ECLI:NL:GHARL:2023:4932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.276.905
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en waardering van aandelen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Andel, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G.G. de Bruin, hebben in eerdere procedures al diverse beslissingen van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten. Het hof heeft in deze beschikking de waarde van de aandelen van de man in [naam1] B.V. beoordeeld, evenals de pensioenrechten die in het geding zijn. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de conclusie van de deskundige dat overdrachtskosten buiten beschouwing moeten blijven, terwijl de vrouw deze conclusie steunt. Het hof heeft geoordeeld dat de deskundige op goede gronden tot zijn conclusie is gekomen en dat de waarde van de aandelen op € 1.589.551 moet worden vastgesteld.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de vraag of rekening gehouden moet worden met 2% stijgende uitkeringen van de pensioenrechten. De man heeft gesteld dat dit moet gebeuren op basis van de pensioenovereenkomst en eerdere jurisprudentie, terwijl de vrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat alleen gelijkblijvende uitkeringen in aanmerking moeten worden genomen. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de pensioenrechten geïndexeerd moeten worden, wat ook ten goede komt aan de vrouw.

De uiteindelijke beslissing van het hof houdt in dat de man aan de vrouw een bedrag van € 446.292,34 moet voldoen uit hoofde van het finaal verrekenbeding. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij het hof de eerdere beslissingen en de vermogensopstelling van beide partijen in acht heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.905
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, 472034 en 476891)
beschikking van 13 juni 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G.G. de Bruin te Sliedrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 2 maart 2023 verwijst het hof naar zijn
tussenbeschikking van die datum.
1.2
Naar aanleiding van voormelde tussenbeschikking heeft de door het hof partijen nog in de gelegenheid gesteld zich uit te laten en heeft het hof daartoe iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de door partijen te nemen akte uitlating.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte houdende uitlating na tussenbeschikking van de vrouw van 28 maart 2023;
- een akte houdende uitlating na tussenbeschikking van de man van 30 maart 2023.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 17 december 2020, 12 mei 2022, 26 juli 2022 en 2 maart 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Het hof moet beslissen over de waarde van de aandelen [naam1] B.V. in verband met de herwaardering van de aandelen tegen de intrinsieke waarde, rekening houdend met de daadwerkelijke kosten van de pensioenregeling. Daarbij moet een beslissing worden genomen over:
- de overdrachts-/transactiekosten en de conclusie daaruit over de waarde bij voorgezette (verhuur-)exploitatie;
- de waarde van de pensioenrechten, specifiek of rekening moet worden gehouden met gelijkblijvende uitkeringen of met 2% stijgende uitkeringen (pagina 5 van het deskundigenbericht).
In de tussenbeschikking van 2 maart 2023 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over voormelde twee beslispunten (rov. 2.7).
overdrachts-/transactiekosten
2.3
De man heeft bezwaar tegen de conclusie van de deskundige dat de overdrachts/correctiekosten buiten beschouwing moeten blijven. Hij acht dat onjuist en niet consistent. Bovendien moeten de kosten koper in de toekomst bij verkoop worden voldaan. Er is dus sprake van een latente kosten claim en daar is de deskundige ten onrechte niet op ingegaan. De kosten koper drukken latent op de waarde van de aandelen, aldus de man. De vrouw volgt de deskundige in zijn conclusie.
2.4
Het hof is van oordeel dat de deskundige op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat geen rekening gehouden dient te worden met transactiekosten in de toekomst. Op de peildatum behoorden de onroerende zaken tot het vermogen van de werkmaatschappij en uit het dossier blijkt van geen enkel concreet voornemen van de man om het onroerend goed te verkopen. Verder is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom deze kosten op de verkopende partij zouden drukken. De hoofdregel is immers dat de kopende partij de zogenaamde “kosten koper” voor zijn of haar rekening neemt. Het rapport behoeft op dit punt dan ook geen correctie. Dat betekent dat de onroerende zaak wordt gewaardeerd naar een bedrag van € 1.589.551, dat is de waarde bij voortgezette
(verhuur-)exploitatie.
pensioenrechten: gelijkblijvende dan wel stijgende uitkeringen
2.5
Bij akte uitlating heeft de man zich op het standpunt gesteld dat het pensioen moet worden geïndexeerd, omdat dit uit de tekst, specifiek artikel 19, van de pensioenovereenkomst volgt en ook uit het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006, ECLI:NL:HR:AW1747. De inbouw van de [naam2] -polis op basis van een bedrag van € 216.352 ultimo 31 december 2018 is incorrect. De man meent dat met 2% stijgende uitkeringen rekening moet worden gehouden. Ook volgens artikel 2 van de pensioenbrief dienen de rechten na ingang immers zoveel mogelijk welvaarts- en waardevast te worden gehouden. De man wijst erop dat de pensioendeskundige kennelijk bij vergissing eerst als waardepeildatum 31 december 2020 heeft aangehouden. Na daarop te zijn gewezen heeft hij een juiste berekening gemaakt per waardepeildatum van 31 december 2018. De stukken daaromtrent zijn gehecht als productie 17 van de man van 19 april 2021.
2.6
De vrouw heeft bij akte uitlating geconcludeerd dat geen rekening moet worden gehouden met de overdrachts-/transactiekosten en dat bij de waardering van de pensioenrechten geen rekening moet worden gehouden met 2% stijgende uitkeringen, maar in plaats daarvan met gelijkblijvende uitkeringen. Zij beroept zich hierbij op het bindend advies van de pensioendeskundige van 29 december 2020.
2.7
Het hof gaat evenals de deskundige uit van indexering en houdt rekening met 2% stijgende uitkeringen. De pensioenbrief waarop de aanspraken van de man zijn gebaseerd gaat uit van een waardevast pensioen. Het eigen vermogen van [naam1] B.V. blijft ook na verwerking van de geïndexeerde waarde positief. In de pensioenbrief is in artikel 7 opgenomen dat de pensioenen zoveel mogelijk waarde- of welvaartsvast worden gehouden en dat voor het indexeren van de pensioenen zal worden uitgegaan van een door het Centraal Bureau voor de Statistiek periodiek gepubliceerd indexcijfer. De jaarlijkse aanpassing volgt uit artikel 20 van de pensioenbrief. Verder volgt uit artikel 19 van de pensioenbrief dat slechts in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden een aanpassing van de pensioenaanspraak mogelijk is en voor de toekomst kan worden verminderd en dat vermindering slechts kan plaatsvinden met instemming van de partner. Het door de deskundige gehanteerde uitgangspunt van een waardering van de pensioenaanspraken ter grootte van € 1.200.119 is dan ook juist. De indexering komt overigens ook aan de vrouw ten goede.
2.8
Dat stelling van de man dat de verrekening van de waarde van de [naam2] -polis niet correct zou zijn en dus het bedrag van € 1.200.119 niet correct is vastgesteld, passeert het hof. Het betreft een nieuwe stelling van de man die in deze fase van de procedure als tardief moet worden beschouwd. Het hof heeft al in de tussenbeschikking van 12 mei 2022 overwogen dat de deskundige (onder meer) de opdracht krijgt om te bepalen welke waarde de [naam2] polis op de peildatum 31 december 2018 vertegenwoordigde. Partijen zijn toen in de gelegenheid gesteld zich over de vraagstelling uit te laten. De man heeft vervolgens in zijn akte van 6 juni 2022 (punt 5) over de [naam2] -polis enkel gesteld dat wat het hof in 2.17 opmerkt hem niet juist voorkomt, en dat hij die waarde heeft laten doorrekenen, en die waarde door de pensioendeskundige is bepaald en meegenomen in zijn opstelling van de vermogensdeling. De vrouw heeft in haar akte van 7 juni 2022 gesteld dat de polis bij [naam2] ter dekking van de pensioenaanspraken van de vrouw aan haar moet worden overgedragen; daarmee worden de verplichtingen van de onderneming van de man tegenover de vrouw verminderd; zij heeft verzocht dat de deskundige hierover zijn mening formuleert en het gevolg daarvan voor de waardering van de aandelen. In de beschikking van 2 maart 2023 heeft het hof partijen enkel toegelaten zich nader uit te laten zoals omschreven in rov. 2.7 van die beschikking. De gelegenheid tot het innemen van nieuwe stellingen buiten het door het hof geformuleerde kader is niet gegeven. Dat de man in dit stadium van de procedure komt met nieuwe argumenten over pensioenafspraken uit 2012 (niet nader onderbouwd) en een knip per 1 juli 2017 (dat had de man eerder kunnen en moeten aanvoeren) acht het hof in strijd met een goede procesorde.
Afgezien daarvan acht het hof het juist dat voor de waarde van de totale pensioenverplichting de waarde van de tijdens het huwelijk opgebouwde [naam2] -polis per de peildatum wordt afgetrokken van de berekende waarde van de totale pensioenverplichting per de peildatum. Dat deel is van het pensioen is immers daarmee al gefinancierd en daarmee wordt de pensioenverplichting op de balans dus terecht door de deskundige verminderd.
2.9
Het hof is het, na eigen beoordeling en op de gronden die hiervoor staan vermeld, eens met de berekeningen van de deskundige en stelt vast dat de totale pensioenverplichting € 1.200.119 bedraagt, dat een deel van daarvan, € 216.352, gedekt wordt door de [naam2] -polis en dat de waarde van de aandelen van de holding dus gecorrigeerd moeten worden met het verschil tussen de uit de jaarrekening 2018 blijkende pensioenverplichtingen en het bedrag van € 983.767.
2.1
Voor zover de vrouw onder punt 7. van haar akte nog een nader standpunt inneemt ten aanzien van de jaarrekeningen overweegt het hof als volgt. Ook dit standpunt heeft geen betrekking op de door het hof gestelde vragen in de tussenbeschikking van 2 maart 2023. Daarbij komt dat het hof ten aanzien de waardering van de aandelen onder rov. 5.43 van de tussenbeschikking van 17 december 2020 de waarderingsrapporten die door partijen in het geding zijn gebracht nadrukkelijk als uitgangspunt genomen. Uit die rapporten blijkt dat zowel de deskundige van de man als die van de vrouw voor de waardering van de aandelen de balans van de holding per 31 december 2018 als uitgangspunt heeft genomen en dat was voor het hof reden om datzelfde uitgangspunt te hanteren. Er is, gelet op de eerdere uitgangspunten van partijen, zeker gelet op het stadium waarin de procedure zich nu bevindt, geen enkele reden om van andere uitgangspunten uit te gaan.
resumé
2.11
Nu het hof op alle geschilpunten een beslissing heeft genomen zal het hof bezien welke invloed zijn beslissingen hebben op de vermogensopstelling waarin de rechtbank haar oordelen heeft samengevat (rov. 3.24), waarop haar conclusie (rov. 3.25) is gebaseerd.
“Vermogensopstelling partijen
te verrekenen vermogen van de man:
aandelen [naam1] B.V. € 1.100.000,-
saldo [bankrekening1] € 16.974,47
saldo [bankrekening2] € 4.679,-
subtotaal € 1.121.653,47
te verrekenen vermogen van de vrouw:
de activa en passiva van de eenmanszaak € 10.000,-
de auto € 10.000,-
saldo [bankrekening3] € 2.200,21
subtotaal € 22.200,21
Conclusie verrekening.
3.25.
Aan de vrouw komt de helft van het te verrekenen vermogen van de man toe van € 1.121.653,47:2 = € 560.826,74. Aan de man komt de helft van het te verrekenen vermogen van de vrouw toe van € 22.200,21:2 = € 11.100,11. Uit hoofde van het finaal verrekenbeding moet de man aan de vrouw voldoen € 560.826,74 minus € 11.100,11 = € 549.726,63.”
2.12
Uit de tussenbeschikkingen van 17 december 2020 en 12 mei 2022 volgt dat:
- er geen aanleiding is om de man te veroordelen tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.8);
- de bankrekening eindigend op [bankrekening1] tot een bedrag van € 6.350,47 in de verrekening wordt betrokken (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.17);
- het negatief saldo ad € 2.387,90 van de bankrekening eindigend op [bankrekening4] tot het te verrekenen vermogen wordt gerekend en de helft van het negatieve saldo, dus € 1.193,95, in de vermogensopstelling van iedere echtgenoot wordt opgenomen (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.19);
- aan de zijde van de man vanwege de erfenis van zijn moeder een bedrag van € 32.211 buiten het te verrekenen vermogen wordt gelaten, omdat dit bedrag niet tot zijn te verrekenen vermogen behoort (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.27);
- de waarde van de onderneming van de vrouw in de verrekening wordt betrokken tegen een waarde van € 2.000 (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.33);
- de auto van de vrouw in de verdeling wordt betrokken tegen een waarde van € 8.000 (tussenbeschikking van 17 december 2020 rov. 5.36);
- het saldo van € 62.764,55 van de bankrekening eindigend op [bankrekening5] in de vermogensopstelling aan de zijde van de man wordt opgenomen (tussenbeschikking 12 mei 2022 rov. 2.9);
- het saldo van de bankrekening eindigend op [bankrekening2] op de peildatum nihil (€ 0,-) was (tussenbeschikking 12 mei 2022 rov. 2.10);
- het saldo van de bankrekening eindigend op [bankrekening3] van € 223,34 aan de zijde van de vrouw in de vermogensopstelling wordt opgenomen (tussenbeschikking 12 mei 2022 rov. 2.11);
- het door de man misgelopen bedrag aan fiscaal voordeel van € 4.306 in de vermogensopstelling aan de zijde van de man als een debetpost zal worden opgenomen (tussenbeschikking 12 mei 2022 rov. 2.23 in samenhang met en in aanvulling op rov. 5.8 van de tussenbeschikking van 17 december 2020).
2.13
Vorenstaande leidt tot de volgende vermogensopstelling:
2.14
Te verrekenen vermogen van de man:
- aandelen [naam1] B.V. [1] € 870.210,-
- saldo [bankrekening1] € 6.350,47
- saldo [bankrekening2] € 0,-
- saldo [bankrekening5] € 62.764,55
- helft negatief saldo bankrekening eindigend op [bankrekening4] -/- € 1.193,95
- debetpost door man misgelopen bedrag -/- € 4.306,-
- nalatenschap van moeder -/- € 32.211
subtotaal € 901.614,07
2.15
Te verrekenen vermogen van de vrouw:
- de activa en passiva van de eenmanszaak € 2.000,-
- de auto € 8.000,-
- saldo [bankrekening3] € 223,34
- helft negatief saldo bankrekening eindigende op [bankrekening4] -/- € 1.193,95
subtotaal € 9.029,39
2.16
Aan de vrouw komt de helft van het te verrekenen vermogen van de man toe van € 901.614,07/2 = € 450.807,03. Aan de man komt de helft van het te verrekenen vermogen van de vrouw toe van € 9.029,39/2 = € 4.514,69. Uit hoofde van het finaal verrekenbeding moet de man aan de vrouw voldoen € 446.292,34 (€ 450.807,03 -/- € 4.514,69).

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
3.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2020 onder rechtsoverwegingen 3.6, 4.2.3 en 4.3, en in zoverre opnieuw beschikkende:
3.2
bepaalt dat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding aan de vrouw € 446.292,34 moet voldoen;
3.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 13 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De deskundige noemt zowel een bedrag van € 870.120 als € 870.210. Narekening leert dat het bedrag van € 870.210 juist is.