ECLI:NL:GHARL:2023:5042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.319.689
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en contactverbod in internationale context van ouderschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Huisman, verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor hun dochter, [de minderjarige], die in België is geboren en nu in Nederland woont. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Keybeck, verzet zich tegen deze wijziging en vraagt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de dochter om de twee weken een weekend bij de vader verblijft en de helft van de schoolvakanties doorbrengt bij hem. De moeder stelt dat de situatie bij de vader onveilig is, na een incident waarbij de vader haar echtgenoot met een mes heeft bedreigd. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om een contactverbod af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.689/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396199)
beschikking van 15 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Huisman te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] , België,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Keybeck te Urmond, gemeente Stein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 maart 2022 en 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 4 oktober 2022 wordt ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een schorsingsverzoek, met producties, ingekomen op 7 december 2022;
  • het verweerschrift in hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Huisman van 27 maart 2023 met een gewijzigd verzoek en een productie;
  • een journaalbericht van mr. Keybeck van 28 maart 2023 met een begeleidende brief en producties;
  • een journaalbericht van mr. Huisman van 30 maart 2023 met een productie, en
  • een e-mail van mr. Keybeck van 17 mei 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] (België). [de minderjarige] heeft de Belgische nationaliteit. De moeder en de vader oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] . Zij woonden eerst als gezin samen in België. Nadat de relatie tussen de vader en de moeder tot een einde kwam, is [de minderjarige] met haar moeder naar Nederland verhuisd. Daar woont zij bij haar moeder, die hertrouwd is. De vader woont nog in België.
3.2
Bij beschikking van 30 april 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] een keer per twee weken een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties, als volgt te verdelen:
  • in de zomervakanties in de oneven jaren de derde, vierde en zesde week, in de even jaren de eerste, tweede en vierde week, telkens ingaand op vrijdag om 18.00 uur en eindigend op zaterdag om 18.00 uur;
  • in de herfst- en de voorjaarsvakantie (in België krokusvakantie genoemd), telkens ingaand op vrijdag 18.00 uur en eindigend op zondag om 17.00 uur;
  • in de kerstvakanties in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede week, telkens ingaand op vrijdag om 18.00 uur en eindigend op zondag om 17.00 uur;
  • waarbij de (partner van de) moeder [de minderjarige] brengt en haalt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 30 april 2019 gewijzigd en als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft een keer per twee weken een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, als volgt te verdelen:
  • in de zomervakanties in de oneven jaren de derde, vierde en zesde week, in de even jaren de eerste, tweede en vierde week, telkens ingaand op vrijdag om 18.00 uur en eindigend op zaterdag om 18.00 uur;
  • in de herfst- en de voorjaarsvakantie (in België krokusvakantie genoemd), telkens
ingaand op vrijdag 18.00 uur en eindigend op zondag om 18.00 uur;
- in de kerstvakanties in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede
week, telkens ingaand op vrijdag om 18.00 uur en eindigend op zondag om 18.00 uur;
- waarbij ten aanzien van het halen en brengen geldt dat de moeder [de minderjarige] in het ene
omgangsweekend naar de vader brengt en [de minderjarige] bij de vader ophaalt en in het volgende omgangsweekend de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder. In de vakanties haalt de vader [de minderjarige] bij de moeder en brengt de vader [de minderjarige] weer terug naar de moeder;
  • het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] afgewezen, en
  • iedere verdere beslissing - waar onder het verzoek van moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten - aangehouden in verband met het te volgen ouderschapstraject.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, na wijziging van haar verzoek bij journaalbericht van 27 maart 2023, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een zorgregeling en een haal- en brengregeling wordt vastgesteld, en, opnieuw beschikkende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan de vader een verbod op te leggen om contact te hebben met [de minderjarige] , gedurende een termijn die het hof redelijk, billijk en passend acht. Daarnaast heeft de moeder in haar beroepschrift het hof verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. Bij beschikking van 28 februari 2023 heeft het hof dit schorsingsverzoek van de moeder afgewezen.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht Nederlandse rechter
5.1
Het hof dient eerst ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, die internationale aspecten heeft. Omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, volgt uit artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis) dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Ontvankelijkheid verzoek in hoger beroep
5.2
De vader stelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek om hem een contactverbod op te leggen, omdat zij dit verzoek ook heeft gedaan in eerste aanleg en de rechtbank volgens hem nog niet heeft beslist op dit verzoek. Het hof zou handelen in strijd met de regel dat een verzoek door twee feitelijke instanties moet worden beoordeeld wanneer het hof de moeder nu ontvankelijk acht.
5.3
De moeder voert verweer. Zij stelt dat de rechtbank haar verzoek om de vader een contactverbod op te leggen, heeft afgewezen. Zij leidt dit af uit het feit dat de rechtbank in de bestreden beschikking een definitieve zorgregeling heeft vastgesteld.
5.4
Net als de moeder is het hof van oordeel dat uit het feit dat de rechtbank een definitieve zorgregeling heeft vastgesteld, volgt dat de rechtbank het verzoek van de moeder tot een contactverbod heeft afgewezen. Het hof zal de moeder daarom ontvangen in haar verzoek in hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
Wettelijk kader
5.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen, op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.6
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Gewijzigde omstandigheden
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat de beslissing in de beschikking van 30 april 2019 dient te worden heroverwogen. Daarom is een nieuwe beoordeling van de zorgregeling gerechtvaardigd.
Standpunt van de moeder
5.8
De moeder stelt dat de situatie bij de vader te onveilig is voor [de minderjarige] om haar nog daarnaartoe te laten gaan. Zij voert aan dat op 19 maart 2023 toen haar echtgenoot [de minderjarige] na een omgangsweekend bij de vader kwam ophalen [de minderjarige] heeft gezien dat de vader haar echtgenoot heeft bedreigd, hem op straat heeft achternagezeten met een mes en heeft geprobeerd hem met het mes te steken. De moeder zegt dat dit bij haar leidt tot grote onrust: zij merkt dat haar eigen ervaringen met geweldpleging door de vader boven komen en zij is bang dat [de minderjarige] of haar echtgenoot iets zal overkomen. De moeder heeft na het voorval op 19 maart 2023 niet meer meegewerkt aan de uitvoering van de zorgregeling en zij heeft bij de mondelinge behandeling verteld dat zij dat ook niet meer gaat doen. Zij vindt dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de situatie bij de vader en de geestesgesteldheid van de vader, voordat [de minderjarige] en de vader weer contact met elkaar kunnen hebben.
Standpunt van de vader
5.9
De vader voert gemotiveerd verweer. Hij verwijst naar de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie, die inhoudt dat de echtgenoot van de moeder hem heeft bedreigd en hem heeft aangevallen met een mes. Volgens de vader houdt de moeder [de minderjarige] ten onrechte bij hem weg en is een onderzoek zoals verzocht door de moeder niet noodzakelijk. Hij stelt dat de moeder al jaren bezig is om [de minderjarige] uit zijn leven te laten verdwijnen. De moeder houdt zich niet aan in gerechtelijke uitspraken vastgestelde zorgregelingen en al eerder is aan haar om die reden een dwangsom opgelegd. Hij moet steeds maar afwachten of hij [de minderjarige] zal zien. De moeder handelt hiermee in strijd met het belang van [de minderjarige] die graag bij hem komt.
Advies van de raad
5.1
De raad heeft aangeboden om (aanvullend) onderzoek te doen naar de zorgregeling. Daarbij heeft de raad laten weten geen onderzoek te (kunnen) doen naar de geestesgesteldheid van de vader. De raad heeft het hof geadviseerd te bepalen dat de vader en [de minderjarige] gedurende het onderzoek wel contact met elkaar hebben. De raad vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om het contact tussen de vader en [de minderjarige] gedurende het onderzoek helemaal stil te leggen, aangezien [de minderjarige] tijdens het eerdere raadsonderzoek heeft laten weten dat zij het fijn heeft bij de vader en dat zij hem mist.
Oordeel van het hof
5.11
Het hof zal het verzoek van de moeder om een (aanvullend) onderzoek te gelasten, afwijzen. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende concreet onderbouwd wat volgens haar zou moeten worden onderzocht en door wie. Het vorige raadsonderzoek naar de zorgregeling is recent afgerond (juni 2022) en de raad doet geen onderzoek naar de geestesgesteldheid van ouders. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een (aanvullend) onderzoek te gelasten.
5.12
Het hof ziet geen reden om aan de vader een verbod op te leggen om contact te hebben met [de minderjarige] . De moeder heeft haar stelling dat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 1 BW onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader. In het gesprek met de raadsonderzoeker op 13 april 2022 heeft [de minderjarige] gezegd dat zij het bij de vader naar haar zin had, dat zij hem mist en dat zij een keer in de twee weken een weekend naar hem zou willen. Niet is gebleken dat [de minderjarige] inmiddels geen contact meer wil hebben met de vader. Het hof zal de bestreden beschikking waarbij het verzoek van de moeder om aan de vader een contactverbod op te leggen is afgewezen daarom bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover die betrekking heeft op de zorgregeling en de haal- en brengregeling, bekrachtigen.
6.2
De moeder en de vader zijn ex-partners die een geschil hebben over de zorgregeling voor hun dochter. Dat is voor het hof reden de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 15 juni 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.