ECLI:NL:GHARL:2023:4980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
21-002230-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en vrijspraak van niet voldoen aan administratieplicht en onttrekken aan pandrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk niet voldoen aan de verplichting tot het voeren van een administratie en het onttrekken van voorraden aan een pandrecht. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet beperkt was en dat de vrijspraak van de rechtbank niet ter discussie stond, aangezien er volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte bevestigd en het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij niet zorgde voor een deugdelijke administratie, omdat er aanwijzingen waren dat de administratie door derden was weggenomen. Ook werd vastgesteld dat de verkoop van voorraden aan een vaste afnemer niet in strijd was met de goede bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002230-21
Uitspraak d.d.: 9 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 26 april 2021 met parketnummer 08-910077-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. P. Koops en mr. J.C. van Galen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, 2, 3 en 5 en voor het onder 1 subsidiair en onder 4 tweede alternatief tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van de voorraden van [bedrijf] B.V. veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 4 tweede alternatief tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van twee Iveco Daily vrachtwagens met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en de inventaris van [bedrijf] B.V.
Het hof heeft vastgesteld dat het door verdachte ingestelde hoger beroep blijkens de appelakte niet is beperkt. Het hoger beroep is dus ook tegen de vrijspraken inclusief de vrijspraak van het onder 4 tweede alternatief tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van twee Iveco Daily vrachtwagens met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en de inventaris van [bedrijf] B.V. gericht.
Voor de verdachte staat ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep tegen een vrijspraak open.
Het hof is van oordeel dat de vrijspraak van het onder 4 tweede alternatief tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van twee Iveco Daily vrachtwagens met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en de inventaris van [bedrijf] B.V. feiten betreffen die als losstaand feit hadden kunnen worden ten laste gelegd en dat daartegen gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat. Het hof zal verdachte daarom in zoverre en voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraken van het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde nietontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
De feiten ten aanzien waarvan verdachte in het hoger beroep nietontvankelijk is zijn hieronder niet meer in de weergave van de tenlastelegging opgenomen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 januari 2014, te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meerdere rechtsperso(o)n(en), als (feitelijk en/of indirect) bestuurder/commissaris van [bedrijf] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Overijssel te Almelo op 15 mei 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in die/dat artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte met dat opzet - niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, en/of bewaard dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van die rechtspersoon konden worden gekend en/of - niet alle administratie van voornoemde rechtspersoon afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator;
1. subsidiair
dat aan hem, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meerdere rechtsperso(o)n(en), als (feitelijk en/of indirect) bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf] BV, welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Overijssel te Almelo op 15 mei 2013 in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 januari 2014, te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, niet is voldaan aan -de ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie, en/of -de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd en de boeken, bescheiden en/of gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn zijn gebracht immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen aldaar geen, althans onvoldoende maatregelen genomen om de administratie van voornoemde rechtspersoon te voeren en/of te bewaren en/of op (een) daartoe strekkende vordering(en) en/of verzoek(en) en/of vra(a)g(en) van de curator tevoorschijn te brengen / uit te leveren in het faillissement van voornoemde rechtspersoon [bedrijf] BV;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 mei 2013 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen opzettelijk (een) hem verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorend(e) goed(eren), te weten
-de voorraden (waaronder in ieder geval ongeveer 30 auto's) van [bedrijf] B.V. waarop ten gunste van De Lage Landen International B.V/Financial Services B.V. en/of Rabobank Nederland een pandrecht was gevestigd, heeft/hebben onttrokken aan dat pandrecht, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde voorraden verkocht en/of verscheept naar [geboorteland] en/of anderszins overgedragen aan anderen en/of weggemaakt;
OF
[bedrijf] B.V., in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 mei 2013 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk (een) hem verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorend(e) goed(eren), te weten
-de voorraden (waaronder in ieder geval ongeveer 30 auto's) van [bedrijf] B.V. waarop ten gunste van De Lage Landen International B.V/Financial Services B.V. en/of Rabobank Nederland een pandrecht was gevestigd, heeft/hebben onttrokken aan dat pandrecht, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde voorraden verkocht en/of verscheept naar [geboorteland] en/of anderszins overgedragen aan anderen en/of weggemaakt zulks terwijl hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de tenlastelegging verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat het onder 1 subsidiair en onder 4 tweede alternatief tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – kort en zakelijk weergegeven – verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 4 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, het onder 1 subsidiair, het onder 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde voor zover aan de orde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder als volgt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd.
Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde stelt het hof allereerst vast dat niet anders is gebleken dan dat [bedrijf] B.V. op deugdelijke wijze administratie heeft gevoerd en dat de administratie bij [bedrijf] B.V. op de locatie [locatie/adres] in [pleegplaats] aanvankelijk zowel digitaal als fysiek aanwezig was. Op 5 juni 2013 is geconstateerd dat zowel de computer met de digitale administratie als de fysieke administratie niet meer in dat pand aanwezig waren.
Het hof is van oordeel dat op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting rekening moet worden gehouden met de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat, zoals verdachte heeft gesteld, de computer met de digitale administratie en de fysieke administratie door een ander dan verdachte of medeverdachte zijn weggenomen. Het dossier bevat aanwijzingen dat anderen dan verdachte, medeverdachte of hun personeel zonder hun goedkeuring en zonder hun medeweten het terrein van [bedrijf] B.V. op het adres [locatie/adres] hebben betreden, terwijl niet is gebleken dat verdachte of medeverdachte hiervan een verwijt kan worden gemaakt in die zin dat zij niet de juiste beveiligingsmaatregelen zouden hebben genomen. Het hof komt in dat licht bezien tot de conclusie dat het dossier onvoldoende basis biedt voor het oordeel dat verdachte kan worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld zoals onder 1 subsidiair is bedoeld. Het hof spreekt verdachte daarom ook vrij van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Wat betreft het onder 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Bij appelschriftuur van 10 mei 2023 heeft de verdediging de Algemene voorwaarden voor verpanding van de Rabobank 2008 overgelegd, waaronder hoofdstuk 3 onder A lid 4 sub a, b, c en d. Dit artikellid luidt als volgt:
Gelet op deze bepalingen uit de algemene voorwaarden voor verpanding, gold voor de verpanding van de voorraden aan de Rabobank dat [bedrijf] B.V. ondanks het daarop ten behoeve van de Rabobank gevestigde pandrecht tot de voorraad behorende zaken mocht verkopen, voor zover dit voor een goede bedrijfsvoering nodig was.
Wat betreft de verkoop eind maart 2013 van (een deel van) de voorraad van [bedrijf] B.V. aan een persoon genaamd [persoon] – een vaste afnemer van [bedrijf] B.V. in [geboorteland] – heeft verdachte verklaard dat de met deze verkoop samenhangende vordering op [persoon] door [persoon] is betaald door middel van verrekening van die vordering met een eerder door [persoon] verstrekte opeisbare geldlening. Verdachte heeft verklaard dat [persoon] vanuit [geboorteland] omstreeks 2010 een geldlening van € 150.000,- heeft verstrekt, dat deze geldlening in gedeelten contant is verstrekt en dat de ter beschikking gestelde bedragen zijn gestort op de bankrekening van [bedrijf] B.V. bij de Rabobank.
Niet is gebleken dat de verkoop eind maart 2013 van (een deel van) de voorraad aan [persoon] moet worden beschouwd als een transactie die niet in overeenstemming was met de goede bedrijfsvoering van [bedrijf] B.V. Ook omdat de processtukken geen andersluidende informatie inhouden, is aannemelijk geworden dat zoals verdachte heeft verklaard [persoon] voor de verkoop van tot de voorraad behorende zaken betaalde via verrekening met een door hem verstrekte lening en dat de geldbedragen van deze lening eerder op de bankrekening van [bedrijf] B.V. bij de Rabobank waren gestort.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat met de verkoop eind maart 2013 van tot de voorraad behorende zaken van [bedrijf] B.V. aan [persoon] sprake is geweest van het onttrekken van deze zaken aan het ten behoeve van de Rabobank gevestigde pandrecht. Het hof spreekt verdachte daarom vrij van het onder 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraken in het vonnis waarvan beroep van het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde en het onder 4 tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van twee Iveco Daily vrachtwagens met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en de inventaris van [bedrijf] B.V.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 4 eerste en tweede alternatief tenlastegelegde wat betreft het onttrekken aan het pandrecht van de voorraad van [bedrijf] B.V. heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 9 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 juni 2023.
Tegenwoordig:
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. Lodder, advocaat-generaal,
mr. A. Dörholt, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.