ECLI:NL:GHARL:2023:4884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
21-005037-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door rechtspersoon met betrokkenheid van bestuurder en medeverdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van witwassen. De zaak betreft een periode van 1 december 2010 tot en met 17 juni 2012, waarin de verdachte betrokken was bij het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van grote geldbedragen, waarvan de herkomst vermoedelijk uit misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft een geldboete van € 21.000,-- opgelegd gekregen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de bestuurder van de verdachte, [bestuurder], opzettelijk handelingen heeft verricht die gericht waren op het verbergen van de criminele herkomst van de gelden. Het hof heeft de tenlastelegging gedeeltelijk bewezen verklaard, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van een deel van de aanklacht. De uitspraak is gebaseerd op uitgebreid bewijs, waaronder verklaringen van medeverdachten en getuigen, alsook financiële documenten die de betrokkenheid van de verdachte en haar bestuurder bij de witwaspraktijken aantonen. Het hof heeft de zaak als ernstig gekwalificeerd, gezien de impact op de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005037-20
Uitspraak d.d.: 9 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 december 2020 met parketnummer 05-780041-14 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats] , [vestigingsadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 april 2023, 3 mei 2023 - welk onderzoek is gesloten op 9 juni 2023 - en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 21.000,--. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte (vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder] ) en haar raadsman, mr. I.A. van Straalen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 17 juni 2012, te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , in elk geval Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten 170.000 Euro en/of 61.500 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten 170.000 Euro en/of 61.500 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat voornoemd geld (telkens), geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde hoeveelheid/heden geld (telkens) per bank uitgeleend aan [medeverdachte] en/of voornoemd geld (telkens) contant terug ontvangen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een gedeeltelijke bewezenverklaring. Bewezen kan worden dat de wettelijke vertegenwoordiger van [verdachte] [bestuurder] een lening ter hoogte van € 170.000,-- heeft verstrekt aan medeverdachte [medeverdachte] en dat afbetaling van de lening heeft plaatsgevonden met contant geld dat van misdrijf afkomstig is.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevraagd voor de verstrekte lening ter hoogte van € 61.500,-- omdat uit het dossier niet blijkt dat op die lening is afbetaald.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat [bestuurder] niet wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Hij behoefde ook niet te vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ook is hij niet tekort geschoten in enige onderzoeksplicht.
Oordeel van het hof
Het hof zal de tenlastelegging als volgt beoordelen. Het hof zal in het arrest eerst ingaan op de vraag bij welke leningen verdachte betrokken is en hoeveel daarop (contant) is afgelost. Vervolgens komt de herkomst van het geld aan de orde. Het hof is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] het geld dat hij contant beschikbaar had en waarmee hij de door verdachte leningen heeft afgelost van misdrijf afkomstig is. Door verdachte en de verdediging is op die vraag niet zozeer verweer gevoerd. Dat is anders in de gelijktijdig behandelde strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] . De overwegingen van het hof in de strafzaak van medeverdachte op de vraag of het geld van misdrijf afkomstig is zijn wel relevant in de zaak van verdachte. Het hof zal daarom deze overwegingen voor zover in deze zaak relevant overnemen. Tot slot zal het hof ingaan op de vraag of verdachte wist of redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Overwegingen over geldleningen
Hieronder zal het hof bespreken welke leningen zijn afgesloten, wat de betrokkenheid van verdachte daarbij is en op welke geldlening is afgelost.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte]
Het hof stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] gedurende de strafprocedure inhoudelijk verschillende verklaringen heeft afgelegd, in het bijzonder ten aanzien van de (aflossing van de) leningen. Voordat het hof ingaat op de bespreking van de feiten en de gevoerde verweren zal het hof daarom eerst beoordelen welke verklaring van [medeverdachte] als uitgangspunt zou moeten worden genomen.
In dit verband stelt het hof vast dat [medeverdachte] bij de politie telkens grotendeels een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Op de zitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte] verklaard dat hij na vijfenhalfjaar wel een verklaring wil afleggen en dat hij er anders in staat. [2] Het hof stelt vast dat hij op die zitting per lening is ondervraagd en dat hij per lening gedetailleerd en concreet antwoord op de gestelde vragen heeft gegeven. Op de zitting in hoger beroep is [medeverdachte] op die verklaring teruggekomen. Over zijn verklaring bij de rechtbank heeft [medeverdachte] verklaard dat hij verward was door de vraagstelling van de rechtbank en heeft bedoeld te zeggen dat alleen lening 1 volledig was afgelost.
Het hof acht die uitleg in hoger beroep van [medeverdachte] over de door hem bij de rechtbank afgelegde verklaring niet geloofwaardig. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft aangegeven dat hij na ruim vijfenhalf jaar, anders dan bij de politie, wel een verklaring wilde afleggen. Deze verklaring ter terechtzitting is bovendien afgelegd in het bijzijn van zijn raadsman. [medeverdachte] is ter zitting specifiek per lening bevraagd en hij heeft specifiek en concreet over elke lening afzonderlijk verklaard. Uit de inhoud van het proces-verbaal blijkt op geen enkele wijze dat hij bij de rechtbank op enig moment in verwarring is gebracht of geraakt of dat hij niet begreep op welke lening de vraag betrekking had, waardoor aan de betrouwbaarheid van die verklaring zou moeten worden getwijfeld. [medeverdachte] zijn verklaring komt er - kort gezegd - op neer dat hij van iedere lening afzonderlijk wist hoeveel hij daarvan had afgelost en dat er in totaal ongeveer 2 ton niet was afbetaald. Deze verklaring vindt ook verankering in het dossier, zoals verderop in dit arrest zal blijken. Het is het hof bovendien opgevallen dat [medeverdachte] in hoger beroep - onder verwijzing naar hetgeen hij als getuige verklaarde in de zaak van [bestuurder] en anders dan bij de rechtbank – heeft verklaard dat hij de zogenoemde vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de eerste lening zelf heeft opgemaakt. [bestuurder] heeft echter verklaard dat niet [medeverdachte] , maar dat hij de bedoelde vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld. [medeverdachte] is niet consistent op dit onderdeel terwijl zijn verklaring in hoger beroep niet in overeenstemming is met hetgeen [bestuurder] heeft verklaard. Ook dit komt de betrouwbaarheid van zijn verklaring in hoger beroep niet ten goede.
Het hof zal daarom bij de beoordeling van hetgeen verdachte wordt verweten de door [medeverdachte] bij de rechtbank afgelegde verklaring tot uitgangspunt nemen. Die verklaring maakt ook onderdeel uit van het dossier van verdachte.
De geldleningen die tot stand zijn gekomen
De overwegingen van het hof in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] op de vraag welke geldleningen tussen [bestuurder] en medeverdachte [medeverdachte] tot stand zijn gekomen gaan ook op in de zaak van verdachte. Het hof zal daarom deze overwegingen voor zover in deze zaak relevant overnemen. Onderdeel van de onderstaande overwegingen zijn de rechtbankoverwegingen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] . Die staan cursief vermeld. Waar het hof dit nodig acht zullen de overwegingen worden gewijzigd en aangevuld.
[medeverdachte]
is in de ten laste gelegde periode tien geldleningen aangegaan. Aan elke lening ligt een schriftelijke overeenkomst van geldlening ten grondslag, waarin telkens is opgenomen wat de hoogte van de lening is en wat de hoogte is van de door de geldverstrekker te ontvangen afsluitprovisie en behandelkosten fee. Hieronder wordt schematisch weergegeven in naam van welke (rechts)persoon de lening is verstrekt, wat de hoogte van de totale geldlening was (inclusief afsluitprovisie en behandelkosten fee) en op welke datum de betaling aan[medeverdachte]
heeft plaatsgevonden. De leningen zijn telkens giraal aan[medeverdachte]
verstrekt, onder inhouding van de overeengekomen afsluitprovisie en behandelkosten fee.
Verstrekt in naam van:
Bedrag in overeenkomst:
Girale overboeking op:
1. [verdachte] (hierna: [verdachte]
€ 170.000,-- [3]
8 december 2010 [4]
2. [bedrijf 1]
(hierna: [bedrijf 1] )
€ 170.000,-- [5]
5 januari 2011 [6]
3. [bedrijf 1]
€ 357.000,-- [7]
12 mei 2011 [8]
4. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] )
€ 52.000,-- [9]
12 mei 2011 [10]
5. [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] )
€ 49.000,-- [11]
18 november 2011 [12]
6. [bedrijf 4]
(hierna: [bedrijf 4] )
€ 48.000,-- [13]
18 november 2011 [14]
7. [bedrijf 1]
€ 160.000,-- [15]
18 november 2011 [16]
8. [bedrijf 5] (hierna [bedrijf 5] )
€ 81.250,-- [17]
14 mei 2012 en 15 mei 2012 [18]
9. [bedrijf 3]
€ 61.500,-- [19]
14 mei 2012 [20]
10. [verdachte]
€ 61.500,-- [21]
14 mei 2012 [22]
Totaal overeenkomsten:
€ 1.210.250,--
[bestuurder] is bestuurder van [verdachte] en, via [verdachte] , van [bedrijf 3] , dat eerder [bedrijf 2] heette. [23] [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij in zijn beleving steeds geld leende van [bestuurder] .[medeverdachte]
zag in overeenkomsten wel andere namen staan, maar daar had [bestuurder] altijd een verhaal bij. [bestuurder] was voor hem het aanspreekpunt. Hij heeft uitvoerig uitleg gegeven over de belangen en zekerheden en heeft een langere uitleg gegeven over [betrokkene] . [24]
Alle overeenkomsten zijn voorzien van een logo van een advocatenkantoor, te weten:
‘ [advocatenkantoor] , [adres 1] ’. Getuige [getuige 1] is werkzaam als partner bij het kantoor en heeft verklaard dat het logo van [advocatenkantoor] sinds 1 januari 2005 niet meer gebruikt wordt. Sinds die tijd heet het kantoor [advocatenkantoor] . [25] [bestuurder] heeft verklaard dat hij het logo ooit digitaal heeft gekregen als Word-document en dat hij niet weet hoe hij dit logo moet verwijderen. [26]
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat [bestuurder] de tien overeenkomsten van geldlening heeft opgemaakt.”
Financiële betrokkenheid van [bestuurder] bij de verstrekte leningen
Het hof stelt vast dat [bestuurder] ook financieel betrokken is bij alle verstrekte leningen. De rechtbank heeft in het vonnis van [medeverdachte] het volgende overwogen, welke overwegingen het hof ook in de zaak van verdachte zal overnemen en cursief weergeven:
“Dat [bestuurder] betrokken is bij alle geldleningen, en dus ook bij de leningen die niet in
naam van één van zijn bedrijven zijn verstrekt (leningen 2, 3 en 7 van [bedrijf 1] , lening 6 van
[bedrijf 4] en lening 8 van [bedrijf 5] ), vindt steun in het volgende.
Leningen 2, 3 en 7
[betrokkene] is directeur van [bedrijf 1] . [27] Het dossier bevat diverse e-mailwisselingen tussen [bestuurder] en [betrokkene] , die betrekking hebben op de geldleningen aan[medeverdachte]
. Zo zond [betrokkene] op 27 december 2010 een e-mail aan [bestuurder] , met als onderwerp 'ovk geldlening'. Bij de e-mail is een bijlage gevoegd. Het document komt in grote mate overeen met de overeenkomst van geldlening van € 170.000,- (lening 2) tussen
[bedrijf 1] en[medeverdachte]
. [28] Daarnaast stuurde [bestuurder] op 29 december 2010 een e-mail met het onderwerp ' [medeverdachte] ' aan [betrokkene] . De tekst van de e-mail was als volgt: 'Kun je deze nog tekenen en naar mij mailen? Groet [bestuurder] '. Diezelfde datum antwoordde
[betrokkene] : 'Moet jij die originelen per post hebben? Zo ja, dan kijk ik even wie er
binnenkort naar NL vliegt om ze mee te nemen en daar te posten. Ik ben al een aantal keren
post kwijtgeraakt als ik het hier vandaan verstuur'. [bestuurder] antwoordde daarop: 'Als het kan graag, anders bewaar maar’. [29] Op 5 januari 2011 mailde [betrokkene] twee
bankafschriften van zijn privébankrekening met nummer [rekeningnummer] aan [bestuurder] .
Op de bankafschriften is onder meer te zien dat in totaal € 161.000,-- is gestort op de
rekening van [betrokkene] en dat enkele dagen daarna een gelijk bedrag van de rekening
van [betrokkene] is overgemaakt op de rekening van[medeverdachte]
. [30] Op 16 april 2012 heeft
[betrokkene] [bestuurder] nog een e-mail gestuurd. Als bijlage was een in naam van
[betrokkene] geparafeerde en ondertekende overeenkomst van geldlening gevoegd. [31] De
rechtbank constateert dat de inhoud van die overeenkomst gelijk is aan de overeenkomst van geldlening van € 357.000,-- tussen [bedrijf 1] en[medeverdachte]
(lening 3). Ook ten aanzien van de lening van € 160.000,-- (met aftrek van afsluitprovisie en behandelkostenfee:
€ 154.000,-- [32] ) hadden [bestuurder] en [betrokkene] contact (lening 7). Op 16 november 2011 mailde [bestuurder] aan [betrokkene] : 'Er is I55k geleend aan [bedrijf 1] vanuit de ING, als jij morgen na overleg zal rond 15.30 uur Ned tijd zijn, 154k doorboekt is dat klaar'. [betrokkene] antwoordt daarop: 'Akkoord. € 1000,- voor mij?', waarop [bestuurder] mailt: 'Daarom 155k en straks na fiat 154 doorboeken'. [33] Uit bankafschriften van de rekening van [betrokkene] en van het bedrijf [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) volgt dat op 17
november 2011 van rekeningnummer [rek.nr.] door [bedrijf 6] een geldbedrag van
€ 155.000,-- is overgemaakt aan [betrokkene] . [34] Eén dag later, op 18 november 2011, is
door [betrokkene] een bedrag van € 154.000,-- overgemaakt naar de rekening van[medeverdachte]
. [35] [bestuurder] heeft verklaard dat hij gemachtigd is voor de rekening van [bedrijf 6] . [36] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [bestuurder] de feitelijke geldverstrekker was voor leningen 2, 3 en 7. Dit wordt bevestigd door een proces-verbaal bevindingen van een verbalisant die telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene] . [betrokkene] vroeg in dat gesprek waarom de politie hem zocht, maar gaf daarna aan dat hij het zelf wel wist. Hij zei dat het te maken had met [medeverdachte] uit [plaats] . [betrokkene] zei daarop dat het niet goed gegaan was en dat hij alleen maar een tussenstation was geweest. Als het goed is kon de politie zien dat hij het geld van een ander gestort had gekregen.” [37]
In hoger beroep is ook niet meer betwist dat [bestuurder] bij lening 3 en 7 financieel betrokken is. [38]
“Lening 6
Getuige [bedrijf 4] heeft verklaard dat zij van oktober 2010 tot en met augustus 2011 een relatie heeft gehad met [bestuurder] . [bestuurder] vertelde haar dat hij een probleem had met bankrekeningen. Hij vroeg aan haar of zij een bankrekening wilde openen. [bestuurder] wilde de rekening gebruiken voor betalingen. [bedrijf 4] heeft bij de ABN Amro een
privérekening geopend op haar naam. Zij heeft toen twee pasjes en een identifyer gekregen.
Deze privérekening met pasjes heeft zij beschikbaar gesteld aan [bestuurder] . [bedrijf 4] heeft met deze pasjes geen transacties verricht. Na het afsluiten van de privérekening heeft ze alles aan [bestuurder] gegeven. Ze heeft zelf nooit over het password van de rekening beschikt. [bestuurder] deed alle transacties vanaf de rekening. [39] [bedrijf 4] weet niet wat het geldbedrag van € 48.000,-- van 18 november 2011 is. Ze heeft die € 48.000,-- nooit in bezit gehad en ook niet uitgeleend aan anderen. [40]
Onderzocht is met welk IP-adres de transactie € 48.000,-- in naam van [bedrijf 4] van is
verricht. Het IP-adres waarmee de transactie is verricht is [IP-adres] . Dit IP-adres straat geregistreerd bij [bestuurder] , [adres 2] . [41]
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [bestuurder] de geldverstrekker van lening 6 was.”
Ook ten aanzien van lening 6 die door [bedrijf 4] is verstrekt is [bestuurder] financieel betrokken. Hij heeft [bedrijf 4] gevraagd of zij een bankrekening wilde openen. Hij wilde die rekening gebruiken voor betalingen. Na het afsluiten heeft zij alles aan [bestuurder] gegeven. [bestuurder] deed alle transacties vanaf de rekening. [42] Deze gang van zaken is in hoger beroep niet betwist. [43]
Met betrekking tot lening 8 overweegt het hof dat deze lening is verstrekt door [bedrijf 7] waarvan [bestuurder] 50% van de aandelen had en [betrokkene 2] de andere 50%. [44]
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij[medeverdachte]
in april 2012 via [bestuurder] heeft leren kennen. [betrokkene 2] runt het bedrijf [bedrijf 5] samen met [bestuurder] . [bestuurder] heeft hem gevraagd of hij voor een relatie,[medeverdachte]
, een lening wilde verstrekken. [betrokkene 2] wilde wel zekerheid krijgen dat hij het geld terug zou krijgen. Volgens [bestuurder] was dat geen enkel probleem. [betrokkene 2] is de overeenkomst aangegaan zoals in de overeenkomst van geldlening staat. [betrokkene 2] heeft het geld via bancaire transactie overgemaakt naar de
bankrekening van[medeverdachte]
. Hij kreeg er provisie en rente voor. [bestuurder] heeft [betrokkene 2] het bankrekeningnummer gegeven en het bedrag vermeld dat hij moest overmaken. [45] Hieruit volgt dat [bestuurder] ook betrokkenheid had bij de geldlening tussen [bedrijf 5] en[medeverdachte] .
Met betrekking tot de afbetaling van de leningen en de wijze waarop de leningen zijn afbetaald gaat het hof grotendeels uit van de verklaring van [medeverdachte] zoals hij die ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij lening 1 van verdachte volledig contant heeft afbetaald, lening 2 heeft afbetaald en lening 3 cash is betaald. Met betrekking tot lening 4, 5 en 6 heeft [medeverdachte] verklaard dat een deel van de lening is betaald met de opbrengt van de verkoop van goud en sieraden en dat hij denkt dat het in meerdere keren is afbetaald. In dit verband merkt het hof op dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij sieraden heeft verkocht aan [online (goud)opkoper] . Met betrekking tot lening 7, 8, 9 en 10 heeft [medeverdachte] verklaard dat deze leningen deels zijn afbetaald. Van alle leningen is € 200.000,-- niet afbetaald. [46] [bestuurder] heeft verklaard dat lening 1 en 4 contant zijn afbetaald. [47]
Het hof zal hieronder per lening bespreken of, hoeveel en op welke wijze is afbetaald.
Lening 1 en 4
Door [medeverdachte] en [bestuurder] is verklaard en uit de stukken uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] ten aanzien van lening 1 € 178.300,-- contant heeft afbetaald [48] en dat [medeverdachte] ook lening 4 ten bedrage van € 52.000,- contant heeft afgelost. [49]
Lening 2 en 3
Met betrekking tot lening 2 en lening 3 overweegt het hof dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze leningen contant heeft afbetaald. [50]
Lening 5
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] deze lening volledig heeft afbetaald. € 23.811,84 is betaald via de [online (goud)opkoper] (hierna: [online (goud)opkoper] ) en een deel, te weten € 25.188.16 is contant betaald. Uit
“een grootboekkaart en een bankafschrift van [bedrijf 3] volgt dat aflossingsgelden van lening 5 contant door[medeverdachte]
zijn betaald. Zo is een bedrag contant gestort op de rekening van [bedrijf 3] en is dat bedrag vervolgens als aflossing in de administratie opgenomen. Andere omschrijvingen op het bankafschrift luiden: 'doorstorting cash ontvangst [medeverdachte] ' en 'doorstorting contante ontvangst van de heer [medeverdachte] . [51]
Lening 6
Uit het dossier blijkt dat op deze lening € 14.250,-- is afgelost. Daarvan is € 8.250,-- contant gestort en is € 6.000,-- overgeboekt van de rekening van [bestuurder] . Ook is hier een aflossing door [online (goud)opkoper] , te weten € 34.387,85. [52] In hoger beroep is niet betwist dat op deze lening € 48.537,85 is afbetaald. [53]
Lening 7, 8, 9 en 10
Met betrekking tot lening 7, 8, 9, en 10 heeft [medeverdachte] verklaard dat deze leningen deels zijn betaald. Van alle leningen is € 200.000,-- niet afbetaald. Uit het dossier blijkt echter dat [medeverdachte] op lening 10 niets heeft afbetaald en op lening 8 en 9 respectievelijk € 16.000,-- en € 15.900,-- heeft afbetaald. Ten aanzien van lening 8 heeft [betrokkene 2] verklaard dat er in mei en juni in totaal € 16.000,-- contant is betaald. [54] Van deze betaling is een kwitantie opgemaakt. [55]
Het dossier bevat ten aanzien van lening 9 een kwitantie van een contante
betaling van € 7.500,-- en daarnaast is onder vermelding van 'storting' een bedrag van
€ 8.400,-- als aflossing in de boekhouding van [bedrijf 3] opgenomen. [56]
Bovenstaande in aanmerking genomen moet voor de leningen 8, 9 en 10 in totaal nog een bedrag van € 172.350,-- worden afbetaald. Uitgaande van de verklaring van [medeverdachte] dat in totaal € 200.000,-- niet is afbetaald gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte] op lening 7
(€ 160.000,-- - € 27.650,--) € 132.350,-- heeft afbetaald.
Ten aanzien van lening 2, 3 en 7 overweegt het hof voorts nog dat de verklaring van [medeverdachte] dat hij deze leningen (deels) contant heeft afbetaald allereerst steun vindt in de verklaring van [medeverdachte] dat hij alle leningen contant heeft afgelost [57] en voorts in het volgende.
“Het dossier bevat ten aanzien van lening 7 een vaststellingsovereenkomst tussen[medeverdachte]
en [bedrijf 1] . Daarin is - kort gezegd - opgenomen dat[medeverdachte]
zakelijke tegenslagen heeft gehad en daarom geen cashflow heeft om de rente te betalen en de lening in te lossen en dat [bedrijf 1] er daarom onherroepelijk mee instemt om haar vordering op[medeverdachte]
tijdelijk buiten invordering te stellen. [58] [bestuurder] heeft echter verklaard dat deze vaststellingsovereenkomst tussen[medeverdachte]
en [bedrijf 1] 'geleuter' is. [59] Gelet op het voorgaande en in het licht van de verklaring van [medeverdachte] , stelt het hof vast dat geldlening 7 deels is afbetaald door [medeverdachte] . Bovenstaande in aanmerking genomen stelt het hof ook vast dat de eerder namens [bedrijf 1] verstrekte lening 2 is afbetaald, zeker nu [medeverdachte] expliciet heeft verklaard dat hij de daarop volgende lening van [bedrijf 1] , lening 3, volledig contant heeft afgelost. Tot slot overweegt het hof dat bij het onderzoek aan bankrekeningen van [medeverdachte] en de aan hem verbonden rechtspersonen geen transacties zijn aangetroffen die wijzen op aflossingen en/of rentebetalingen die horen bij de hiervoor vermelde tien geldleningen. Met de rechtbank is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat alle aflossingen contant zijn gedaan.
Schematisch leidt dit tot het volgende overzicht.
Afgelost per lening
Lening 1
€ 178.300,-- contant afgelost
Lening 2
€ 170.000,-- contant afgelost
Lening 3
€ 357.000,-- contant afgelost
Lening 4
€ 52.000,-- contant afgelost
Lening 5
€ 49.000,-- afgelost, € 23.811,84 via [online (goud)opkoper] en
€ 25.188,16 contant
Lening 6
€ 48.637,80 is afgelost daarvan is € 8.250,-- contant gestort en € 6.000,-- overgeboekt van [bestuurder] . € 34.387,85 is afgelost via [online (goud)opkoper] .
Lening 7
€ 132.350,-- contant afgelost.
Lening 8
€ 16.000,-- contant afgelost
Lening 9
€ 15.900,--contant afgelost
Lening 10
Geen aflossing plaatsgevonden.
Totaal afgelost:
€ 1.019.187,80 waarvan € 954.988,16 contant.
Overwegingen over herkomst van het geld.
Onderdeel van de onderstaande overwegingen zijn de rechtbankoverwegingen in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] . Die staan cursief vermeld en waar ‘rechtbank’ staat moet ‘hof’ worden gelezen. Waar het hof dit nodig acht zullen de overwegingen worden gewijzigd en aangevuld.
“Per 29 maart 1999 is [bedrijf holding] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 8] [60] Uit de geconsolideerde balans van [bedrijf holding] (inclusief [bedrijf 8] ) over de jaren 2006 tot en met 2010 volgt dat de
brutowinstmarge is gestegen van 15,3 procent in 2006, naar 20,1 procent in 2007, naar 20,9 procent in 2008, naar 23,8 procent in 2009 en naar 31,5 procent in 2010. [61] Dit is een stijging van meer dan 100 procent over de jaren 2006 tot en met 2010. De kostprijs van de inkopen bedroeg € 4.149.960,-- in 2006, € 3.641.491,-- in 2007, € 3.853.887,-- in 2008,
€ 3.741.137,-- in 2009 en € 3.759.406,-- in 2010. [62] Van grote verschillen in de inkoop was
dus geen sprake. Deze kosten zijn over de periode 2006 tot en met 2010 bezien zelfs licht
afgenomen.
De rechtbank constateert dat de brutowinstmarge over de hiervoor vermelde periode fors is
gestegen, terwijl de inkoop min of meer gelijk is gebleven. Zoals ook door[medeverdachte]
betoogd kan deze stijging niet verklaard worden uit de contante markthandel.
Uit het dossier volgt allereerst dat de afzet aan markthandelaren al voor 2007 steeds meer
terugliep. Zo heeft[medeverdachte]
verklaard dat [bedrijf 8] zich steeds meer ging richten op supermarkten en dat de markthandel minder en minder werd. [63] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de markthandel minder werd en dat[medeverdachte]
daarom op zoek is gegaan naar nieuwe bronnen. Volgens haar is toen in september of oktober 2007 [bedrijf 9] binnen gekomen. [64] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat het aantal markthandelaren dat aan de zaak kwam sterk is afgenomen. Voorheen waren het dertig handelaren en nu nog maar ongeveer tien. [65] Uit het dossier volgt daarnaast dat de winstmarges in de markthandel niet hoog waren. Zo verklaarde getuige [getuige 3] dat markthandelaren 'niet gevers' zijn, die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. [66]
Nu de inkoop min of meer gelijk bleef maar de markthandel afnam, terwijl de marges in de
markthandel niet hoog waren en evenmin uit het dossier volgt dat die marges in de ten laste
gelegde periode dusdanig toenamen dat de stijging van de brutowinstmarge over de jaren
2006 tot en met 2010 daarmee kan worden verklaard, constateert de rechtbank dat er een
andere oorzaak moet zijn geweest voor die stijging.
[medeverdachte]
heeft verklaard dat hij constateerde dat betere marges behaald konden worden,
toen [bedrijf 8] begon met het leveren aan supermarkten. Er kon een marge worden
behaald die tussen de 10 en 15 punten hoger ligt. [67] [bedrijf 8] heeft het bedrijf
[bedrijf 9] eind 2007 overgenomen en heeft vervolgens, eind 2010, het bedrijf [bedrijf 10]
overgenomen. [68] Toen [bedrijf 10] onder
[bedrijf 8] viel, is de naam veranderd in [bedrijf 10 nieuwe naam] . [69] [bedrijf 9] en [bedrijf 10 nieuwe naam] zijn beide
leveranciers aan supermarkten, de retail. [70] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de stijging
van de brutowinstmarge kan worden verklaard door de overname van de bedrijven [bedrijf 9]
en [bedrijf 10 nieuwe naam] . De marges op de [bedrijf 10 nieuwe naam] -klanten en de supermarkten waren heel hoog. Op
die klanten werden heel grote winsten behaald, meer dan op markthandelaren. [71]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de stijging van de brutowinstmarge deels worden
verklaard door de hiervoor vermelde bedrijfsovernames,zij het slechts in beperkte mate aangezien uit de jaarrekening van 2009 en 2010 blijkt dat de winst uit de supermarkthandel niet veel invloed heeft gehad op de totale winst. [72]
Het voorgaande levert echter geen verklaring op voor de contanten die[medeverdachte]
in de ten
laste gelegde periode - kort gezegd - tot zijn beschikking had. Dat volgt uit het volgende.
In de jaren 2007 tot en met 2012 zijn op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 8] ,
de volgende geldbedragen contant gestort.
Bankrekening van de SNS-bank met rekeningnummer [bankrek.nr sns]
2007: € 1.467.349,--; [73]
2008: € 1.508.665,--; [74]
2009: € 632.810,--. [75]
Bankrekening van de ABN-AMRO met rekeningnummer [bankrek.nr abn] .
2009: € 637.820,--; [76]
Opmerking rechtbank: samen met de storing op de SNS rekening in 2009 in totaal
€ 1.270.630,--.
2010: € 1.581.875,--; [77]
2011: € 1.602.080,--; [78]
2012: € 182.865,--. [79]
Opmerking rechtbank: het bedrag van € 182.865,- ziet op contante stortingen in de
maanden januari en februari 2012.
Totaal: € 7.613.464,--. Bij dit bedrag zijn inbegrepen de hierna te bespreken 'facturen'.
Deze contante stortingen kunnen niet worden verklaard door de afzet aan supermarkten.
[medeverdachte]
heeft immers verklaard dat alle supermarkten per incasso of bank betaalden. [80]
Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat binnen het concern [bedrijf holding]
de groothandel in groente en fruit plaatsvond binnen [bedrijf 8] , dat ook
het kasverkeer in hoofdzaak plaatsvond binnen [bedrijf 8] en dat met name door
markthandelaren contant werd betaald. [81] Deze contanten werden bij de bank afgestort. [82]
[medeverdachte]
heeft verklaard dat de markthandel een handel is waar veel contant wordt betaald. Tachtig procent van de markthandelaren betaalt nog steeds contant. [83]
De contante stortingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter bij lange na niet
worden verklaard uit de handel met markthandelaren. Zoals hiervoor is overwogen, nam de
markthandel af. Dit zou - gelet op het feit dat overwegend door markthandelaren contant
werd betaald - moeten leiden tot een afname van de contante stortingen, zeker nu het een feit van algemene bekendheid is dat het betalen per pintransactie op de markt, ook in de ten laste gelegde periode, gangbaarder werd. Uit het overzicht van contante storting en in de periode 2007 tot en met 2012 volgt echter dat de contante stortingen relatief gelijk bleven en in 2010 en 2011 zelfs stegen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat een deel van de in het bedrijf gevloeide contante
gelden niet te verklaren is uit de legale fruithandel van [bedrijf 8] (…)
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat door of namens[medeverdachte]
geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden is gegeven. Gelet op
het voorgaande, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders
kan zijn dan dat de contante gelden middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig
zijn.”
En voorts:
[medeverdachte]
had een belang bij het contant afbetalen van de giraal verstrekte geldleningen. Door de geldleningen op deze wijze af te lossen, heeft[medeverdachte]
de criminele gelden immers in het normale financiële verkeer gebracht. Hij heeft zijn contante criminele geld vervangen door giraal geld uit een andere bron. Anders gezegd heeft hij ander geld verkregen dan het contante geld dat hij uit enig misdrijf voorhanden had.[medeverdachte]
heeft de gelden hierdoor omgezet. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de gedragingen van[medeverdachte]
(kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de contante gelden. Door aflossingen te doen aan de geldverstrekker(s), heeft[medeverdachte]
de contante gelden ook overgedragen. Hij heeft de gelden daarmee witgewassen.
Wetenschap verdachte
Vervolgens dient het hof te beoordelen of verdachte wist of heeft moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan in acht genomen. Gelet op de bovenstaande overwegingen en vaststellingen stelt het hof samengevat vast dat medeverdachte [medeverdachte] meermalen met grote hoeveelheden contant geld bij [bestuurder] is gekomen en aan [bestuurder] heeft afgedragen als aflossing van door [bestuurder] verstrekte leningen. [bestuurder] heeft daarover zelf ter terechtzitting gezegd dat [medeverdachte] giraal geld nodig had. De door [bestuurder] verstrekte leningen volgden elkaar daarbij zeer snel op. In 15 maanden zijn er tien leningen verstrekt ter hoogte van in totaal € 1.210.250,-- waarvan is vastgesteld dat in totaal € 954.988,16 contant is afbetaald. De leningen zijn giraal verstrekt en zijn, voor zover ze zijn afgelost, grotendeels contant door medeverdachte [medeverdachte] afbetaald. Dit is naar het oordeel van het hof geen normale gang van zaken. Het enkele doel van [medeverdachte] was het krijgen van giraal geld en [bestuurder] was daarvan op de hoogte. [84] [bestuurder] heeft aan die behoefte van [medeverdachte] meegewerkt door leningen te verstrekken. Het hof heeft gezien dat [bestuurder] zich bij de opstelling van de geldleenovereenkomsten bediende van een bedrijfslogo zonder dat hij daartoe gerechtigd was. [bestuurder] heeft zich bij het opmaken van de geldleenovereenkomsten met [medeverdachte] immers bediend van een logo van [advocatenkantoor] terwijl hij geen connectie heeft met dit kantoor. Uit de verklaring vanuit [advocatenkantoor] volgt dat [bestuurder] dit logo niet mocht gebruiken. [85] Voor het gebruik van hun logo heeft [bestuurder] naar het oordeel van het hof geen redelijke uitleg gegeven. Het hof acht deze feitelijke werkwijze van [bestuurder] onnavolgbaar. Het hof houdt het ervoor dat de wijze van werken past in de wijze van werken waarbij de werkelijkheid tekort wordt gedaan in plaats van dat een zuiver oogmerk wordt nagestreefd.
Met betrekking tot lening 1 heeft de verdediging bij pleidooi in het bijzonder onder verwijzing naar bankafschriften in het dossier gesteld dat deze zou zijn afgelost uit de door [medeverdachte] (van zijn bankrekening) contant opgenomen gelden op 13 december 2010 en in de visie van de verdediging derhalve moet worden aangenomen dat de aflossing is gedaan met legaal geld. Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. Hetgeen de verdediging afleidt uit het bankafschrift leidt niet tot de conclusie dat op het moment dat [bestuurder] werd geconfronteerd met de afdracht van het contante geldbedrag toen [medeverdachte] hem dat bracht, dat dat geldbedrag uit legale bron afkomstig was. Immers volgt uit het dossier dat op 14 december 2010 [medeverdachte] € 150.000,-- op de rekening van [bedrijf 8] heeft gestort. [86] In zoverre leidt het hof uit het dossier af dat [medeverdachte] in die dagen over een omvangrijke hoeveelheid contant geld - dat hij al dan niet gedeeltelijk had opgenomen - heeft beschikt en dat geld bij [bestuurder] heeft aangewend ter contante aflossing naast storting op de bankrekening van de genoemde BV. Zoals eerder overwogen is het hof van oordeel dat het contante geld waarmee ook deze lening is afgelost van misdrijf afkomstig is. Wat betreft de wetenschap van [bestuurder] acht het hof het niet aannemelijk dat [bestuurder] wist van de feitelijke herkomst van het geld, te weten de opname van de bankrekening. [bestuurder] heeft allereerst immers verklaard dat [medeverdachte] juist contant geld bracht omdat hij giraal geld nodig had.
Het hof acht het voorts opvallend dat de verstrekte leningen elkaar snel opvolgden en dat er soms ook snel werd afgelost nadat de lening was afgesloten. [bestuurder] heeft daarvoor geen plausibele uitleg gegeven. [bestuurder] heeft desgevraagd slechts in algemene zin verklaard dat het voor hem zakelijk interessant was om deze leningen af te sluiten. Dat blijkt echter niet concreet uit het dossier en komt het hof ook overigens niet aannemelijk voor gelet op de vaak dermate snelle aflossing van de leningen dat nauwelijks rente werd genoten, terwijl een opbrengst of winst op andere wijze voor [bestuurder] evenmin aannemelijk is geworden.
Het hof heeft vastgesteld dat [bestuurder] op verschillende manieren betrokken is bij de aan [medeverdachte] verstrekte geldleningen. [bestuurder] heeft vanuit diverse B.V.’s leningen versterkt. Daarmee leek voor de buitenwereld dat de geldleningen afkomstig waren van diverse geldverstrekkers terwijl [bestuurder] feitelijk de achterliggende persoon was die de geldleningen regelde. Zo heeft hij vanuit zijn eigen B.V.’s leningen verstrekt maar ook via [bedrijf 1] waar [bestuurder] feitelijk verantwoordelijk voor was. Ook heeft hij op slinkse wijze [bedrijf 4] gevraagd om een rekening te open en zonder haar medeweten een geldlening geregeld en daartoe van haar bankrekening gebruik gemaakt. Ook heeft [bestuurder] leenconstructies via andere bedrijven laten lopen die werden bestuurd door personen waarbij of bij wie [bestuurder] op een of andere manier ook betrokken was. Het op deze wijze faciliteren van verschillende leenconstructies duidt het hof als geraffineerd, het maakt feitelijk lastig te achterhalen wie de uiteindelijke geldschieter is. Dat in aanmerking genomen acht het hof volstrekt niet geloofwaardig dat [bestuurder] een en ander deed om de risico’s in geval van wanbetaling te spreiden. Dat [bestuurder] pandrechten heeft gevestigd om zo zekerheden te stellen maakt het niet anders. Het hof ziet de pandrechten veeleer als onderdeel van de constructie om naar de buitenwereld te doen voorkomen dat de leningen valide zijn en enige waarde vertegenwoordigen. Het gegeven dat er pandrechten zijn gevestigd zegt daarbij niets over de herkomst van de gelden waarmee de leningen zouden worden afbetaald en de wetenschap van de leninggever daaromtrent.
Al het bovenstaande in aanmerking genomen brengen de feiten en omstandigheden in samenhang bezien, het hof tot het oordeel dat sprake is van een (bewust opgezette) financiële constructie waarbij de schijn werd opgewekt van verschillende valide geldverstrekkers en waarbij het de bedoeling was dat [bestuurder] zelf buiten beeld zou blijven. Door deze financiële constructie - waarbij telkens omvangrijke contante geldbedragen giraal werden gemaakt - op te zetten onder schimmige omstandigheden: het gebruik van verschillende BV’s, het onrechtmatig gebruik van een bedrijfslogo en het om te tuin leiden van een relatie die een bankrekening ter beschikking stelt, is het handelen van [bestuurder] naar de uiterlijke verschijningsvorm er op gericht geweest om de criminele herkomst van het geld te verhullen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van opzet. Gelet op het voorgaande, de wijze waarop [bestuurder] vanuit die constructie met [medeverdachte] heeft samengewerkt, is het hof eveneens van oordeel dat [bestuurder] zich in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het hof acht dan ook bewezen dat [bestuurder] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
[bestuurder] is bestuurder van [verdachte] en, via [verdachte] , van [bedrijf 3] , dat eerder [bedrijf 2] heette. [87] Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedraging door de bestuurder van [verdachte] opzettelijk is verricht. Het opzet van [bestuurder] , als bestuurder van [verdachte] , dient ook te worden toegerekend aan de rechtspersoon. Nu [bestuurder] als bestuurder werkzaam was ten behoeve van de [verdachte] en het verstrekken van leningen volgens de verklaring van [bestuurder] zelf tot de normale bedrijfsvoering van [verdachte] behoort en [verdachte] via [bestuurder] als bestuurder er over mocht beschikken of de lening al dan niet verstrekt en afgelost zou worden op de wijze zoals is gebeurd, is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van [verdachte] en daarmee aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof tevens vast dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedraging door [bestuurder] opzettelijk is begaan en dat nu [bestuurder] bestuurder is van [verdachte] ook zijn opzet aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Met betrekking tot de tweede lening stelt het hof vast dat uit het dossier niet blijkt dat die lening is afbetaald. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft zich aangesloten bij het voorwaardelijke verzoek dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is gedaan. Verzocht is om nader onderzoek te doen dat zou moeten bestaan uit het uit het horen van de vertegenwoordigers van de bedrijven:
  • [bedrijf A] ;
  • [bedrijf B] ;
  • [bedrijf C] ;
  • [bedrijf D] ;
  • [bedrijf E] ;
  • [bedrijf F] en
  • [bedrijf G] .
Daarnaast is verzocht om een boekenonderzoek te verrichten bij hiervoor genoemde ondernemingen.
Het hof heeft het voorwaardelijke verzoek in de zaak van [medeverdachte] afgewezen met de volgende motivering:
“Het hof stelt voorop dat, behoudens de contant betaalde bedragen door [bedrijf F] , de contante bedragen die door de gevraagde ondernemingen zouden zijn betaald in het niet vallen bij het gehele bedrag dat door ondernemingen aan verdachte contant zou zijn betaald. Hoewel door de verdediging wordt gesteld dat er veel contanten in het bedrijf omgingen en de door de rechtbank en door het hof overgenomen marges niet zouden kloppen wordt daar door de verdediging niet concreets over gesteld. Het hof heeft voorts gelet op het zeer grote tijdsverloop en de consequentie van een nog langer durend proces door het aanhouden van een zaak teneinde opnieuw onderzoek te verrichten in aanmerking genomen. Om al deze redenen zullen de volgende getuigen niet in belastende zin voor het bewijs van witwassen gebruikt en zullen de verzoeken worden afgewezen. Het gaat dan om de verklaringen van de getuigen, werkzaam bij:
  • [bedrijf A] ;
  • [bedrijf B] ;
  • [bedrijf C] ;
  • [bedrijf E] ;
  • [bedrijf G] .
Ten aanzien van de getuige [bedrijf D] en [bedrijf F] stelt het hof vast dat deze getuigen eerder door de rechter-commissaris zijn gehoord in het bijzijn van de verdediging. Het hof stelt vast dat de verdediging in het verzoek niet concreet heeft gemaakt waarom deze getuigen opnieuw gehoord zouden moeten worden. De enkele suggestie van de verdediging dat het door tijdsverloop niet ondenkbaar is dat de gevraagde getuigen nu anders gaan verklaren, maakt niet dat deze wederom gehoord moeten worden. De noodzaak tot het horen is het hof niet gebleken. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
Ten aanzien van het gevraagde boekenonderzoek overweegt het hof eveneens dat de getuigen [bedrijf A] , [bedrijf B] , [bedrijf C] , [bedrijf E] en [bedrijf G] niet in belastende zin voor het bewijs worden gebruikt. Met betrekking tot de getuigen [bedrijf D] en [bedrijf F] heeft de verdediging eerder de gelegenheid gehad om deze getuigen te ondervragen en ook vragen te stellen over de administratie en of er al dan niet sprake zou zijn van zogeheten grijze handel. Het is aan verdachte om concrete en min of meer verifieerbare handvatten te geven tot het doen van nader onderzoek. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd maakt niet dat het noodzakelijk is dat een boekenonderzoek bij deze ondernemingen moet plaatsvinden. Ook dit verzoek wordt afgewezen.”
Het hof acht ook in de zaak van verdachte het horen van de getuigen en het verrichten van nader onderzoek niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 december 2010 tot en met 17 juni 2012, te
[pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , in elk gevalNederland,
(telkens) (een
)voorwerp
(en), te weten 170.000 Euro
en/of 61.500 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld,heeft verworven, en
/ofvoorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet
en/of van (een) voorwerp(en), te weten 170.000 Euro en/of 61.500 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat voornoemd geld
(telkens), geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig was
/warenuit enig misdrijf, immers heeft [bestuurder] opzettelijk voornoemde hoeveelheid
/hedengeld
(telkens)per bank uitgeleend aan [medeverdachte] en/of voornoemd geld
(telkens)contant terug ontvangen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte ten tijde van het feit, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als rechtspersoon schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. Het handelen van verdachte is daarom ondermijnend voor de maatschappij. Het hof rekent verdachte dit aan.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Niet gebleken is van bijzondere de verdachte betreffende omstandigheden waar bij de strafoplegging rekening mee dient te worden gehouden.
Met de advocaat-generaal en de raadsman stelt het hof vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, dan zou het hof een boete van € 30.000,-- hebben opgelegd. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële positie waarin verdachte verkeert.
De zaak is aangevangen met betekening van de inleidende dagvaarding op 5 januari 2018. In eerste aanleg is op 15 december 2020 vonnis gewezen. Het Openbaar Ministerie heeft op 28 december 2020 hoger beroep ingesteld. Uiteindelijk wijst het hof op 9 juni 2023 arrest. In hoger beroep is derhalve een overschrijding van de redelijk termijn. Gelet op de ouderdom van het feit en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof - conform de eis van de advocaat-generaal - een strafkorting toepassen van 30%. Het hof zal een geldboete van € 21.000,-- aan verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 51 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 21.000,00 (eenentwintigduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 9 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 juni 2023.
Tegenwoordig:
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. Lodder, advocaat-generaal,
mr. A. Dörholt, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de nationale politie, eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2012079829, gesloten op 19 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] .
3.Bijlage 11, overeenkomst van geldlening, p. 7173 t/m 7175.
4.Bijlage 13, bankafschrift van [verdachte] , p. 7178 en 7179 en bijlage 14 bankafschrift van [medeverdachte] , p.
5.Bijlage 19, overeenkomst van geldlening, p. 7194 t/m 7199.
6.Bijlage 21, bankafschrift van [betrokkene] , p. 7202 en 7203 en bijlage 22, bankafschrift [medeverdachte] , p. 7204.
7.Bijlage 37, overeenkomst van geldlening, p. 7244 t/m 7249.
8.Bijlage 39, bankafschrift van [betrokkene] , p. 7252 en 7253 en bijlage 40, bankrekeningafschrift
9.Bijlage 47, overeenkomst van geldlening, p. 7281 t/m 7286.
10.Bijlage 48, bankafschrift [bedrijf 2] , p.7287 en bijlage 49, bankafschrift [medeverdachte] , p. 7288.
11.Bijlage 52, overeenkomst van geldlening, p. 7298 t/m 7303.
12.Bijlage 53, bankafschrift [bedrijf 3] , p. 7304 en bijlage 54, bankafschrift [medeverdachte] , p. 7305.
13.Bijlage 58, overeenkomst van geldlening, p. 7314 t/m 7319.
14.Bijlage 59, bankafschrift van [bedrijf 4] , p. 7320 en bijlage 60, bankafschrift van [medeverdachte] , p. 7321
15.Bijlage 64, overeenkomst van geldlening, p. 7332 t/m 7337.
16.Bijlage 65, bankafschrift van [betrokkene] , p. 7338 en bijlage 66, bankafschrift van [medeverdachte] , p. 7339.
17.Bijlage 72, overeenkomst van geldlening, p. 7348 t/m 7353.
18.Bijlage 73, bankafschrift [bedrijf 5] , p. 7354 en 7355 en bijlage 74, bankafschrift [medeverdachte] en/of
19.Bijlage 76, overeenkomst van geldlening, p. 7359 t/m 7364.
20.Bijlage 77, bankafschrift [bedrijf 3] , p. 7365 en 7366 en bijlage 78, bankafschrift [bedrijf] p 7367 en 7368.
21.Bijlage 10, overeenkomst van geldlening, p. 7377 t/m 7382.
22.Bijlage 83, bankafschrift van [verdachte] , p. 7383 t/m 7385 en bijlage 84, rekeningafschrift [bedrijf] , p. 7386 en 7387.
23.Uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [verdachte] , p. 7147 en uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 3] , p. 7150 en proces-verbaal van verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5158.
24.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] .
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 7242 en 7243.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5126.
27.Uittreksel van Kamer van Koophandel en Fabrieken, betreffende [bedrijf 1] , p. 7153 en 7154.
28.Bijlage 26, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7210 t/m 7216.
29.Bijlage 28, e-mail, p. 7229.
30.Bijlage 29, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7230 en 7231 en bijlage 30, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7232 en 7233.
31.Bijlage 46, e-mail met daarbij horende bijlage, p. 7272 t/m 7280.
32.Bijlage 64, overeenkomst van geldlening, p. 7332l/m 7337.
33.Bijlage 70, e-mailwisseling tussen [bestuurder] en [betrokkene] , p. 7345 en 7346.
34.Bijlage 65, bankafschrift van [betrokkene] , p. 7338 en bijlage 67, bankafschrift [bedrijf 6] , p. 7340.
35.Bijlage 65, bankafschrift van [betrokkene] , p. 7338 en bijlage 66, bankafschrift van [medeverdachte] , p. 7339.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5117
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5820 en 5821.
38.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 april 2023.
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 4] , p. 359.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 4] , p. 361.
41.Bijlage 63, proces-verbaal van bevindingen, p. 7326 en 7327 en het document op p 7330.
42.Proces-verbaal van verhoor getuige [bedrijf 4] , p. 359.
43.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 april 2023.
44.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 april 2023.
45.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] , p. 396.
46.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] .
47.Proces-verbaal verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5127 en 5158.
48.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] en bijlage 16, grootboek [verdachte] , p. 7183 en bijlage 17, grootboek [verdachte] , p. 7184.
49.Bijlage 50, grootboek [bedrijf 3] , p. 7289 en bijlage 51, bankafschriften [bedrijf 2] , p. 7290 t/m 7297.
50.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] , p. 12, 14 en 17.
51.Bijlage 55, grootboek [bedrijf 3] , p. 7306 en bijlage 56, bankafschrift [bedrijf 3] p. 7307 t/m 7312.
52.Bijlage 62, bankafschriften van [bedrijf 4] , p. 7323 t/m 7325.
53.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 april 2023.
54.Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 2] , p. 396.
55.Bijlage 75, kwitantie p. 7358.
56.Bijlage 79, kwitantie, p. 7369 en bijlage 80, grootboek [bedrijf 3] , p. 7370.
57.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] , p. 17.
58.Bijlage 68, vaststellingsovereenkomst, p. 7341 en 7342.
59.Proces-verbaal van verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5310.
60.Uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 8] , p. 604.
61.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4329.
62.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4329.
63.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 771, p. 777, laatste zin en p. 778 eerste zin.
64.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016 p. 8.
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 533.
66.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 533.
67.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 848.
68.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 7 en de bijlage, genummerd 10k, inhoudende e-mail namens [bedrijf 9] en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 544.
69.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 14.
70.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 45 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 14.
71.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016, p. 8.
72.Bijlagen bij het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2016 genaamd ‘stukken van mr. Morra pagina’s 10a-10l’, in het bijzonder pagina’s 10c t/m 10f.
73.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4341 t/m 4345.
74.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4345 t/m 4350.
75.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4350 en 4351.
76.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4353 t/m 4355.
77.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4356 t/m 4360.
78.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4360 t/m 4364.
79.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4364 en 4365.
80.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 779.
81.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 451 en 452.
82.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 459.
83.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 en 23 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte] .
84.Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 7 april 2023.
85.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 07242
86.Proces-verbaal overzicht contante privéstortingen bedrijf, p. 7418.
87.Uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [verdachte] , p. 7147 en uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [bedrijf 3] , p. 7150 en proces-verbaal van verhoor verdachte [bestuurder] , p. 5158.