ECLI:NL:GHARL:2023:4893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.316.795/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind wegens voldoende zelfredzaamheid van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opheffing van een beschermingsbewind over de betrokkene, geboren in 1939. De betrokkene, die eerder onder bewind was gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, heeft verzocht om het bewind op te heffen. De kantonrechter in Groningen had dit verzoek eerder afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Peeters.

Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder rapportages van neuropsychologisch onderzoek en verklaringen van psychologen. Uit deze rapportages bleek dat er geen aanwijzingen waren voor dementie en dat de betrokkene in staat was zijn financiën te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene geen onverantwoorde uitgaven deed en dat hij zijn financiën op een zorgvuldige manier beheerde. De zorgen van de bewindvoerder en de kinderen over het interen op het vermogen van de betrokkene werden door het hof niet gevolgd, omdat de betrokkene nog steeds over een aanzienlijk vermogen beschikte.

Het hof heeft geconcludeerd dat de betrokkene voldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om zelf zijn financiën te beheren en dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet meer bestaat. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek van de betrokkene om opheffing van het bewind toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de taak van de bewindvoerder eindigt met ingang van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.795/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9567829)
beschikking van 8 juni 2023
inzake
[de betrokkene](de betrokkene),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Peeters te Groningen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1)
[de bewindvoerder] B.V.(de bewindvoerder),
in de hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de betrokkene,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(2)
[de dochter](de dochter),
wonende te [woonplaats2] ,
(3)
[de zoon](de zoon),
wonende te [woonplaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 september 2022;
- een journaalbericht namens de betrokkene van 12 oktober 2022 met bijlage(n);
- een brief van de bewindvoerder van 15 november 2022;
- een brief namens de betrokkene van 26 april 2023 met bijlage(n);
- een brief van de bewindvoerder van 25 april 2023 (ingekomen op 3 mei 2023);
- een brief van de bewindvoerder van 4 mei 2023;
- een journaalbericht namens de betrokkene van 9 mei 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de betrokkene van 9 mei 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 10 mei 2023 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] , namens de bewindvoerder, via een video-verbinding.

3.De feiten

3.1.
De betrokkene is geboren [in] 1939. Hij is getrouwd geweest met [naam2] , die [in] 2020 is overleden. Tijdens het huwelijk zijn de dochter en de zoon geboren.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter te Groningen van 23 februari 2021 is een
bewind ingesteld over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene, omdat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle
zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. [naam1] h.o.d.n. [de bewindvoerder] is tot bewindvoerder benoemd.
3.3.
Bij beschikking van de kantonrechter te Groningen van 7 februari 2022 is [de bewindvoerder] B.V. benoemd tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene om het bewind op te heffen afgewezen.
4.2.
De betrokkene is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind alsnog op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het beschermingsbewind onder meer opheffen als de noodzaak daartoe niet meer bestaat, op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve. Omdat de betrokkene verzoekt om opheffing van het bewind, ligt het op zijn weg om te onderbouwen dat de hiervoor genoemde noodzaak voor het bewind niet (meer) bestaat.
5.2.
De betrokkene stelt dat hij in staat is zijn financiën te beheren en dat daardoor de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Het hof is het daarmee eens. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.3.
Het hof beschikt over een rapportage van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van de betrokkene van 26 oktober 2021 en een naar aanleiding daarvan gegeven voorstel/advies ten aanzien van begeleiding van 24 februari 2022 van [naam3] . Uit deze stukken blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor dementie. Mogelijk is er een beperkte neurocognitieve stoornis, maar de geconstateerde cognitieve achteruitgang en somberheid kunnen ook het gevolg zijn van ingrijpende levensgebeurtenissen in de afgelopen paar jaren. [naam3] adviseert een vorm van begeleiding, waarbij gedacht kan worden aan een combinatie van begeleiding vanuit de huisarts en maatschappelijk werk. De betrokkene kan zich vinden in dit advies, waaruit niet blijkt dat begeleiding voor het beheren van zijn financiën noodzakelijk is. Uit een bericht van 2 maart 2023 van GZ-psycholoog [naam4] blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor cognitieve achteruitgang. Wel lijkt er sprake te zijn van psychische klachten, die mogelijk worden veroorzaakt door de moeilijke levensgebeurtenissen die de betrokkene heeft meegemaakt.
5.4.
Het hof beschikt niet over verdere (medische) informatie waaruit zou blijken dat de betrokkene niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof ziet evenmin omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene onverantwoorde of grote uitgaven doet, waardoor hij in financiële problemen dreigt te komen. Uit de overgelegde overzichten van de leefgeldrekening blijken deze in ieder geval niet. Voor het hof toont de betrokkene eerder het tegendeel aan, omdat hij een kasboek bijhoudt en vergelijkend warenonderzoek doet om te kijken waar bepaalde zaken het goedkoopst zijn.
5.5.
Het hof heeft ook op de zitting de indruk gekregen dat de betrokkene in staat is om zelf zijn financiën te beheren. Dat de betrokkene hulp wil bij het voeren van zijn financiële administratie, is gelet op zijn leeftijd niet abnormaal en het hof heeft geen aanwijzing om aan te nemen dat hulpverlening op vrijwillige basis niet voldoende is om de betrokkene bij zijn financiële administratie te ondersteunen.
5.6.
De zorgen van de bewindvoerder en de kinderen dat de betrokkene inteert op zijn vermogen, waardoor hij in financiële problemen zou kunnen raken, kan het hof niet volgen. Opmerkelijk daarbij is dat de bewindvoerder zonder aantoonbaar overleg met de betrokkene aan de kinderen hun kindsdeel uit de nalatenschap van de overleden moeder heeft uitgekeerd, terwijl zij nu haar zorgen uit over het interen op het vermogen van de betrokkene. Voor het hof vallen deze zorgen niet te rijmen met het uitkeren van de niet-opeisbare kindsdelen. De handelwijze van de bewindvoerder en het feit dat zij haar informatie over de betrokkene voornamelijk ontvangt van de dochter, wekt bij het hof de indruk dat de bewindvoerder eerder de belangen van de kinderen behartigt dan het vermogen van de betrokkene beschermt. Overigens beschikt de betrokkene nog altijd over een aanzienlijk vermogen en het is het recht van de betrokkene om te doen met zijn geld wat hij wil, ook al teert hij in op zijn vermogen.
5.7.
Het hof benadrukt dat een beschermingsbewind een ingrijpende maatregel is die de rechten van de betrokkene in aanzienlijke mate beperkt, in het bijzonder zijn zelfbeschikkingsrecht ten aanzien van zijn vermogen. De betrokkene heeft aangegeven dat hij bij het indienen van het verzoek om het instellen van beschermingsbewind niet wist dat de bewindvoerder verstrekkende bevoegdheden zou krijgen. Hij wilde wel hulp bij het voeren van zijn financiële administratie, maar niet de zeggenschap verliezen over zijn geld.
5.8.
Het hof is van oordeel dat de betrokkene voldoende heeft aangetoond dat hij in staat is zijn financiën te beheren, de gevolgen van zijn handelen overziet en in dat kader weloverwogen beslissingen kan nemen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de betrokkene alsnog toewijzen.
5.9.
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat, nu het beschermingsbewind alsnog wordt opgeheven, de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:448 lid 4 juncto artikel 1:384 BW de dag na deze uitspraak eindigt. De inmiddels door de bewindvoerder verrichte handelingen blijven voor de betrokkene verbindend.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 juni 2022 en opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de goederen van [de betrokkene] , geboren [in] 1939, met ingang van heden op;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in verband met doorhaling in het Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, J.G. Knot en E.F. Groot, in samenwerking met Y. Eisma, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2023.