ECLI:NL:GHARL:2023:5094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
200.312.423
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mentorschap na overlijden van betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de instelling van een mentorschap voor een overleden betrokkene. De vader, die als verzoeker in hoger beroep optrad, is na het indienen van het hoger beroep overleden. Zijn dochter, als erfgename, wenst het hoger beroep voort te zetten. Het hof heeft de dochter verzocht om het verzoek van de aanvrager tot instelling van het mentorschap met directe ingang af te wijzen. Het hof heeft het verzoek in hoger beroep afgewezen, omdat het mentorschap met ingang van de overlijdensdatum van de rechthebbende niet meer bestaat. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waar een mentorschap was ingesteld op verzoek van de zoon van de vader. De dochter en de verweerster hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien het overlijden van de vader, er geen grond meer is voor het verzoek tot instelling van een mentorschap. De verzoeken in hoger beroep zijn afgewezen, en er is geen aanleiding om de verweerster in de kosten te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.423
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9592713)
beschikking van 25 mei 2023
inzake
[verzoeker],
laatstelijk wonende te [woonplaats1] , overleden [in] 2022,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. van Elk te Utrecht,
en
Stichting [naam1], h.o.d.n. Woon- en Zorgcentrum [verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. R.J. Maassen te Gouda.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting [de mentor] ( [de mentor] ),
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: de mentor,
en
[de zoon] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de zoon,
en
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. K.A. Boshouwers te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter), van 23 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2022;
- het verweerschrift van [verweerster] met producties;
- het verweerschrift van de dochter met producties;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 14 oktober 2022;
- het journaalbericht van mr. Maassen van 24 oktober 2022;
- de brief van CAV van 24 oktober 2022;
- het e-mailbericht van de zoon van 1 november 2022;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 30 november 2022;
- het journaalbericht van mr. Maassen van 1 december 2022;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 7 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 en gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de procedure met zaaknummer 200.312.464 (daarin is de dochter de verzoekster in hoger beroep) plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-twee vertegenwoordigers van [verweerster] , bijgestaan door hun advocaat mr. Maassen;
-de dochter, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Bij notariële akte van 22 september 2017 (‘levenstestament’) heeft de vader de dochter aangewezen als algemeen en medisch gevolmachtigde.
3.2
Bij beschikking van 14 oktober 2021 heeft de kantonrechter op verzoek van de zoon de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader onder bewind gesteld en een mentorschap ten behoeve van de vader ingesteld en [naam2] , h.o.d.n. [naam3] , benoemd tot bewindvoerder en mentor.
3.3
Bij beschikking van 16 november 2021 heeft de kantonrechter het bewind en het mentorschap met ingang van 16 november 2021 opgeheven.
3.4
Bij verzoekschrift van 7 december 2021 heeft [verweerster] verzocht om een mentorschap in te stellen ten behoeve van de vader en [naam2] te benoemen tot mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de vader en [de mentor] tot mentor benoemd.
4.2
De vader is (op 21 juni 2021) in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij vraagt het hof om die beschikking te vernietigen en:
primairhet verzoek van [verweerster] tot instelling van een mentorschap met directe ingang af te wijzen;
subsidiair, indien het hof wel grond ziet voor een mentorschap, [de mentor] met onmiddellijke ingang te ontslaan en de dochter dan wel een andere, door de vader zelf aan te dragen mentor te benoemen,
met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van beide instanties.
4.3
[verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De dochter heeft ook verweer gevoerd. Zij vraagt het hof akte van datgene waarvan zij in haar verweerschrift akte heeft verzocht, en verzoekt:
primairhet verzoek van [verweerster] tot instelling van een mentorschap met directe ingang af te wijzen;
subsidiair, indien het hof wel grond ziet voor een mentorschap, [de mentor] te ontslaan en de dochter dan wel een andere, door de vader zelf aan te dragen mentor te benoemen.
4.5
De vader is [in] 2022 overleden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:462 lid 1 BW eindigt het mentorschap door het verstrijken van de tijdsduur waarvoor het is ingesteld en door de dood of ondercuratelestelling van de betrokkene.
5.3
Na het overlijden van de vader [in] 2022 heeft de dochter te kennen gegeven dat zij, als enige erfgenaam van haar vader, deze procedure in diens plaats wenst voort te zetten. Uit wat tijdens de zitting is gezegd begrijpt het hof dat de dochter in hoger beroep wil laten toetsen of de rechtbank terecht een mentorschap ten behoeve van haar vader heeft ingesteld.
Volgens de dochter heeft de rechtbank ten onrechte een mentorschap ten behoeve van de vader ingesteld. In het petitum van het beroepschrift heeft de vader (net als de dochter in het verweerschrift) verzocht:
primair: het verzoek van [verweerster] tot instelling van een mentorschap met directe ingang af te wijzen.Op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 1:462 lid 1 BW is het mentorschap ten behoeve van de vader van rechtswege geëindigd [in] 2022, de datum waarop de vader is overleden. Hieruit volgt dat er op dit moment geen mentorschap meer bestaat. Het hof kan daarom op dit moment niet meer beslissen dat het verzoek van [verweerster] met directe ingang (dus met ingang van vandaag) wordt afgewezen. Het primaire verzoek in hoger beroep dient daarom te worden afgewezen.
In het petitum van het beroepschrift heeft de vader vervolgens (evenals de dochter) verzocht:
subsidiair, indien het hof wel grond ziet voor een mentorschap, [de mentor] te ontslaan en de dochter dan wel een andere, door de vader zelf aan te dragen mentor te benoemen.
Het hof zal ook dit subsidiaire verzoek afwijzen. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat het mentorschap ten behoeve van de vader sinds zijn overlijden [in] 2022 niet meer bestaat. Er bestaat daarom naar het oordeel van het hof dan ook geen belang meer bij het ontslag van [de mentor] en de benoeming van een andere mentor.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek in hoger beroep afwijzen.
6.2
Nu het hof de verzoeken in hoger beroep afwijst, bestaat er geen aanleiding om [verweerster] in de kosten te veroordelen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de verzoeken in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en K. Mans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.