ECLI:NL:GHARL:2023:4793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
21/01427
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en aftrek eigenwoningrente na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De belanghebbende heeft een navorderingsaanslag ontvangen van de Inspecteur, die de aftrek van de eigenwoningrente en de onderhoudsverplichting heeft gecorrigeerd. De belanghebbende betoogt dat de door haar partner betaalde rente volledig aftrekbaar is als eigenwoningrente of deels als onderhoudsverplichting. De Inspecteur is van mening dat de rente slechts voor de helft aftrekbaar is, omdat de woning tot aan de eigendomsoverdracht gemeenschappelijke eigendom was van de partner en zijn ex-echtgenote. De rechtbank Gelderland heeft eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 2 mei 2023 is de belanghebbende verschenen, bijgestaan door haar partner. De Inspecteur heeft zijn standpunt verdedigd door te stellen dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant, waarin afstand van alimentatie is gedaan, van invloed zijn op de aftrekbaarheid van de rente. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de belanghebbende niet in haar gelijk kan worden gesteld. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01427
uitspraakdatum: 6 juni 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 juli 2021, nummer AWB 20/4002 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.485. Verder is € 179 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2020 voornoemde navorderingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 27 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 6 september 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op 17 december 2021 het hoger beroep gemotiveerd.
1.6.
De Inspecteur heeft op 26 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2023. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar partner [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . De zaken met de nummers 21/01427 tot en met 21/01430 zijn gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1972, is op 4 oktober 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam1] (hierna: de partner).
2.2.
Belanghebbende staat vanaf 12 augustus 2015 op hetzelfde woonadres aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) ingeschreven als de partner.
2.3.
De woning behoorde tot de huwelijksgemeenschap van de partner en zijn ex-echtgenote, welk huwelijk op 4 juni 2014 door echtscheiding is ontbonden. De woning is op 1 juli 2016 in eigendom overgedragen aan een derde.
2.4.
In het kader van de echtscheiding hebben de partner en zijn ex-echtgenote op 13 mei 2014 een echtscheidingsconvenant getekend, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“Artikel 1: De intentie
Partijen hebben de volgende intentie met betrekking tot hun echtscheiding naar elkaar uitgesproken:
  • Ieder de helft van de huwelijksgemeenschap toe te bedelen.
  • De gemeenschappelijke woning te verkopen.
  • Over en weer af te zien van alimentatie.
(…)
Artikel 5.3: Afzien van partneralimentatie
Partijen hechten veel waarde aan hun zelfstandigheid en willen en kunnen op eigen kracht in hun onderhoud voorzien, zonder daarbij afhankelijk te zijn van een vergoeding in het levensonderhoud door de andere partner.
Partijen zijn diverse keren gewezen op de gevolgen van het afzien van partneralimentatie. Ook diverse toekomstige situaties welke zijn of haar mening zou kunnen veranderen zijn besproken. Partijen stellen hun normen en waarden, waarin geen ruimte is voor partneralimentatie, boven de onderhoudsverplichting na het huwelijk.
(…)
De partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk de één tegenover de ander niet tot betaling van een partneralimentatie gehouden zal zijn.
(…)
Artikel 7.1: Gebruiksrecht echtelijke woning
a. Het gebruiksrecht van [de woning] wordt vanaf 1 april 2014 toebedeeld aan [de partner].
b. [De partner] draagt zorg voor het betalen van de woonlasten.
c. (…) Tot de datum van verkoop en overdracht van de woning blijft [de partner] in de woning wonen.
d. (…)
e. Het uitvoeren van groot onderhoud ten tijde van het onverdeeld blijven van [de woning] wordt in gezamenlijk overleg bepaald. De daaruit voortvloeiende kosten worden naar rato van het netto te besteden inkomen verdeeld. (…)
Artikel 7.2: verkoop echtelijke woning
(…)
e. De opbrengst wordt aangewend om alle kosten van verkoop en overdracht te voldoen en alle gedurende het huwelijk aangegane geldleningen af te lossen. Een resterende opbrengst of geldlening wordt gelijk verdeeld.”
2.5.
De woning was gefinancierd met (hypothecaire) geldleningen die als eigenwoningschuld zijn aangemerkt. In het jaar 2016 heeft de partner de volledige hypotheekrente – over de periode van 1 januari tot 1 juli 2016 – betaald van € 10.662.
2.6.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.485. Belanghebbende en haar partner worden als fiscaal partner aangemerkt. Belanghebbende is in haar aangifte uitgegaan van een bedrag aan eigenwoningrente van € 11.540. Dit bedrag hebben belanghebbende en haar partner naar eigen inzicht onderling zodanig verdeeld dat 3% hiervan, ofwel € 346 bij belanghebbende in aftrek is gebracht. Verder heeft belanghebbende een bedrag van 67% van € 5.505, ofwel € 3.684 als betaalde alimentatie in aftrek gebracht.
2.7.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag de renteaftrek gecorrigeerd door niet € 11.540, maar slechts de helft van de rentebetaling van € 10.662, ofwel € 5.331, in aftrek toe te laten. Uitgaande van door belanghebbende gekozen onderlinge verhouding komt daarvan 3%, ofwel € 160 bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking. Ook heeft de Inspecteur de aftrek wegens betaalde alimentatie geheel gecorrigeerd.
2.8.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 juli 2021 de Inspecteur in het gelijk gesteld. In dat verband heeft de Rechtbank overwogen dat de woning tot aan de eigendomsoverdracht op 1 juli 2016 gemeenschappelijke eigendom van de partner en zijn ex-echtgenote is gebleven en dat daarom de betaalde rente slechts voor de helft bij de partner in aftrek komt. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat de door de partner betaalde rente niet voor de helft als aftrekbare onderhoudsverplichting kan worden aangemerkt, omdat in het echtscheidsconvenant de partner en zijn ex-echtgenote afstand hebben gedaan van hun recht op alimentatie ten opzichte van elkaar.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht de aftrek van de eigenwoningrente en de onderhoudsverplichting heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en betoogt dat de door de partner betaalde rente van € 10.662 volledig aftrekbaar is als eigenwoningrente dan wel deels als onderhoudsverplichting. Daarvan dient vervolgens een bepaald deel bij haar in aanmerking te worden genomen, aldus belanghebbende. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016. De Inspecteur concludeert tot handhaving van deze navorderingsaanslag.

4.Beoordeling van het geschil

Het hoger beroep van belanghebbende slaagt niet op de gronden die zijn vermeld in de uitspraak van dit Hof van 6 juni 2023, nrs. 21/01428 tot en met 21/01430, die ten aanzien van haar partner is gewezen.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 6 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen. De voorzitter,
(A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 juni 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.