ECLI:NL:GHARL:2023:4936

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.321.996
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag en omgangsregeling na beëindiging gezag vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2023 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het gezag over twee minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een omgangsregeling en om samen met de moeder het gezag over de kinderen te krijgen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag heeft en dat er geen omgang of contact is tussen de vader en de kinderen. Het hof oordeelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een herbeoordeling van het gezag rechtvaardigen. De vader heeft aangevoerd dat hij nooit toestemming heeft geweigerd voor gezagsbeslissingen, maar het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het gezag van de vader niet is beëindigd op basis van onjuiste gegevens. Het hof stelt vast dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders nog steeds ernstig verstoord zijn en dat de kinderen niet willen dat de vader hen informatie over hen krijgt. Het hof verbindt een dwangsom aan de informatieregeling die de moeder moet nakomen, en benoemt een bijzondere curator om de belangen van de kinderen te behartigen en te onderzoeken wat hun wensen zijn met betrekking tot het contact met de vader. De beslissing over de omgangsregeling wordt aangehouden in afwachting van het rapport van de bijzondere curator, dat uiterlijk op 10 november 2023 aan het hof moet worden voorgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.996
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 541313)
beschikking van 13 juni 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. de Boer in Zeist,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 26 januari 2023;
  • een journaalbericht van de vader van 7 februari 2023;
  • een journaalbericht van de vader van 20 april 2023 met producties;
  • een journaalbericht van de vader van 9 mei 2023.
2.2
[de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn uitgenodigd om met één van de raadsheren te spreken en hun mening te geven. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling was op 9 mei 2023. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
3. De feiten
3.1
Partijen zijn getrouwd geweest. Partijen zijn de ouders van:
  • [de meerderjarige] , die is geboren [in] 2004 en die inmiddels meerderjarig is;
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2006;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2009.
3.2
In de beschikking van 21 september 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de ouders niet meer samen het gezag hebben en dat de moeder alleen het gezag over de kinderen heeft. Die beschikking is door dit hof bekrachtigd op 21 augustus 2018.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.4
In de beschikkingen van 1 april 2021 heeft de rechtbank een omgangsregeling bepaald tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Volgens die regeling hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens in de veertien dagen een omgangsmoment met de vader voor de duur van één uur onder de begeleiding van [naam1] of een vergelijkbare instantie.
3.5
In de beschikking van 11 maart 2019 is een informatieregeling vastgesteld. Volgens die regeling moet de moeder de vader eenmaal per drie maanden een algemene e-mail sturen over hoe het met de kinderen gaat.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de rechtbank heeft de vader verzocht om een omgangsregeling te bepalen, om te bepalen dat de moeder die omgangsregeling en de informatieregeling moet nakomen en om te bepalen dat de vader samen met de moeder het gezag krijgt. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 1 april 2021 gewijzigd en bepaald dat er geen omgang of contact is tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen.
4.2
De vader komt in hoger beroep met vijf grieven. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad:
primair
  • de beschikking van 1 april 2021 te wijzigen en te bepalen dat er een omgangsregeling dan wel zorgregeling zal zijn waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun vader zien een keer in de veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen in onderling overleg te bepalen;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt aan de vader van € 500,- per dag of gedeelte van de dag, dan wel per keer dat zij nalaat aan de omgangsregeling te voldoen;
subsidiair
  • te bepalen dat de moeder de beschikking van 1 april 2021 zal nakomen;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt aan de vader van € 500,- per dag of gedeelte van de dag, dan wel per keer dat zij nalaat aan die omgangsregeling te voldoen;
zowel primair als subsidiair
  • te bepalen dat de moeder de informatieregeling uit de beschikking van 11 maart 2019 zal nakomen;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag of gedeelte van de dag, dan wel per keer dat zij nalaat aan de informatieregeling uit de beschikking van 11 maart 2019 te voldoen;
  • te bepalen dat de vader, samen met de moeder, wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.3
De moeder voert mondeling verweer in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De rechter kan een eerdere beslissing waarin een ouder met eenhoofdig gezag is belast, wijzigen, als daarna de omstandigheden zijn gewijzigd of van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een verzoek om opnieuw samen het gezag te krijgen wordt alleen afgewezen als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:253c lid 2).
5.2
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd sinds het gezag van de vader beëindigd is en dat bij de beschikking van 21 september 2017 ook niet van onjuiste gegevens is uitgegaan.
5.3
De vader voert aan dat bij het beëindigen van zijn gezag van onjuiste gegevens is uitgegaan, namelijk dat hij toestemming geweigerd zou hebben voor gezagsbeslissingen, zoals een medische behandeling en een inschrijving op school. De vader voert aan dat hij nooit een beslissing heeft tegengewerkt en de moeder altijd zijn toestemming heeft gegeven als zij daarom vroeg. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft opgemerkt dat het gezag van de vader niet is beëindigd, omdat hij geweigerd heeft om toestemming te geven voor gezagsbeslissingen. De rechtbank en het hof hebben hun oordeel gebaseerd op alle omstandigheden van het geval en dan met name de voortdurende, felle strijd tussen de ouders. Dit is te lezen in de door de rechtbank geciteerde overwegingen uit de beschikkingen van 21 september 2017 en 21 augustus 2018. Het hof is daarom van oordeel dat – al zouden de rechtbank en het hof onterecht aangenomen hebben dat de vader geen toestemming gegeven zou hebben – dit niet van zo’n grote invloed is geweest op de eindbeslissing dat geoordeeld kan worden dat van onjuiste gegevens is uitgegaan in de zin van artikel 1:253o BW.
5.4
Het hof is verder van oordeel dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd sinds het gezag van de vader beëindigd is. Het hof stelt vast dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders nog steeds ernstig verstoord zijn. Het hof heeft tijdens de zitting kunnen zien dat er nog steeds veel spanning heerst tussen de ouders en dat zij veel verwijten uitspreken naar elkaar. Het beeld dat de rechtbank en het hof schetsen in hun beschikkingen van 21 september 2017 en 21 augustus 2018, is nog onverminderd aanwezig. Het hof komt dus niet toe aan een hernieuwde beoordeling van het gezag.
Informatieregeling
5.5
De ouder met gezag is verplicht om de ouder zonder gezag te informeren over de kinderen. De rechter kan daarvoor een informatieregeling vaststellen. De rechter kan ook bepalen dat de ouder met gezag de andere ouder niet hoeft te informeren, als het belang van het kind dat vereist (artikel 1:377b BW). De rechter kan een eerdere informatieregeling wijzigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd (artikel 1:377b lid 3 en artikel 1:377e BW).
5.6
In de beschikking van 11 maart 2019 is bepaald dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden een algemene e-mail moet sturen over hoe het met de kinderen gaat. Het hof stelt vast dat de moeder deze regeling niet nakomt. De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat zij de regeling niet nakomt, omdat ze vindt dat de vader alle informatie die hij krijgt, gebruikt om discussies te voeren. Volgens de moeder leidt elk mailtje met informatie tot een welles-nietesdiscussie. Daarnaast heeft de moeder verteld dat de kinderen niet willen dat zij informatie over hen aan de vader geeft. [de minderjarige1] wil bijvoorbeeld niet dat de vader weet waar hij werkt, omdat hij bang is dat de vader hem daar dan opzoekt.
5.7
Het hof benadrukt dat de moeder wettelijk verplicht is om de vader te informeren over de kinderen. Als de moeder vindt dat de informatieregeling niet in het belang van de kinderen is, had het op haar weg gelegen om wijziging van de informatieregeling te verzoeken. Op basis van de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken is het hof van oordeel dat het belang van de vader bij (algemene) informatie over de kinderen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de kinderen om het verstrekken van die informatie achterwege te laten, zodat het hof de verplichting voor de moeder om de vader te informeren ook niet ambtshalve buiten toepassing zal laten. De informatie die de vader van de moeder moet krijgen, is namelijk de enige verbinding die hij nog met de kinderen heeft. De moeder is bevreesd dat de vader de kinderen tegen hun wil gaat opzoeken. Op de zitting is duidelijk geworden dat de vader weet waar de kinderen wonen en dat hij [de minderjarige2] weleens opzoekt bij het voetbalveld. Deze informatie is dus al bij de vader bekend. Verder geldt dat de moeder op grond van de huidige informatieregeling alleen verplicht is tot het verstrekken van algemene informatie. Zij heeft daarbij de vrijheid om concrete informatie over de kinderen (bijvoorbeeld waar [de minderjarige1] werkt) op hun verzoek achterwege te laten.
5.8
Het hof heeft de moeder tijdens de zitting gewezen op haar verplichting, maar de moeder blijft erbij dat ze de informatieregeling niet wil nakomen. Het hof stelt vast dat de moeder de vader niet zal informeren, zolang hier geen consequenties aan verbonden zijn. Het hof verbindt daarom een dwangsom aan de informatieregeling. Het hof vindt een dwangsom van € 250,- per keer dat zij de vader niet informeert, passend. Dat zou dus kunnen oplopen tot maximaal € 1000,- per jaar. Het hof gaat ervan uit dat de moeder de informatie steeds uiterlijk op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder kalenderjaar aan de vader stuurt. Het eerste informatiemoment waaraan de dwangsom is verbonden, is 1 juli 2023. Het hof zal deze beslissing ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Omgang
5.9
De vader en de kinderen hebben recht op omgang met elkaar. De rechter kan een eerdere beslissing over omgang wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd (artikel 1:377e BW). De rechter kan de ouder het recht op omgang ontzeggen. Dat laatste doet de rechter alleen als:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (artikel 1:377a lid 3 BW).
5.1
Het hof ziet aanleiding om een bijzondere curator te benoemen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechter kan een bijzondere curator benoemen als hij dat, vanwege een belangenstrijd tussen (een van) de ouders en de kinderen, noodzakelijk vindt in het belang van de kinderen (artikel 1:250 lid 1 BW).
5.11
Het hof stelt vast dat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al jarenlang niet of nauwelijks heeft gezien. De vader denkt dat sprake is van ouderverstoting. De vader denkt dat de kinderen zeggen dat ze hem niet meer willen zien, omdat de moeder niet wil dat zij contact met hem hebben. De moeder heeft verteld dat de kinderen van haar altijd naar de vader hebben gemogen, maar dat zij dat zelf niet willen.
5.12
Het hof stelt vast dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beiden in een verschillende posities staan ten opzichte van de vader. De moeder heeft verteld dat [de minderjarige1] het langst naar de vader is blijven gaan, maar is gestopt zijn vader te bezoeken toen ‘het niet meer verplicht was’. De moeder denkt dat [de minderjarige1] , als hij ouder is en niet meer pubert, misschien wel weer open kan staan voor contact.
5.12
In het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2018 is te lezen dat [de minderjarige1] in een gesprek met de rechter heeft verteld dat hij het leuk vindt om naar de vader te gaan. [de minderjarige1] vertelde destijds dat hij graag samen met [de minderjarige2] eens in de paar weken in het weekend naar de vader wilde gaan. In de beschikking van dit hof van 1 september 2020 schrijft het hof dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben gezegd dat zij ‘liever geen omgang willen met de vader’, maar dat uit het gesprek dat [de minderjarige1] met één van de raadsheren heeft gehad, niet blijkt dat [de minderjarige1] ernstige bezwaren heeft tegen omgang. In de brief van 30 april 2021 schrijft het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) dat [de minderjarige1] in 2020 nog heeft aangegeven dat hij graag contact wilde met de vader. Het CJG schrijft dat [de minderjarige1] op 14 januari 2021 (onbegeleid) bij de vader is geweest en dat [de minderjarige1] toen heeft aangegeven dat hij het leuk had gehad. Kort daarna heeft [de minderjarige1] echter een brief geschreven waarin hij aangaf geen contact meer te willen met de vader. Het CJG schrijft in de brief van 30 april 2021 dat de gedragswetenschapper van het CJG adviseert om ‘te kijken naar externe hulpverlening .. ten aanzien van eventuele loyaliteitsproblematiek’. De gedragswetenschapper achtte de kans groot dat ‘… de strijd tussen de ouders invloed heeft gehad op de mate waarin de kinderen zich vrij voelen in het maken van eigen keuzes’.
5.13
Op basis van deze stukken stelt het hof vast dat [de minderjarige1] enkele jaren geleden wel open lijkt te hebben gestaan voor contact met de vader. De houding van [de minderjarige1] lijkt ambivalent: in gesprekken zegt hij wel contact te willen, maar in de praktijk gaat hij het contact niet aan. Volgens de gedragswetenschapper van het CJG kan dat te maken hebben met de loyaliteit die hij voelt naar de moeder en [de meerderjarige] . [de meerderjarige] wil al gedurende een lange tijd niets met zijn vader te maken hebben.
5.14
De moeder heeft verteld dat [de minderjarige2] niet echt een band met de vader heeft. Volgens de moeder kijkt [de minderjarige2] vooral naar wat zijn broers doen. Als zijn broers niet naar de vader willen, wil [de minderjarige2] dat ook niet.
5.15
Het hof merkt op dat [de minderjarige2] nog geen twee jaar oud was toen de ouders zijn gescheiden. Hij heeft daardoor minder meegekregen van de strijd tussen de ouders dan zijn oudere broers. Bovendien was [de minderjarige2] een stuk jonger dan [de minderjarige1] toen het contact met de vader is gestopt. [de minderjarige2] heeft daardoor veel minder eigen ervaringen met de vader. Het lijkt erop dat [de minderjarige2] zijn keuze om niet naar de vader te willen, vooral baseert op de ervaringen van [de meerderjarige] en [de minderjarige1] , zoals de moeder verteld heeft.
5.17
Het hof is van oordeel dat sprake is van een belangenstrijd tussen de vader enerzijds en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] anderzijds. Het hof is van oordeel dat het in beginsel in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij contact hebben met de vader. Tegelijkertijd vindt het hof het niet wenselijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hiertoe gedwongen worden, als zij dat contact (nu) echt niet willen. Daarnaast hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uiteenlopende belangen ten opzichte van elkaar. [de minderjarige1] heeft ambivalentie laten zien ten aanzien van het contact met de vader. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige1] dat onderzocht wordt waar deze ambivalentie vandaan komt. [de minderjarige2] heeft ‘niet echt een band met de vader’ en sluit zich vooral aan bij wat zijn broers doen. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige2] dat hij een beeld krijgt van de vader dat gebaseerd is op zijn eigen ervaringen en dat hij – eventueel – een band met hem kan opbouwen.
5.18
Het hof stelt vast dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de afgelopen twee jaar niet meer met een onafhankelijke derde hebben gesproken over de zaak. Het hof heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgenodigd om met één van de raadsheren te komen praten of om een brief aan het hof te schrijven. Dat hebben zij niet gedaan. Daarom vindt het hof het noodzakelijk in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat voor hen een bijzondere curator wordt aangesteld. De raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat een orthopedagoog of ontwikkelingspsycholoog een geschikte bijzondere curator zou zijn.
5.19
Het hof verzoekt de bijzondere curator om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in gesprek te gaan en in kaart te brengen wat hun eigen, intrinsieke wensen zijn met betrekking tot het contact met de vader. Het hof verzoekt de bijzondere curator om te onderzoeken om welke redenen [de minderjarige1] het contact met de vader heeft verbroken en wat hem tegenhoudt om het contact weer aan te gaan. Het hof verzoekt de bijzondere curator om te onderzoeken wat het eigen, intrinsieke beeld is dat [de minderjarige2] van de vader heeft, waarop dat gebaseerd is en wat hem tegenhoudt om contact met de vader te hebben. Het hof verzoekt de bijzondere curator verder om in te gaan op hoe eventueel contact tussen [de minderjarige1] respectievelijk [de minderjarige2] en de vader in de toekomst het best vormgegeven zou kunnen worden en om te rapporteren wat de bijzondere curator verder nog van belang vindt voor de beslissing in deze zaak.
5.2
Het hof zal [naam2] tot bijzondere curator benoemen. Hij heeft zich bereid verklaard om deze opdracht op zich te nemen.
5.21
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij zijn werkzaamheden de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curator ex artikel 1:250 BW in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
5.22
Het hof verzoekt de bijzondere curator om een verslag van zijn bevindingen op te stellen en vanuit het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan het hof te adviseren over de omgang met de vader.
5.23
Het hof zal de beslissing op de verzoeken over de omgang aanhouden voor een periode van vijf maanden en verzoeken op zijn rapport uiterlijk 10 november 2023 aan het hof te sturen. De ouders zullen daarna de gelegenheid krijgen om binnen twee weken na het rapport schriftelijk op het rapport te reageren. Zij kunnen daarbij ook laten weten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wenselijk vinden. Het hof zal de zaak daarna op de stukken afdoen, tenzij het hof aanleiding ziet om een nieuwe zitting te plannen.
5.24
Het hof wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben om gevolg te geven aan de instructies van de bijzonere curator, die hij hen geeft om zijn taak te kunnen uitvoeren.
5.25
Het hof zal bepalen dat de griffier de processtukken aan de bijzondere curator stuurt. De beide ouders moeten hun e-mailadres en telefoonnummer zo snel mogelijk aan de bijzondere curator sturen.

6.De slotsom

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing over het gezag en vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing over de informatieregeling. Het hof houdt de verzoeken over de omgangsregeling aan in afwachting van de rapportage van de hierna te benoemen bijzondere curator.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2022 voor wat betreft de beslissing over het gezag;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2022 voor wat betreft de beslissing over de informatieregeling en, opnieuw beschikkende,
bepaalt dat de moeder de informatieregeling uit de beschikking van 11 maart 2019 moet nakomen op de wijze als hiervoor in rechtsoverweging 5.8 is omschreven en dat zij een dwangsom verbeurt van € 250,- per keer dat zij niet aan die informatieregeling voldoet;
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarigen [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2006 en [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2009:
[naam2]
[adres]
[plaats1]
[telefoon]
info@ [naam3] .nl;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking stuurt aan de bijzondere curator;
bepaalt dat de griffier zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken aan de bijzondere curator stuurt;
bepaalt dat beide partijen zo snel mogelijk hun contactgegevens aan de bijzondere curator moeten sturen;
draagt de bijzondere curator op aan het hof te rapporteren en te adviseren uiterlijk
10 november 2023, althans vóór deze datum schriftelijk bericht te geven over de voortgang van zijn/haar werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan partijen zal sturen;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk twee weken na het ontvangen van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof aanleiding ziet om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen;
verklaart de beslissingen over de informatieregeling en de benoeming van de bijzondere curator uitvoerbaar bij voorraad;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en L. Hamer, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier, en is op 13 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.