ECLI:NL:GHARL:2023:5093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
21-004928-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewild schot door militair met dienstwapen leidt tot zwaar lichamelijk letsel en niet opvolgen van dienstvoorschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een militair, was eerder veroordeeld voor het ongewild afvuren van een schot met zijn dienstwapen, een Glock 17, op 8 oktober 2021, waarbij twee collega's zwaar lichamelijk letsel opliepen. De militaire kamer had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, en schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een dienstvoorschrift niet had opgevolgd, wat leidde tot gemeen gevaar voor personen en goederen. De verdachte had nagelaten veiligheidsmaatregelen te nemen bij het onderhoud van zijn wapen, wat resulteerde in het ongewild afvuren van een schot. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij is vastgesteld op € 12.000,- en voor de tweede benadeelde partij op € 8.621,-. Het hof benadrukte het belang van het naleven van veiligheidsvoorschriften binnen de krijgsmacht en de ernst van de gevolgen van de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004928-22
Uitspraak d.d.: 15 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 7 november 2022 met parketnummer 05337872-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Coppens, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van wat mr. S.M. Diekstra namens de benadeelde [benadeelde 1] en mr. D.N. de Jonge namens de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De militaire kamer van de rechtbank Gelderland heeft verdachte bij vonnis van 7 november 2022 ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. De militaire kamer heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 8.621,-. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 6.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere bewijsbeslissing en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te [pleegplaats] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld met een bij hem in gebruik zijnd dienstwapen (te weten een Glock 17) als gevolg waarvan verdachte met dat wapen ongewild en/of ongecontroleerd een patroon heeft afgevuurd, waarbij verdachte in afwijking van een dienstvoorschrift (VS 7-511) dat dienstwapen niet heeft ontladen bij een ontlaadpunt; geen acht heeft geslagen op de vraag van een collega of iedereen ontladen was; in strijd met een dienstvoorschrift geen veiligheidsmaatregelen heeft genomen alvorens wapen uiteen te nemen en handelingen aan dat wapen heeft voortgezet terwijl hij de slede niet verwijderd kreeg (wat verdachte er attent op had moeten maken dat het wapen gespannen was), waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben opgelopen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit voor die personen tijdelijke verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van is ontstaan, immers is die [benadeelde 1] door zijn rechtermiddelvinger geschoten als gevolg waarvan die vinger grotendeels geamputeerd moest worden en/of heeft die [benadeelde 2] (blijvende) gehoorschade (tinnitus) opgelopen;
2.
hij als militair, op of omstreeks 8 oktober 2021, te [pleegplaats] , opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, een dienstvoorschrift niet heeft opgevolgd, te weten het dienstvoorschrift VS 7-511 (betrekking hebbende op het pistool type Glock 17), waarin onder 2. ‘Veiligheidsmaatregelen’ staat voorgeschreven dat de veiligheidsmaatregelen dienen te worden genomen bij (onder andere) het uiteennemen van het wapen en bij iedere inspectie van het wapen en waarin onder 3. ‘Algemene Veiligheidsregels’ staat voorgeschreven dat
- personeel dat het pistool in gebruik of in beheer heeft, op de hoogte moet zijn van de veiligheidsregels en er op toe moet zien dat deze regels nauwkeurig worden nageleefd;
- voordat de veiligheidsmaatregelen worden genomen het wapen behandeld dient te worden alsof het geladen is, omdat uitwendig niet te zien is of het ontladen is;
- wanneer de gebruiker niet overtuigd is van de toestand waarin het wapen verkeert, hij in dat geval de veiligheidsmaatregelen moet nemen,
door in de wapenonderhoudsruimte op de [kazerne] na afloop van een schietles met een door hem daarbij gebruikt pistool (Glock 17) handelingen te verrichten (teneinde wapenonderhoud te plegen) zonder dat hij daarbij heeft gehandeld alsof het pistool geladen was en/of zonder daarbij de in dat dienstvoorschrift VS 7-511 genoemde veiligheidsregels en veiligheidsmaatregelen in acht te nemen, waarbij/waarna verdachte de trekker van het pistool heeft overgehaald, althans heeft beroerd, waarbij/waarna er door hem, verdachte, met dat wapen een schot werd gelost, althans uit dat wapen een patroon werd afgevuurd, terwijl daarvan/daardoor gemeen gevaar voor personen, te weten de zich in die ruimte bevindende personen te weten verdachte zelf en/of zijn collega’s [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [collega 1] en/of [collega 2] is ontstaan, en/of gemeen gevaar voor zich in die ruimte bevindende goederen (waaronder elektronische apparatuur en/of meubilair en/of vloer/wandbekleding) is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat opzet kan worden bewezen.

Standpunt raadsman

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het dienstvoorschrift opzettelijk heeft overtreden, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 wordt in hoger beroep geen verweer meer gevoerd.

Oordeel van het hof over feit 2

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de onder 2 tenlastegelegde opzet wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Vaststaat dat verdachte als [functie] bij de Brigade Grensbewaking van de Koninklijke Marechaussee op 8 oktober 2021 in de [kazerne] in [plaats 1] met een dienstvuurwapen Glock 17 aan een schietoefening heeft deelgenomen. Tijdens de oefening heeft verdachte zijn munitievoorraad verschoten. Aansluitend aan de oefening heeft hij dertig nieuwe patronen in twee patroonhouders gestopt. Verdachte heeft één van de twee patroonhouders in zijn dienstwapen geplaatst en is naar de wapenonderhoudsruimte gelopen, waarbij hij zonder de veiligheidsmaatregelen te nemen een laad- en ontlaadbak is gepasseerd. In de wapenonderhoudsruimte heeft verdachte met het oog op het plegen van onderhoud tevergeefs geprobeerd de slede van het wapen te verwijderen, waarbij hij ongewild een schot heeft gelost. Op dat moment was een aantal collega’s in dezelfde ruimte aanwezig. Twee van hen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijn door het schot gewond geraakt.
Niet ter discussie staat dat verdachte met zijn handelen de onder 2 tenlastegelegde veiligheidsmaatregelen en algemene veiligheidsregels van dienstvoorschrift VS 7511 niet heeft opgevolgd en dat daarbij gemeen gevaar voor de in onderhoudsruimte bevindende personen en goederen is ontstaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat hij na de schietoefening bij de laad- en ontlaadbak zijn wapen had moeten ontladen, maar dat hij dat bewust niet heeft gedaan. Na een schietoefening is je wapen leeg en dan is het volgens verdachte niet nodig om bij een laad- en ontlaadbak nog een keer de veiligheidsmaatregelen te nemen voordat je onderhoud gaat plegen. In eerste instantie was zijn plan om direct terug te gaan naar [plaats 2] , daar zijn dienstwapen in de kluis op te bergen, zich om te kleden en naar huis te gaan. Daarom heeft hij een patroonhouder met vijftien patronen in het wapen geplaatst. Hij is echter van gedachten veranderd en heeft besloten toch eerst naar de wapenonderhoudsruimte te gaan en daar onderhoud te doen.
De onder 2 tenlastegelegde veiligheidsmaatregelen en algemene veiligheidsregels houden in dat je vóór het uiteennemen van het wapen controleert of de kamer leeg is en dat je de slede onder geleide naar voren brengt en de trekker overhaalt. Die handelingen – het ontladen – moeten bij een laad- en ontlaadbak worden uitgevoerd. Het onder 2 tenlastegelegde dienstvoorschrift VS 7511 impliceert in dit geval dat verdachte voordat hij in de wapenonderhoudsruimte het wapen voor onderhoud uiteen zou nemen – en ook daarbij de veiligheidsmaatregelen en regels in acht zou nemen – eerst buiten die ruimte bij een laad- en ontlaadbak zou ontladen.
Verdachte heeft ervoor gekozen voorafgaand aan het onderhoud niet te ontladen en dus geen gebruik te maken van de laad- en ontlaadbak om daar de veiligheidsmaatregelen te nemen voordat hij in de wapenonderhoudsruimte onderhoud zou plegen. Met die handelwijze heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens dienstvoorschrift VS 7511 overtreden. Dat verdachte zich wellicht heeft vergist en was vergeten dat hij een patroonhouder met vijftien patronen in zijn wapen had geplaatst staat een bewezenverklaring van het opzet niet in de weg. Vóór het uiteennemen van het wapen moeten altijd de veiligheidsmaatregelen worden genomen, of het wapen geladen is of niet, en dus moet ook dan bij een laad- en ontlaadbak worden ontladen.
Het hof verwerpt het verweer en acht de onder 2 tenlastegelegde opzet wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks8 oktober 2021 te [pleegplaats]
, grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig
, onachtzaam en/of nalatigheeft gehandeld met een bij hem in gebruik zijnd dienstwapen (te weten een Glock 17) als gevolg waarvan verdachte met dat wapen ongewild en
/ofongecontroleerd een patroon heeft afgevuurd, waarbij verdachte in afwijking van een dienstvoorschrift (VS 7-511) dat dienstwapen niet heeft ontladen bij een ontlaadpunt;
geen acht heeft geslagen op de vraag van een collega of iedereen ontladen was; in strijd met een dienstvoorschrift geen veiligheidsmaatregelen heeft genomen alvorens het wapen uiteen te nemen en handelingen aan dat wapen heeft voortgezet terwijl hij de slede niet verwijderd kreeg (wat verdachte er attent op had moeten maken dat het wapen gespannen was), waardoor het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel
heeft/hebben opgelopen
, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit voor die personen tijdelijke verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van is ontstaan, immers is die [benadeelde 1] door zijn rechtermiddelvinger geschoten als gevolg waarvan die vinger grotendeels geamputeerd moest worden en
/ofheeft die [benadeelde 2]
(blijvende)gehoorschade (tinnitus) opgelopen;
2.
hij als militair, op
of omstreeks8 oktober 2021, te [pleegplaats]
,opzettelijk
, althans in ernstige mate nalatig, een dienstvoorschrift niet heeft opgevolgd, te weten het dienstvoorschrift VS 7-511 (betrekking hebbende op het pistool type Glock 17), waarin onder 2. ‘Veiligheidsmaatregelen’ staat voorgeschreven dat de veiligheidsmaatregelen dienen te worden genomen bij (onder andere) het uiteennemen van het wapen en bij iedere inspectie van het wapen en waarin onder 3. ‘Algemene Veiligheidsregels’ staat voorgeschreven dat
- personeel dat het pistool in gebruik of in beheer heeft, op de hoogte moet zijn van de veiligheidsregels en er op toe moet zien dat deze regels nauwkeurig worden nageleefd;
- voordat de veiligheidsmaatregelen worden genomen het wapen behandeld dient te worden alsof het geladen is, omdat uitwendig niet te zien is of het ontladen is;
- wanneer de gebruiker niet overtuigd is van de toestand waarin het wapen verkeert, hij in dat geval de veiligheidsmaatregelen moet nemen,
door in de wapenonderhoudsruimte op de [kazerne] na afloop van een schietles met een door hem daarbij gebruikt pistool (Glock 17) handelingen te verrichten (teneinde wapenonderhoud te plegen) zonder dat hij daarbij heeft gehandeld alsof het pistool geladen was en
/ofzonder daarbij de in dat dienstvoorschrift VS 7-511 genoemde veiligheidsregels en veiligheidsmaatregelen in acht te nemen, waarbij/waarna verdachte de trekker van het pistool heeft
overgehaald, althansheeft beroerd, waarbij/waarna er door hem, verdachte, met dat wapen een schot werd gelost,
althans uit dat wapen een patroon werd afgevuurd,terwijl daarvan/daardoor gemeen gevaar voor personen, te weten de zich in die ruimte bevindende personen te weten verdachte zelf en
/ofzijn collega’s [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] en
/of[collega 1] en
/of[collega 2] is ontstaan, en
/ofgemeen gevaar voor zich in die ruimte bevindende goederen (waaronder elektronische apparatuur en
/ofmeubilair
en/of vloer/wandbekleding) is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:

aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt,

meermalen gepleegd,
en
als militair opzettelijk een dienstvoorschrift niet opvolgen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een personen en goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft opzettelijk een dienstvoorschrift niet opgevolgd, waarna hij een ongewild schot heeft gelost. Twee collega’s van hem hebben daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat is aan verdachtes schuld te wijten. Het niet opvolgen van een dienstvoorschrift als waarvan hier sprake is is een ernstig feit. De naleving van veiligheidsvoorschriften is in het belang van de eigen veiligheid, de veiligheid van andere militairen en van het functioneren van de krijgsmacht als geheel. Militairen mogen binnen Defensie een veilige werkomgeving verwachten en daar dient iedere individuele militair aan bij te dragen. Daarom dient elke militair de veiligheidsvoorschriften ten alle tijden consequent na te leven, ook als je zelf denkt dat dat niet nodig is. De veiligheidsvoorschriften zijn er juist om situaties als de situatie die zich hier heeft voorgedaan te voorkomen. Het hof neemt verdachte dit kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De verdachte heeft aangevoerd dat zijn baan in gevaar komt als de tenlastegelegde opzet bewezen wordt verklaard en als daarvoor een straf wordt opgelegd. De tenlastegelegde opzet is, zoals hiervoor is overwogen, bewezen. Gelet op de ernst van de feiten en de ernstige gevolgen voor de slachtoffers is de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf passend. Het hof zal verdachte dan ook een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte berust in het door de rechtbank toegekende schadebedrag. Hij heeft verzocht de vordering voor zover die een hoger bedrag beloopt dan het in eerste aanleg toegekende bedrag van € 6.000,- nietontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling van dat meer gevorderde een onevenredige belasting van het strafrecht oplevert.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot die schade naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het bewezenverklaarde, de ernst van het aan verdachte te maken verwijt en de aard en ernst van het letsel (het verlies van een groot deel van de rechtermiddelvinger van de rechtshandige benadeelde partij met daarbij behorende pijn- en zenuwklachten) op € 12.000,-. Hierbij heeft het hof ook gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in gevallen die min of meer vergelijkbaar zijn, zijn toegekend. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.621,- bestaande uit € 7.000,- aan smartengeld en € 1.621,- vergoeding van inkomstenderving. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte berust in het door de rechtbank toegekende schadebedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot die schade conform de vordering op € 8.621,-, waarbij van belang is dat de schadeposten niet namens verdachte zijn betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 136 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.000,00 (twaalfduizend euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.000,00 (twaalfduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 95 (vijfennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 oktober 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.621,00 (achtduizend zeshonderdeenentwintig euro)bestaande uit
€ 1.621,00 (duizend zeshonderdeenentwintig euro) vergoeding van materiële schadeen
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.621,00 (achtduizend zeshonderdeenentwintig euro) bestaande uit € 1.621,00 (duizend zeshonderdeenentwintig euro) vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 78 (achtenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding van materiële schade op 18 oktober 2022 (de datum van de vordering) en de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade op 8 oktober 2021.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne, lid, en mr. drs. A.A.W.K. Appels, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 15 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. A.A.W.K. Appels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 juni 2023.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. F. Stax, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.