ECLI:NL:GHARL:2023:5092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
200.325.947/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duur van ondertoezichtstelling van minderjarige vastgesteld op één jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder. De vader had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een langere duur dan de eerder door de kinderrechter opgelegde termijn van zes maanden. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een half jaar, maar de vader was het hier niet mee eens en stelde dat de omstandigheden voldoende gewijzigd waren om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de grieven van de vader en de raad voor de kinderbescherming, die in incidenteel hoger beroep was gekomen. Het hof oordeelde dat de gestelde doelen van de ondertoezichtstelling nog niet waren bereikt en dat de omstandigheden onvoldoende waren gewijzigd. De ouders hadden nog steeds geen overeenstemming over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en er was geen communicatie tussen hen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd en de ondertoezichtstelling van de minderjarige vastgesteld op één jaar, tot 17 januari 2024, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, terwijl het verzoek van de raad is toegewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de rechters de eerdere overwegingen van de kinderrechter hebben overgenomen en verder hebben gemotiveerd waarom een langere ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.947/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 219550)
beschikking van 15 juni 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal en incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.C. Schutte te Winschoten.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 april 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de raad met bijlage(n);
- het verweerschrift in het principaal en incidenteel hoger beroep van de moeder;
- een journaalbericht namens de vader van 16 mei 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2023 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast is de advocaat van de moeder verschenen. Namens de raad is een medewerker verschenen. Namens de GI is een medewerker verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren [in] 2016.
3.2
De vader heeft [de minderjarige] op 8 juni 2016 erkend.
3.3
Bij beschikking van 8 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de vader voortaan gezamenlijk met de moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.4
[de minderjarige] woont de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.
3.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een half jaar (met ingang van 17 januari 2023 tot 17 juli 2023) en is het verzoek tot onder toezicht voor een langere duur (een jaar) afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wijzen, althans te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.2
De raad voert verweer en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de duur van de verleende ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De raad verzoekt om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking deels te vernietigen, te weten ten aanzien van de beslissing van de rechtbank om het resterende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af te wijzen, en opnieuw rechtdoende, alsnog het resterende deel van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van nog eens zes maanden, dus tot 17 januari 2024, toe te wijzen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de verzoeken van de vader en de raad in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Anders evenwel dan de kinderrechter vindt het hof dat de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vastgesteld moet worden op één jaar in plaats van zes maanden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ten opzichte van de situatie ten tijde van de bestreden beschikking van 17 januari 2023 zijn de omstandigheden onvoldoende gewijzigd waardoor het hof de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog steeds maar ook voor een langere duur noodzakelijk acht. Zo is ter zitting gebleken dat tussen de ouders nog altijd discussie bestaat over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De ouders hebben wel gezamenlijk het ouderlijk gezag, maar er vindt geen enkele communicatie tussen hen plaats. De overdracht van [de minderjarige] verloopt via de ouders van vader. Dat volgens de vader de rust is wedergekeerd nu de ouders (nog steeds) uit elkaar zijn, neemt de zorgen omtrent [de minderjarige] niet weg. Daar komt bij dat de moeder de gestelde rust betwist onder verwijzing naar het feit dat de boedel nog verdeeld moet worden en nog geen overeenstemming over het hoofdverblijf bestaat. Het ontbreekt de vader daarnaast aan zelfinzicht nu hij de oorzaak van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] geheel bij de moeder legt en meent dat alleen het verblijf van [de minderjarige] bij de moeder een ontwikkelingsbedreiging oplevert. Indien [de minderjarige] bij hem verblijft, kan van een ontwikkelingsbedreiging geen sprake zijn, aldus de vader. Het hof kan zich net als de raad niet vinden in deze stelling van de vader. Het gezinssysteem is verstoord en beide ouders zullen zich moeten inzetten voor de verbetering hiervan. Ook neemt het hof in zijn overweging mee dat de doelen die de kinderrechter heeft gesteld tot op heden niet zijn bereikt. Er is immers nog geen zicht op de opvoedsituatie van [de minderjarige] en het is onduidelijk welke zorg [de minderjarige] verder nodig heeft na een lange periode van instabiliteit en conflicten tussen de ouders. Sinds de ondertoezichtstelling is er wel een perspectiefonderzoek bij [naam1] opgestart, maar dit onderzoek is zeer recent aangevangen en heeft nog geen duidelijkheid opgeleverd over voornoemde punten. Verder vreest het hof net als de GI en de raad dat het perspectiefonderzoek van [naam1] geen doorgang zal vinden zodra er geen ondertoezichtstelling meer zou zijn. Het voorgaande brengt mee dat het hof een langere termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk acht om de huidige lijn voort te zetten zodat verder gewerkt kan worden aan het behalen van de doelen. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en het verzoek van de raad toewijzen.
5.3
Gelet op het voorgaande falen de grieven van de vader in het principaal hoger beroep en slaagt de grief van de raad in het incidenteel hoger beroep. Het hof zal uit pragmatische redenen de bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen en opnieuw beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 januari 2023 en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 17 januari 2023 tot 17 januari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, L. van Dijk en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 15 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.