ECLI:NL:GHARL:2023:4911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
21-004315-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid en vrijspraak voor mishandeling na beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor mishandeling en wederspannigheid. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Tijdens de zitting op 25 mei 2023 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij was aangevallen door de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat er een conflict was ontstaan tussen de verdachte en de aangever in een café, waarbij de aangever de verdachte had geslagen, wat resulteerde in een bloedneus voor de verdachte. Toen de aangever de verdachte buiten opnieuw confronteerde, heeft de verdachte hem geslagen, wat hij verdedigde als noodzakelijke zelfverdediging.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte terecht een beroep op noodweer heeft gedaan. De omstandigheden, waaronder het eerdere geweld van de aangever, rechtvaardigden de reactie van de verdachte. Het hof heeft de vrijspraak voor het mishandeling feit uitgesproken, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan wederspannigheid, omdat hij zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij is afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004315-21
Uitspraak d.d.: 8 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2021 met parketnummer 16-271863-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.516,47, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. R.G. van der Laan, namens de benadeelde partij, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 28 september 2021, waar het hoger beroep zich tegen richt, verdachte veroordeeld ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.516,47, met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 juli 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] [aangever] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, vuist op de slaap/kaak, althans op de linkerkant van het gezicht/hoofd van die [aangever] te slaan (waardoor die [aangever] zijn balans verloor, een draai maakte met zijn rechterbeen en ten val kwam), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuitbeenfractuur, meerdere enkelfracturen en gescheurde enkelbanden ten gevolge heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 5 juli 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [brigadier] , brigadier van politie eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten verdachte staande te houden zodat zij zijn personalia kon verifiëren, door - (terwijl [brigadier] verdachtes bovenarm en broeksriem vast had) van die [brigadier] af te draaien, - zijn, verdachtes, linker- en rechterarm omhoog te halen en met kracht en snelheid meermalen op [brigadier] haar onderarmen te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep erkend dat hij aangever op 5 juli 2020 in [pleegplaats] tegen het gezicht heeft geslagen. Verdachte stelt echter dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit primair naar voren gebracht dat verdachte handelde uit noodweer, zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich onder de voorgehouden omstandigheden geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De advocaat-generaal heeft zich, anders dan de verdediging, op het standpunt gesteld dat er in deze situatie geen sprake was van een noodweersituatie.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat van noodweer sprake is indien het strafbare handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor de beoordeling daarvan is onder meer van belang of de aan het verweer strekkende tot noodweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voor het hof aannemelijk zijn geworden.
Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging gaat het hof, op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 juli 2020 was verdachte, net als aangever, aan het stappen bij café [café] in [pleegplaats] . Diezelfde nacht is binnen in het café, voorafgaand aan het tenlastegelegde, tussen aangever en verdachte een conflict ontstaan. Daarbij is verdachte door aangever tegen zijn gezicht geslagen en heeft verdachte ten gevolge daarvan een bloedneus opgelopen. Dit wordt tevens bevestigd door verschillende getuigen, waaronder getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Daarnaast heeft de portier van het café - getuige [portier café] - bevestigd dat verdachte binnen door een ander was geslagen, daardoor zichtbaar een bloedneus had en dat verdachte na de ruzie in het café uit eigen beweging naar buiten is gegaan. Op het moment dat verdachte zich vervolgens voor het café op straat bevond, kwam aangever naar buiten en (opnieuw) agressief en dreigend op hem - verdachte - af lopen. Uit de verklaring van getuige [portier café] - de portier van het café - volgt dat aangever tegen zijn advies in naar buiten is gegaan. Bovendien heeft de portier, die op dat moment al problemen voorzag, aangever daarbij proberen tegen te houden, maar koos aangever er bewust voor om naar buiten te lopen, waar verdachte op dat moment ook was. Aangever heeft daarmee bewust en voor de tweede keer een confrontatie opgezocht met verdachte.
Het hof acht de situatie die zich eerder in het café tussen beiden heeft afgespeeld relevant voor de beoordeling van de context en het daarmee samenhangende beroep op noodweer. Op basis van voorgaande feitenvaststelling komt het hof tot de conclusie dat verdachte, juist gelet op het eerdere gewelddadige handelen van aangever tegen hem waardoor hij letsel had opgelopen, aanleiding en ook noodzaak had om zich tegen (het handelen van) aangever te verdedigen. De reactie van verdachte is naar het oordeel van het hof gelet daarop geboden geweest door noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, veroorzaakt door aangever.
Het hof merkt daarbij in het bijzonder op dat de gehele context en eerder opgelopen spanningen daarbij van doorslaggevend belang zijn. Verdachte heeft eerder diezelfde nacht in het café door het geweld - een klap - van aangever een bloedneus opgelopen. Terwijl verdachte naar buiten is gegaan om rustig te worden en zich aan de situatie binnen te onttrekken, ziet hij diezelfde persoon - aangever - (weer) agressief, provocerend en doelgericht zijn richting op komen. Dat wordt tevens bevestigd door getuige [getuige 2] , die op dat moment in het bijzijn van verdachte was. Zij heeft, overeenkomstig de verklaring van verdachte, verklaard dat aangever buiten boos en schreeuwend op verdachte af kwam en hem een duw gaf. Het rechtstreeks en dreigend aflopen op verdachte, na het voorafgaande geweld binnen, levert naar het oordeel van het hof voor verdachte een wederrechtelijke, ogenblikkelijke aanranding op. In dat licht bezien heeft verdachte op dat moment geen andere uitweg gezien. Het is ook niet aannemelijk geworden dat verdachte zich op een andere, minder ingrijpende, wijze tegen deze aanranding kon verweren, bijvoorbeeld door zich eraan te onttrekken. Het hof acht de verdediging door verdachte noodzakelijk en geboden, zoals dat vereist is voor noodweer. Naar het oordeel van het hof is het geweld - bestaande uit het éénmaal tegen het gezicht slaan - onder voorgaande omstandigheden niet disproportioneel geweest in verhouding tot de ernst van de (onmiddellijk dreigende) aanranding.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de feitelijke gang van zaken, zoals die door de verdediging is voorgehouden, aannemelijk is geworden. Het beroep van de verdediging op noodweer slaagt. Nu het handelen van verdachte binnen de grenzen van een noodzakelijke verdediging is gebleven en verdachte daarmee een beroep op noodweer toekomt, ontbreekt de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Voorgaande leidt ertoe dat het hof verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit zal vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2020 te [pleegplaats] , zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [brigadier] , brigadier van politie eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten verdachte staande te houden zodat zij zijn personalia kon verifiëren, door
- (terwijl [brigadier] verdachtes bovenarm en broeksriem vast had) van die [brigadier] af te draaien, - zijn, verdachtes, linker- en rechterarm omhoog te halen en met kracht en snelheid meermalen op [brigadier] haar onderarmen te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Dat heeft verdachte gedaan door zich met geweld tegen een opsporingsambtenaar te verzetten. Dergelijk handelen getuigt naar het oordeel van het hof van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Het is van belang dat opsporingsambtenaren ongehinderd door gedrag als dat van verdachte hun werk kunnen doen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 24 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof acht voor dit bewezenverklaarde feit - wederspannigheid - het opleggen van een taakstraf van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis, passend.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.843,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.516,47. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Bijlsma, griffier,
en op 8 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.