaam uit het dossier en uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Gelet op de ernst van de normschending, de impact en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof ziet geen aanleiding om de hoogte van de immateriële schade te matigen en zal het gevorderde bedrag van € 10.000,00 toewijzen. Gelet op het feit dat verdachte het strafbare feit samen met zijn mededaders heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof wijst het verzoek van de benadeelde partij tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van het bedrag van € 770,00 af, nu dit toekomstige schade betreft en tevens niet is uitgesloten dat door de benadeelde partij in 2023 en 2024 medische kosten worden gemaakt die niet zien op het onder 1 bewezenverklaarde feit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.172,42. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te matigen tot een lager bedrag van rond de € 300,00, onder verwijzing naar de bij de vordering bijgevoegde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 27 juni 2016.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen aanleiding om tot matiging van de gevorderde immateriële schade over te gaan. Gelet op het feit dat verdachte het strafbare feit samen met zijn mededaders heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
260 (tweehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
238 (tweehonderdachtendertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd naar school zal gaan volgens schoolrooster, of een andere positieve dagbesteding heeft, in overleg met de jeugdreclassering.
Geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland, te Flevoland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met
- [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 2002);
- [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2002);
- [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 2001);
- [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedag 5] 2002) en
- [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedag 6] 2002),
waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasserings- en politietoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.968,31 (zesendertigduizend negenhonderdachtenzestig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 26.968,31 (zesentwintigduizend negenhonderdachtenzestig euro en eenendertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36.968,31 (zesendertigduizend negenhonderdachtenzestig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 26.968,31 (zesentwintigduizend negenhonderdachtenzestig euro en eenendertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 oktober 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.172,42 (duizend honderdtweeënzeventig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 672,42 (zeshonderdtweeënzeventig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.172,42 (duizend honderdtweeënzeventig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 672,42 (zeshonderdtweeënzeventig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 oktober 2021.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 21 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.