Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder. De vader had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een langere duur dan de eerder door de kinderrechter opgelegde termijn van zes maanden. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een half jaar, maar de vader was het hier niet mee eens en stelde dat de omstandigheden voldoende gewijzigd waren om de ondertoezichtstelling te beëindigen.
Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de grieven van de vader en de raad voor de kinderbescherming, die in incidenteel hoger beroep was gekomen. Het hof oordeelde dat de gestelde doelen van de ondertoezichtstelling nog niet waren bereikt en dat de omstandigheden onvoldoende waren gewijzigd. De ouders hadden nog steeds geen overeenstemming over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en er was geen communicatie tussen hen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.
Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd en de ondertoezichtstelling van de minderjarige vastgesteld op één jaar, tot 17 januari 2024, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, terwijl het verzoek van de raad is toegewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de rechters de eerdere overwegingen van de kinderrechter hebben overgenomen en verder hebben gemotiveerd waarom een langere ondertoezichtstelling noodzakelijk is.