ECLI:NL:GHARL:2023:5140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.321.145
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatie voor jongmeerderjarige na echtscheiding met onvoldoende inzage in inkomen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2023, gaat het om een verzoek tot wijziging van de alimentatie voor een jongmeerderjarige na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de rechtbank Gelderland verzocht om de alimentatiebijdrage van de man te verhogen van € 25,- naar € 250,- per maand. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw is in hoger beroep gegaan en heeft haar verzoek vermeerderd, waarbij zij nu een bijdrage van € 383,- per maand vraagt, met ingang van 1 mei 2022.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2019 voor wijziging vatbaar is. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat beide partijen onvoldoende inzage hebben gegeven in hun inkomenssituatie, wat noodzakelijk is voor de berekening van de alimentatie. Op basis van de beschikbare informatie heeft het hof besloten dat beide ouders de helft moeten bijdragen in de behoefte van de jongmeerderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2022 een bijdrage van € 135,93 per maand zal betalen, met een verhoging naar € 140,55 per maand vanaf 1 januari 2023. De bijdrage zal na de meerderjarigheid van de jongmeerderjarige rechtstreeks aan haar worden voldaan. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.145
(zaaknummer rechtbank Gelderland 404320)
beschikking van 20 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de jong-meerderjarige] ,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 januari 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Haaren van 18 april 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Buijsrogge van 18 april 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vrouw en [de jong-meerderjarige] , bijgestaan door hun advocaat; en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen hebben samen twee kinderen. Hun zoon [naam1] (inmiddels ouder dan 21 jaar) woont bij de man. Hun dochter [de jong-meerderjarige] (geboren [in] 2005 in [woonplaats2] ) woont bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2019 is bepaald dat de man met ingang van 1 juli 2019 € 25,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] . Na indexatie is de bijdrage in 2022 € 26,90 en in 2023 € 27,81.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de beschikking van 5 juli 2019 te wijzigen en te bepalen dat de vader met ingang van 1 mei 2022 € 250,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd en het verzoek afgewezen.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en zij heeft haar verzoek vermeerderd. Met deze grieven beoogt de vrouw het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man een bijdrage van € 383,- per maand met ingang van 1 mei 2022, met ingang van de beschikking van het hof bij vooruitbetaling moet voldoen.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt:
  • primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking; en
  • subsidiair (het hof begrijpt:) de bijdrage voor [de jong-meerderjarige] vast te stellen op € 25,- per maand, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
  • kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de beschikking van rechtbank Gelderland van 5 juli 2019 voor wijziging vatbaar is.
Behoefte [de jong-meerderjarige]
5.3
Voor de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] moet haar behoefte worden vastgesteld. Dat is namelijk niet eerder gebeurd.
5.4
Het hof zal bij de bepaling van de behoefte van [de jong-meerderjarige] uitgaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vrouw en de man verteld dat 2008 het laatste jaar was waarin zij samenwoonden en een gezin vormden. De man heeft verteld dat hij in 2008 ongeveer € 2.000,- netto per maand verdiende. De vrouw heeft gesteld dat de man toen meer verdiende.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om haar stelling op dat punt te onderbouwen. Dat kon bijvoorbeeld door inzicht te geven in het bestedingspatroon van destijds. Nu zij dat niet heeft gedaan, zal het hof uitgaan van een netto inkomen van € 2.000,- per maand.
De vrouw heeft gesteld dat zij destijds bij een makelaarskantoor werkte en dat haar inkomen ongeveer € 1.500,- netto per maand bedroeg. De man heeft die stellingen betwist en met name aangevoerd dat geen sprake was van een bestendig inkomen gedurende de laatste periode dat partijen een gezin vormden. Nu de vrouw geen stukken heeft overgelegd die haar stellingen onderbouwen, houdt het hof geen rekening met inkomen aan de zijde van de vrouw.
Het hof zal daarom uitgaan van een netto gezinsinkomen in 2008 van € 2.000,- per maand.
5.5
[de jong-meerderjarige] was in 2008 drie jaar, zodat het hof voor de toepassing van de behoeftetabellen uitgaat van zes punten. Het geboortejaar van [naam1] is het hof niet bekend. In het beroepschrift van de vrouw is opgenomen dat [naam1] op het moment van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank 21 jaar was. Omdat het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend op 31 mei 2022, gaat het hof er vanuit dat hij in 2001 is geboren. [naam1] was dus in 2008 zeven jaar, zodat het hof voor hem uit gaat van vier punten.
5.6
Bij een puntenaantal van in totaal tien en een netto gezinsinkomen van € 2.000,- was het eigen aandeel in de kosten van de kinderen in 2008 in totaal € 420,- per maand. Per kind is dat € 210,-. Na indexatie bedraagt dit eigen aandeel per kind € 271,85 in 2022 en € 281,09 in 2023.
Draagkracht
5.7
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van het [de jong-meerderjarige] moeten de draagkracht van de man en de vrouw in de beoordeling worden betrokken.
5.8
De vrouw heeft aangevoerd dat het inkomen van de man moet worden geschat, omdat hij weigert inzage te geven in zijn inkomensgegevens. De vrouw gaat uit van een inkomen van € 3.018,- netto per maand (inkomen geïndexeerd tot en met 2022). Voor zover de man niet werkt, moet worden uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 3.018,- netto per maand.
De man verweert zich hiertegen en voert aan dat hij geen inkomen heeft. Hij werkt in de onderneming van zijn huidige echtgenote, maar ontvangt daarvoor geen salaris. Hij kan niet meer bijdragen dan € 25,- per maand, aldus de man.
5.9
Ten aanzien van haar eigen draagkracht heeft de vrouw verteld dat zij een onderneming heeft en daarmee een inkomen op bijstandsniveau verwerft. Zij kan niet meer werken omdat haar zoon [naam2] problemen heeft en zij verwikkeld is in een gecompliceerde echtscheiding. De man heeft betwist dat de vrouw een inkomen op bijstandsniveau heeft. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw in een dure auto rijdt en in een koopwoning woont die een waarde heeft tussen € 549.000,- en € 600.000,- en samenwoont met haar vermogende partner. Zij kan de kosten van die woning niet dragen als zij een inkomen op bijstandsniveau zou hebben. Dat de vrouw niet in staat is om meer te werken, is volgens de man niet aangetoond. De vrouw heeft een verdiencapaciteit van € 30.000,-, aldus de man.
5.1
Het hof overweegt als volgt.
Voor de berekening van de draagkracht van partijen is het nodig dat zij inzage geven in hun inkomen en hiervan stukken overleggen. Daarbij zijn zij op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
De man heeft gesteld dat hij in de onderneming van zijn echtgenote werkt, maar geen salaris ontvangt. De vrouw heeft deze stelling betwist. De man heeft niet uitgelegd waarom hij geen salaris ontvangt. Het hof acht de stelling van de man dan ook ongeloofwaardig, mede gezien het feit dat blijkens de overgelegde stukken in die onderneming in ieder geval twee personeelsleden werken die wél salaris ontvangen.
De man heeft de stelling van de vrouw dat zij een inkomen heeft op bijstandsniveau gemotiveerd betwist net als de stelling van de vrouw dat zij - als gevolg van haar persoonlijke omstandigheden - niet meer uren kan werken. Het hof is van oordeel dat de vrouw daar onvoldoende (verifieerbare) informatie tegenover heeft gesteld.
Omdat partijen het hof onvoldoende inzage hebben gegeven in hun inkomen zal het hof - mede in het licht van het bepaalde in artikel 21 Rv - beslissen dat ieder van de ouders de helft moet bijdragen in de behoefte van [de jong-meerderjarige] .
Zorgkorting
5.11
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man geen recht heeft op zorgkorting. De man heeft zich hiertegen niet verweerd. Het hof zal daarom geen zorgkorting toepassen.
Ingangsdatum
5.12
De vrouw heeft verzocht om als ingangsdatum 1 mei 2022 te hanteren. Omdat de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, gaat het hof hiervan uit.
Het hof constateert dat [de jong-meerderjarige] op de datum dat de nieuwe bijdrage ingaat nog minderjarig was. Inmiddels is zij meerderjarig en heeft de vastgestelde bijdrage op grond van het bepaalde in artikel 1:395b BW te gelden als een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 1: 395a BW en dient deze rechtstreeks aan haar te worden voldaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het tijdens die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2022, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2019;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] € 135,93 per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2023 € 140,55 per maand, en met ingang van de meerderjarigheid van [de jong-meerderjarige] rechtstreeks aan haar, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 20 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.