ECLI:NL:GHARL:2023:4865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.324.922
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in echtscheidingszaak met betrekking tot verdeling gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man, verzoeker in deze procedure, heeft verzocht om de uitvoerbaarverklaring te schorsen totdat het hof een eindbeslissing heeft genomen in hoger beroep. De vrouw, verweerster, heeft belang bij een snelle afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap van goederen, aangezien zij al zes jaar gescheiden is van de man en haar deel van de gemeenschap nodig heeft om verder te kunnen met haar leven.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd en dat er geen verweer van beide partijen is gevoerd over de schorsing. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van de vrouw om tot een afronding van de echtscheiding te komen zwaarder weegt dan het belang van de man om het oordeel in hoger beroep af te wachten. De man heeft in de afgelopen jaren geen stappen ondernomen om de vrouw tegemoet te komen in de verdeling van de gemeenschap van goederen.

Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken van de man afgewezen, waardoor de activa van de betrokken ondernemingen kunnen worden verkocht, ook tijdens de procedure in hoger beroep. De man blijft verplicht om mee te werken aan deze verkoop. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak voor beide partijen om een nieuw leven op te bouwen en de financiële middelen te verkrijgen die zij nodig hebben voor hun toekomst.

Uitspraak

0GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.922/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 493361)
beschikking van 8 juni 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-De Jong in Montfoort,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.M. Smeets in Hellevoetsluis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking heeft de rechtbank in het kader van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen, voor zover van belang:
  • bepaald dat de activa van (het hof leest in plaats van [naam1] VOF) [naam2] VOF en [naam3] persoonlijke onderneming van de man en de aandelen van [naam4] moeten worden verkocht en dat met de verkoopopbrengst de schulden, waaronder de Nederlandse belastingclaims en de Deense belastingclaims die samenhangen met deze ondernemingen moeten worden afgelost, waarna de netto verkoopopbrengst door partijen bij helfte moet worden gedeeld;
  • de man veroordeeld om mee te werken aan de uitvoering daarvan en om alles te doen wat daartoe nodig is;
  • [naam2] VOF, althans de man als vennoot, veroordeeld tot betaling van de kosten van de deskundige de heer ing. [naam5] van [naam6] adviseurs en accountants in [plaats1] , begroot op € 33.228,06 inclusief btw, waarvan € 10.000,- al als voorschot is voldaan;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn in 1997 met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. Het huwelijk is beëindigd op 7 september 2021.
2.2
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van een deel van de gemeenschap van goederen. Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling en
waardering van het vermogen in de [naam2] VOF (hierna: VOF), de aandelen in [naam4]
(hierna: [naam4] ) en het actief in [naam2] persoonlijke onderneming van de man.
2,3 De bestreden beschikking betreft de verdeling van laatstgenoemd vermogensbestanddeel. Volgens de deskundige is de economische waarde van de hele onderneming € 1.635.014,- zodat de man bij voortzetting van de onderneming de vrouw
€ 817.507,- zal moeten voldoen.
3. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
3.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens behelzende een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraadverklaring, binnengekomen op 27 maart 2023, met producties;
  • de aanvulling op het beroepschrift met daarin een incidentele vordering tot zekerheidstelling;
  • een journaalbericht van de man van 6 april 2023 met producties;
  • het verweerschrift in de schorsingszaak met producties;
  • het verweerschrift in de hoofdzaak met incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van de man van 19 mei 2023 met producties.
3.2
De mondelinge behandeling was op 26 mei 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De man verzoekt het hof:
I. de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot het hof een eindbeslissing heeft genomen in hoger beroep, althans een beslissing over uitvoerbaarverklaring bij voorraad te nemen die het hof juist vindt;
II. aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking alsnog de voorwaarde te verbinden dat de vrouw zekerheid stelt tot een bedrag van € 3.676.545,06, althans een bedrag dat het hof juist vindt.
4.2
Een veroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Als een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan een partij in hoger beroep alsnog verzoeken om aan de uitvoerbaarheid een zekerheidsteling te verbinden (artikel 235 Rv).
4.3
Het hof stelt vast dat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Anders dan de vrouw stelt, heeft de rechtbank niet specifiek gemotiveerd waarom de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking niet wordt geschorst door het instellen van hoger beroep. Daartoe bestond ook geen aanleiding omdat geen van beide partijen op dit punt verweer heeft gevoerd. Het hof weegt daarom in hoger beroep de belangen af die partijen hebben bij de schorsing of uitvoering van de bestreden beschikking.
4.4
Het hof stelt vast dat de man het recht heeft om de verdeling van de gemeenschap van goederen opnieuw te laten beoordelen in hoger beroep. De man vindt - kort gezegd - dat de rechtbank op een aantal punten verkeerd heeft beslist, althans anders dan de man voor ogen staat. Als de boerderij van partijen verkocht wordt, kan dat niet meer worden teruggedraaid, ook niet als later blijkt dat het hof in de hoofdzaak voor wat betreft de verdeling anders oordeelt dan de rechtbank. De boerderij is het levenswerk van de man.
4.5
Het hof stelt vast dat de vrouw het belang heeft om tot een afronding van de echtscheiding te komen. Partijen zijn al zes jaar uit elkaar en de gemeenschap van goederen is nog steeds niet volledig verdeeld. De vrouw wil verder kunnen gaan met haar leven en niet meer verbonden zijn aan de man. De vrouw heeft haar deel van de gemeenschap van goederen nodig om een nieuwe start te kunnen maken en om de schulden die zij de afgelopen jaren heeft gemaakt (bij haar ouders en advocaat) af te lossen. Zij heeft nog niets ontvangen.
4.6
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw zwaarder moet wegen. Dit oordeel baseert het hof mede op de voorgeschiedenis tussen partijen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat óók zij nooit heeft gewild dat de boerderij verkocht werd. Toen partijen zes jaar geleden uit elkaar gingen, heeft ook de vrouw er alles aan willen doen om ervoor te zorgen dat de man de boerderij kon houden. De vrouw heeft destijds zelf voorgesteld dat de onderneming naar de man zou gaan en zij genoegen zou nemen met een bedrag van € 300.000,- .
4.7
Het hof constateert dat partijen onderling niet tot een oplossing kunnen komen. Het hof stelt vast dat de man de afgelopen zes jaar - en ook na het advies van deskundige en de bestreden beschikking - niets heeft gedaan om de vrouw ook maar in enig opzicht in de verdeling tegemoet te komen. De man heeft zelf verteld dat hij haar nog niets betaald heeft. De man heeft verteld dat hij de vrouw op dit moment € 20.000,- zou kunnen betalen en dat ook heeft aangeboden. De vrouw heeft echter onbetwist gesteld dat de man hieraan de voorwaarde heeft willen stellen dat de uitvoering van de bestreden beschikking geschorst zou worden. De man stelt dat op basis van redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken van het uitgangspunten dat de gemeenschap van goederen bij helfte wordt verdeeld. Op grond van dat uitgangspunt zou de man de vrouw volgens het advies van de deskundige
€ 817.507,- moeten voldoen. De man stelt dat de vrouw altijd ‘net te veel’ geld uit de verdeling vraagt, waardoor de man haar voorstellen niet kan accepteren. Het hof stelt echter vast dat de vrouw akkoord heeft willen gaan met een bedrag van € 300.000,- en dat dit nog niet eens de helft is van het bedrag waarop zij – naar schatting, want het werkelijke bedrag is afhankelijk van de opbrengst bij verkoop – recht heeft op grond van de bestreden beschikking. In feite komt het standpunt van de man er op neer dat van de vrouw verlangd kan worden dan zij de wens van de man (en de kinderen) de onderneming voort te zetten laat prevaleren boven haar aanspraak op de helft van de waarde en de vrouw genoegen neemt met geen enkel dan wel een zeer gering bedrag. Het hof stelt vast dat de verdeling die de man volgens het door hem ingenomen standpunt en zijn daarmee overeenstemmende gedrag voor ogen heeft, niet alleen in strijd is met genoemd wettelijk uitgangspunt maar bovendien ook zéér ongelijk is en dat hij niet bereid is om daarvan af te wijken. Partijen hebben zes jaar lang samen geprobeerd om de boerderij te behouden, maar dat is niet gelukt.
4.8
Vanwege deze omstandigheden is het hof van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij nog langer wacht op de afwikkeling van de gemeenschap van goederen. Partijen moeten nu de kans krijgen om beide een nieuw leven te gaan opbouwen. Als zij de gemeenschap van goederen verdelen zoals de bestreden beschikking voorschrijft, hebben zij daar ook beide voldoende financiële middelen voor. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt dus niet geschorst. Het hof ziet daarnaast geen aanleiding om de vrouw een zekerheidstelling op te leggen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat de verdeling leidt tot kapitaalvernietiging, onvoldoende heeft onderbouwd. Ook de hoogte van het bedrag van de zekerheidstelling is onvoldoende onderbouwd.
4.9
Het hof wijst de verzoeken van de man af. Dit betekent dat zoals in de bestreden beschikking is bepaald de activa van [naam1] VOF en [naam3] persoonlijke onderneming van de man en de aandelen van [naam4] kunnen worden verkocht, ook tijdens de procedure in hoger beroep. Dit betekent bovendien dat de man tijdens deze procedure verplicht blijft om aan die verkoop mee te werken en om alles te doen wat daarvoor nodig is. Het hof hecht eraan daarbij op te merken dat het vonnis van de voorzieningenrechter in Utrecht van 26 april 2023 aan de beslissing van het hof niet afdoet. In het dictum van dat vonnis zijn weliswaar de vorderingen van de vrouw tot nakoming afgewezen, maar het dictum behelst geen oordeel over de door de man gevorderde schorsing.

5.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.U.M. van der Werff en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.