ECLI:NL:GHARL:2023:4792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
21/00240
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaaf omzetbelasting en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende B.V. over het eerste kwartaal van 2017. Belanghebbende had een teruggaaf van € 348.066 aangevraagd, maar de Inspecteur verleende slechts € 154.961. De rechtbank heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding en proceskosten. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting van de geheimhoudingskamer op 23 mei 2023 zijn partijen tot een compromis gekomen. Dit compromis houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen over de vergoedingen van immateriële schade en proceskosten. Belanghebbende heeft recht op een teruggaaf van € 347.566, waarvan een deel al is toegekend. Daarnaast moet de Inspecteur belastingrente vergoeden en een immateriële schadevergoeding van € 500 betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het Hof heeft besloten overeenkomstig dit compromis te oordelen.

De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof, met de voorzitter T.H.J. Verhagen en de raadsheren J.W. Keuning en G.B.A. Brummer. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/00240
uitspraakdatum: 6 juni 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 28 januari 2021, nummer LEE 17/4325, ECLI:NL:RBNNE:2021:539, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft op 26 april 2017 een aangifte in de omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. Daarin heeft zij verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 348.066. Bij teruggaafbeschikking van 28 juli 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf eerste kwartaal 2017 verleend van € 154.961.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de teruggaafbeschikking vastgesteld op € 348.066, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 250, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 1.250, het verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen, de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 333 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.666.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft het Hof de behandeling van de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Het onderzoek ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen [naam1] als vertegenwoordiger van belanghebbende en mr. I.N. van Hijum als haar gemachtigde, alsmede namens de Inspecteur [naam2] , bijgestaan door [naam3] en [naam4] .

2.Gronden

2.1
Partijen zijn ter zitting van de geheimhoudingskamer tot overeenstemming gekomen over het onderhavige hoger beroep. Het compromis houdt het volgende in:
  • de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd behoudens de beslissingen over de vergoedingen van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en overschrijding van de redelijke termijn in beroep, en de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht,
  • belanghebbende heeft recht op een teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal 2017 van € 347.566, waarvan € 154.961 al is toegekend en het resterende bedrag van € 192.605 nog zal worden betaald.
  • de Inspecteur zal ter zake van de teruggaaf omzetbelasting eerste kwartaal 2017 aan belanghebbende belastingrente vergoeden, berekend overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
  • wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep betaalt de Inspecteur aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,
  • iedere partij draagt zijn of haar eigen proceskosten van het hoger beroep.
2.2
Het Hof zal overeenkomstig dit compromis beslissen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

3.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens voor zover het betreft de vergoedingen van immateriële schade, de vergoeding van de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • stelt het bedrag van de teruggaafbeschikking vast op € 347.566, waarbij het Hof de Inspecteur gelast een beschikking te vergoeden belastingrente vast te stellen, en
  • veroordeelt de Inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 juni 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.