ECLI:NL:GHARL:2023:4904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
21-002592-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en mishandeling van een agent met verwerping van opzetverweer en ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van vernieling en mishandeling van een politieagent. De feiten vonden plaats op 1 maart 2020, toen de verdachte in het UMCG was en zich gewelddadig gedroeg. De verdachte stelde dat hij gedrogeerd was door GHB in zijn drankje, maar dit verweer werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte zich bewust was van zijn daden. De politierechter had eerder een taakstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof besloot om in plaats daarvan een taakstraf van 80 uren op te leggen, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de hoofdagent die mishandeld was, tot schadevergoeding van €600,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002592-20
Uitspraak d.d.: 8 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 juli 2020 met parketnummer 18-053144-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, met het parketnummer 05-018579-19, in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 25 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de politierechter ten aanzien de bewezenverklaring, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, met dien verstande dat, in plaats van het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, een nader door het gerechtshof uit te rekenen taakstraf wordt gelast en de vordering voor het overige deel wordt afgewezen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] integraal toegewezen voor het bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 8 november 2019 in de rechtbank Overijssel, met het parketnummer 05-018579-19, afgewezen.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk 2 (ramen van) deuren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan het UMCG toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te [pleegplaats] , een ambtenaar, [benadeelde] , hoofdagent politie Noord-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem op zijn neus, althans tegen zijn gezicht, te slaan en/of te stompen en/of tegen zijn knie te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten omdat niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte is gedrogeerd doordat er GHB in zijn drankje is gedaan toen hij bij [horecagelegenheid] was. Hierdoor ontbrak het opzet van de verdachte op de vernieling en mishandeling.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen [1] , zoals deze hieronder zijn uitgewerkt.
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het gerechtshof overweegt in het bijzonder het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van het ontbreken van opzet vanwege een psychische stoornis slechts sprake zijn indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Aan dit criterium wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden voldaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, kan voor zover hier van belang, de volgende gang van zaken worden afgeleid.
De politie krijgt op zondagnacht 1 maart 2020 rond 02:43 uur een melding binnen dat een patiënt van het UCMG door het lint is gegaan. Aangekomen in het ziekenhuis, op de afdeling spoedeisende hulp, constateren de verbalisanten dat de verdachte op de grond ligt, op zijn buik. De verbalisanten zien dat twee ramen in een tweetal deuren kapot zijn gegaan. De beveiliger van het UMCG geeft aan dat de verdachte dat heeft gedaan. Op het moment dat de verbalisanten de verdachte aanhouden en in de boeien slaan, draait hij zich snel om en maakt een slaande beweging in de richting van één van de verbalisanten. Verbalisant [benadeelde] kan deze krachtige klap niet ontwijken en voelt een hevige pijnscheut op zijn neus. Daarna hebben de verbalisanten, om het geweld te breken, de verdachte met redelijk veel geweld naar de grond gebracht. Op het moment dat de verbalisanten de verdachte ruimte geven om rustig te worden, begint hij meteen weer met geweld gebruiken in de richting van de verbalisanten. Het geweld bestaat uit trappen en het maken van slaande bewegingen; ook probeerde verdachte te bijten. Verbalisant [benadeelde] voelt pijn aan zijn linkerknie en neus. Door de arts wordt bij de verbalisant een gekneusd neusbeen geconstateerd. [2]
[getuige] is die nacht als beveiliger aan het werk in het UMCG. Hij ziet op de spoedeisende hulp een man door het lint gaan. Deze man geeft aan weg te willen, maar slaat en schopt tegen een tweetal ramen van de spoedeisende hulp. Hij heeft gezien dat deze man beide ramen van de deuren kapot heeft geslagen en getrapt. Hij ziet dat beide ramen beschadigd zijn en dat er een groot gat met veel barsten in de ramen zit. Vervolgens komt de politie ter plaatse en verzet de man zich tijdens zijn aanhouding. [3]
De verbalisanten [benadeelde] en [verbalisant] hebben de verdachte aangehouden op 1 maart 2020. Tijdens het vervoeren van de verdachte naar de politiebus heeft de verdachte meerdere keren gepoogd de verbalisanten te pijnigen dan wel te verwonden. [4]
Het gerechtshof stelt vast dat de handelingen van de verdachte niet duiden op een situatie waarin bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken. Na de vernielingen op de SEH in het UMCG, zoals blijkt uit de verklaring van [getuige] , wilde de verdachte weg op het moment dat de politie was gewaarschuwd.
Hierop heeft hij geschopt tegen twee ramen van de deuren van het UMCG, welke kapotgingen. Uit de objectieve en feitelijke beschrijving van de verbalisanten en getuige [getuige] van het gedrag van de verdachte is op te maken dat de verdachte desgevraagd eerst gaat staan op aanspreken door de verbalisant en zijn naam geeft en vervolgens, nadat hij wordt aangehouden en getracht wordt hem te boeien, verbalisant [benadeelde] heeft mishandeld door hem op zijn neus te slaan en tegen zijn knie te schoppen. Uit de hiervoor beschreven gang van de gebeurtenissen is naar het oordeel van het gerechtshof af te leiden dat de verdachte zich in elk geval in enigerlei mate bewust was van zijn handelen, door zijn wens weg te gaan kracht bij te zetten door tegen de ruiten te schoppen en vervolgens zich, nadat hij is gaan staan en zijn naam zegt welbewust met geweld proberen te onttrekken aan een aanhouding en handboeien. Van een situatie dat hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen heeft ontbroken is in de gegeven omstandigheden geen sprake.
Op grond van het voorgaande acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 maart 2020 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk 2 ramen van deuren, toebehorende aan het UMCG, heeft vernield.
2.
hij op 1 maart 2020 te [pleegplaats] , een ambtenaar, [benadeelde] , hoofdagent politie Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem op zijn neus te slaan en tegen zijn knie te schoppen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Subsidiair heeft de raadsman met betrekking tot de tenlastegelegde feiten bepleit dat de verdachte deze niet kunnen worden toegerekend en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat moet worden uitgegaan van een alternatief scenario, zoals de verdachte dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Zijn verklaring luidt als volgt.
De verdachte heeft op 1 maart 2020 voorafgaand aan het feestje in de [horecagelegenheid] een aantal mixdrankjes met zijn vriendin en een aantal vrienden gedronken. Daarna is hij met hen naar [horecagelegenheid] in [pleegplaats] gegaan waar hij opnieuw een mixdrankje wodka-Sprite heeft gedronken. In [horecagelegenheid] gaat de verdachte vervolgens rond 01:00 uur naar het toilet. Hij zet zijn bekertje mixdrank neer op de handdroger. De verdachte doet zijn behoefte in een urinoir en staat op dat moment met de rug naar zijn bekertje. Nadat hij klaar is, pakt de verdachte zijn bekertje en drinkt deze op. Er stonden meer bekertjes op de handdroger, maar de verdachte gaat ervan uit dat hij zijn eigen bekertje heeft gepakt. Vervolgens kan de verdachte zich niets meer herinneren van hetgeen zich heeft afgespeeld tussen het moment van het verlaten van het toilet rond 01:00 uur en het afnemen van het politieverhoor rond 09:00 uur. Naar eigen zeggen kan dat niet komen door de enkele inname van een aantal mixdrankjes, omdat hij nooit zo reageert op alcohol. De verdachte heeft verklaard dat iemand - tijdens dat toiletbezoek - ongemerkt GHB in zijn bekertje moet hebben gedaan, ten gevolge waarvan hij is gedrogeerd. Hij stelt door de combinatie van alcohol en drugs buiten bewustzijn te zijn geraakt, waardoor de tenlastegelegde feiten niet aan hem kunnen worden verweten. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op 2 maart 2020 bij de huisarts is langs geweest en bij de reclassering een urineonderzoek heeft ondergaan. Uit dat onderzoek kwamen geen indicaties van verdovende middelen bij de verdachte naar voren.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Het gerechtshof is van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het gerechtshof overweegt in de eerste plaats dat verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep met een gedetailleerde beschrijving komt rond de gang van zaken met zijn bekertje mixdrank op de handdroger bij de toiletten. Dit doet afbreuk aan zijn geloofwaardigheid op dit punt, nu verdachte eerder de mogelijkheid heeft gehad om dit scenario naar voren te brengen, zowel in het politieverhoor als ter terechtzitting in eerste aanleg. Verdachte heeft in die eerdere verhoren echter slechts verklaard over een niet nader omkleed vermoeden dat hij moet zijn gedrogeerd, omdat hij zijn gedrag niet kan verklaren uit alleen alcoholgebruik. Bij de politie verklaarde verdachte dat hij niets meer wist vanaf het moment dat hij in [horecagelegenheid] een drankje had gekocht. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde verdachte dat hij zich alleen nog kon herinneren dat hij in [horecagelegenheid] naar het toilet ging. Of, en zo ja door toedoen van wie en op welk moment er inderdaad drugs (GHB of andere drugs) in het drankje van verdachte terecht zijn gekomen is echter door verdachte op geen enkele manier onderbouwd. Zijn verklaring hierover in hoger beroep kan dan ook slechts worden aangemerkt als speculatie. In het dossier en ook overigens ziet het gerechtshof geen aanknopingspunten voor de stellingen van verdachte dat hij door toedoen van iemand anders gedrogeerd is geraakt. De verklaring die de partner van verdachte, [persoon] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en waarin zij zegt dat ze het gedrag van verdachte die nacht niet van hem kende, maakt het voorgaande niet anders. Ook uit die verklaring blijkt immers niet of en zo ja op welke wijze bij verdachte sprake is geweest van drugsgebruik die nacht.
Nu het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, houdt het gerechtshof verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor de feiten.
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de ramen van de deuren op de afdeling van het UMCG. De verdachte heeft door zijn handelen overlast en schade veroorzaakt. Het is voorstelbaar dat een vernieling in een ziekenhuis gevoelens van onveiligheid oproept. Dit terwijl een ziekenhuis een plek is waar bezoekers zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een politieagent door hem op zijn neus te slaan en tegen zijn knie te schoppen, waarbij hij hem pijn en letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] , die op dat moment zijn werk deed en de orde probeerde te handhaven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 april 2023, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van andersoortige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van de in deze zaken ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een verkeersvoorschrift. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. De verdachte werkt als ZZP’er in de steigerbouw waarvan hij goed kan rondkomen. Hij woont zelfstandig en heeft vier kinderen die bij de moeder wonen.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 30 juli 2020 hoger beroep ingesteld.
Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 8 juni 2023. De redelijke termijn is in hoger beroep daarmee met ruim 10 maanden overschreden. Aan die overschrijding zal het gerechtshof echter - behoudens de constatering van het verzuim - geen verdere gevolgen verbinden, mede gelet op de duur van de hierna op te leggen straffen.
Alles afwegende, acht het gerechtshof – evenals de politierechter – een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00, bestaande uit immateriële schade. Tevens is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden voor een bedrag van € 600,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 600,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020, tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

De advocaat-generaal heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 8 november 2019, parketnummer 05-018579-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten voor de duur van 2 weken, met omzetting van deze straf in een taakstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het gerechtshof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Op grond van hetgeen omtrent de verdachte ter terechtzitting is gebleken, zal het gerechtshof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 weken, een taakstraf voor de duur van 60 uren, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) bestaande immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 maart 2020.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 8 november 2019 met parketnummer 05-018579-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 8 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoelt het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, district [plaats] , basisteam [plaats] , met dossiernummer PL0100-2020055972 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 27.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 3-4.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 6-7.
4.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 10.