ECLI:NL:GHARL:2023:4790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
21-000940-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie met toewijzing van schadevergoedingen aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, oplichting en gewoontewitwassen, en kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar heeft de opgelegde straf en de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van benadeelde partijen herzien. De verdachte, die op het moment van de feiten tussen de 20 en 21 jaar oud was, heeft zich schuldig gemaakt aan het oplichten van rekeninghouders van verschillende banken op een geraffineerde wijze, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade voor de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor toepassing van het jeugdstrafrecht, ondanks eerdere positieve gedragsveranderingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd voor de rekeninghouders, maar niet voor de banken. Het hof heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de benadeelde partijen aanzienlijk was. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000940-22
Uitspraak d.d.: 6 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 februari 2022 met parketnummer 16-133112-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 23 februari 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van deelname aan een criminele organisatie, medeplegen van oplichting meermalen gepleegd en medeplegen van gewoontewitwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden; meldplicht bij de reclassering, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en indien geïndiceerd behandeling bij [instantie] , een contactverbod met de medeverdachten, meewerken aan aflossen van schuld, meewerken aan controle op middelengebruik en dagbesteding. De rechtbank heeft voorts verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaard, onttrokken aan het verkeer, de teruggave gelast aan de verdachte of de teruggave gelast aan de rechthebbende. De rechtbank heeft ten slotte ten aanzien van de benadeelde partijen de volgende beslissingen genomen:
  • De vordering van de [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 239.989,- hoofdelijk met wettelijke rente en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
  • De vordering van de [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van
  • € 16.694,92, hoofdelijk met wettelijke rente en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
  • De vordering van de [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van
  • € 10.665,80, hoofdelijk met wettelijke rente en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
  • De vordering van de [benadeelde 4] afgewezen
  • De vordering van de [benadeelde 5] afgewezen.
  • De vordering van de [benadeelde 6] afgewezen.
  • De vordering van de [benadeelde 7] van € 11.000,- geheel toegewezen hoofdelijk met de wettelijke rente en met de schadevergoedingsmaatregel.
  • De vordering van de [benadeelde 8] van € 51.102,00 geheel toegewezen hoofdelijk en met de wettelijke rente en met de schadevergoedingsmaatregel.
  • De vordering van de [benadeelde 9] toegewezen tot een bedrag van € 4.841,00 hoofdelijk met de wettelijke rente en met de schadevergoedingsmaatregel. En de vordering voor het overige afgewezen.
  • De vordering van de [benadeelde 10] niet ontvankelijk verklaard.
  • De vordering van de [benadeelde 11] afgewezen.
  • De vordering van de [benadeelde 12] niet-ontvankelijk verklaard.
  • De vordering van de [benadeelde 13] afgewezen.
  • De vordering van de [benadeelde 14] toegewezen tot een bedrag van
  • € 17.317,53 hoofdelijk met de wettelijke rente en met de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf en de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze en goede gronden heeft geoordeeld en beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 36 maanden gevorderd waarvan 12 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte. Ze heeft bepleit dat aan verdachte geen langere vrijheidsstraf wordt opgelegd dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf met eventueel een taakstraf.
Beoordeling van het gerechtshof
Toepassing volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht
Verdachte was tijdens het plegen van de feiten 20-21 jaar oud. Uitgangspunt is dus toepassing van het volwassenenstrafrecht. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof ziet noch in de persoon van verdachte noch in de aard en de ernst van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanknopingspunten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Het hof heeft daarbij ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 12 mei 2023 dat hierna uitgebreider aan de orde komt.
Strafoplegging
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte samen met de mededaders gedurende een periode van ongeveer een jaar meerdere particulieren en een aantal banken heeft opgelicht. Zij hebben dit op een zeer geraffineerde en professionele manier gedaan. Ze hebben hierbij in totaal een enorm bedrag van bijna vier ton buit gemaakt. Veelal betrof het spaargeld van de overwegend oudere slachtoffers. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders het vertrouwen dat de slachtoffers hadden in banken en het digitale betalingsverkeer ernstig beschadigd. In deze tijd is het online bankieren aan de orde van de dag en het vertrouwen hierin dus ook van groot belang. Dergelijk handelen zorgt naast de gevolgen voor de direct betrokkenen ook voor schade aan het gevoel van vertrouwen in de digitale betalingsverkeer in de maatschappij in het algemeen. De verdachte heeft daarnaast met de mededaders deelgenomen aan een criminele organisatie. Verdachte regelde rekeningen en passen waarop de aan de slachtoffers ontfutselde bedragen konden worden gestort en vanaf konden worden gehaald. Daarnaast had hij de rol van casher. Dit was een cruciale rol om de oplichtingen te laten slagen. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de opbrengst van de oplichtingen. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële belang en zich totaal niet bekommerd over de schade die hij veroorzaakte aan de direct betrokkenen in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het feit dat verdachte in het verleden al eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat verdachte sinds zijn invrijheidsstelling in april 2021 een positieve gedragsverandering heeft laten zien. Gedurende zijn schorsing stond hij onder toezicht van de reclassering. Tijdens zijn toezicht had hij geen terugval gehad in gokgedrag en gebruik van drugs en lachgas. Hij was zich ervan bewust dat hij met verkeerde dingen bezig was en hij zag in welke schade hij bij anderen teweeg had gebracht. Tijdens het toezicht was op positieve wijze gewerkt aan het verkrijgen van een dagbesteding.
Het hof is minder positief dan de rechtbank was ten aanzien van de gedragsverandering van verdachte. Inmiddels is verdachte ruim twee jaar op vrije voeten. Na het wijzen van het vonnis zijn er 15 maanden verstreken. Zoals hiervoor al vermeld, heeft de reclassering op 12 mei 2023 opnieuw gerapporteerd. Uit deze rapportage volgt dat er blijkens urinecontroles nog steeds sprake is van drugs- en alcoholgebruik. Ondanks inzet vanuit de reclassering en de gemeente heeft verdachte tot voor kort geen structurele dagbesteding gehad en nagenoeg geen financiële reserves opgebouwd. Volgens de reclassering heeft verdachte een vermijdende houding wanneer hij wordt geconfronteerd met de consequenties van zijn delict gedrag. Ter terechtzitting heeft de verdediging enkele stukken overgelegd waaronder een arbeidscontact en salarisoverzichten van de periode februari 2023 tot en met april 2023. Hieruit volgt dat verdachte sinds februari 2023 een nul-uren contact heeft bij een restaurant als bezorger en medewerker in de keuken en (gemiddeld genomen) ongeveer 16 uur per week werkte in die periode. Hoewel verdachte daarmee in een korte periode direct voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een voorzichtige positieve gedragsverandering heeft laten zien, is dit naar het oordeel van het hof een te kortdurende en marginale verandering in de omstandigheden van verdachte om daadwerkelijk van een bestendige positieve gedragsverandering te kunnen spreken. Een langduriger begeleiding van verdachte naar positieve doelen in zijn leven, acht het hof dan ook noodzakelijk.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur zoals gevorderd door de advocaat-generaal met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering thans passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen benadeelde partijen

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de [benadeelde 14] gevorderd het gewijzigde bedrag geheel toe te wijzen en ten aanzien van de rest van de benadeelde partijen gevorderd te beslissen conform de rechtbank heeft gedaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen primair verzocht alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft ze zich verzet tegen de toewijzing van de vorderingen voor zover de materieel gevorderde kosten niet overeenkomen met de bedragen uit de tenlastelegging van de opgelichte partijen. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vorderingen die reeds zijn vergoed door de banken allen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade van de [benadeelde 5] de matigen tot maximaal € 500,-.
De rechtbank heeft ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel als volgt overwogen;
Schadevergoedingsmaatregel
Vooruitlopend op de beoordeling van de vorderingen van de verschillende benadeelde
partijen overweegt de rechtbank dat zij de schadevergoedingsmaatregel op zal leggen bij toe te wijzen vorderingen van natuurlijke personen. De schadevergoedingsmaatregel is er
namelijk om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een
rechtspersoon mag in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te
incasseren, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon. De rechtbank ziet in deze zaak geen
aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 610.045,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 239.989,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de [benadeelde 1] als volgt overwogen;
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde
feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor zover
deze ziet op de vergoeding van de materiële schade van aan [benadeelde 6] (€ 87.151,-), [benadeelde 13]
(€ 5.675,-), [benadeelde 10] (€ 37.633,-), [benadeelde 4] (€ 9.425,-), [benadeelde 5] namens [rechtspersoon]
(€ 71.907,-) en [persoon 2] (€ 27.478,-). In totaal betreft dit een bedrag van € 239.269,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, voor
zover deze ziet op schade die is vergoed aan slachtoffers die niet in het bewezenverklaarde
feit voorkomen. Ten aanzien van deze slachtoffers is namelijk geen sprake van schade die
rechtstreeks voortvloeit uit het door verdachte gepleegde strafbare feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren, voor zover deze ziet op de onderzoekskosten die zijn gemaakt ten behoeve van slachtoffers die niet in het bewezenverklaarde feit voorkomen.
Door de [benadeelde 1] bank is niet onderbouwd hoeveel tijd is besteed aan de afhandeling per slachtoffer. Op basis van haar schattingsbevoegdheid bepaalt de rechtbank dat per slachtoffer één uur aan arbeid redelijk is. Het arbeidsloon bepaalt zij, conform de vordering van de [benadeelde 1] , op € 120,- per uur. Van de slachtoffers die deel uitmaken van de vordering, staan er zes in de bewezenverklaring. Dat betekent dat van de gevorderde onderzoekskosten een bedrag van € 720,- voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de gevorderde onderzoekskosten niet-ontvankelijk verklaren.
Het totaal toe te wijzen bedrag aan materiële schade komt daarmee op € 239.989,-. Dit
schadebedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Door de bank zijn de aangevers op verschillende momenten tussen begin januari en eind maart 2021
schadeloos gesteld. Om die reden zal de rechtbank als ingangsdatum van de wettelijke rente
de datum midden in die periode nemen te weten 15 februari 2021 tot de dag van volledige
betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn
mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde
partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 65.612,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.694,92. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de [benadeelde 2] als volgt overwogen;
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde
feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor zover
de vordering ziet op de vergoeding aan [persoon 3] (€ 4.826,-), betaald op 1 augustus 2019,
[persoon 4] (€ 10.008,92), betaald op 12 juni 2020 en [persoon 5] (€ 1.500,-), betaald op
29 mei 2020. In totaal betreft dit een bedrag van € 16.334,92.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, voor
zover deze ziet op schade die is geleden door slachtoffer [persoon 6] , omdat dit slachtoffer niet in het bewezenverklaarde feit voorkomt. Ten aanzien van dit slachtoffer is namelijk geen
sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit het door verdachte gepleegde strafbare feit.
De gevorderde onderzoekskosten komen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Net als bij de vordering van de [benadeelde 1] bepaalt de rechtbank op basis van haar
schattingsbevoegdheid dat per slachtoffer één uur aan arbeid redelijk is. Het arbeidsloon
bepaalt zij, conform de vordering van de [benadeelde 2] , op € 120,- per uur. Dat betekent dat van de gevorderde onderzoekskosten een bedrag van € 360,- voor toewijzing vatbaar is. De
rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de gevorderde
onderzoekskosten niet-ontvankelijk verklaren.
Het totaal toe te wijzen bedrag aan materiële schade komt daarmee op € 16.694,92. Dit
schadebedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag
dat de bedragen aan de rekeninghouders zijn uitgekeerd tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn
mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde
partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.

Vordering van de [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.016,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.655,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de [benadeelde 3] als volgt overwogen;
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde
feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor zover
de vordering ziet op de vergoeding aan [benadeelde 5] ten bedrage van € 10.535,80.
De gevorderde onderzoekskosten zal de rechtbank matigen tot een bedrag van € 120,-,
conform de toegewezen onderzoekskosten aan de [benadeelde 1] - en [benadeelde 2] .
Het totale toe te wijzen bedrag aan materiële schade komt daarmee op € 10.655,80. Dit
schadebedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari
2021, zijnde de dag dat de benadeelde de vergoeding aan [benadeelde 5] heeft betaald, tot de dag van
volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn
mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde
partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.
Particuliere benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.099,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering ziet op schade die reeds door de ABN AMRO is vergoed. Hierdoor is er geen sprake meer van schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdacht. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 88.101,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 5] als volgt overwogen;
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen
verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal [benadeelde 5] echter afwijzen voor zover zijn vordering ziet op de materiële schade die al door de ING - en ABN AMRO bank is vergoed. Het betreft een bedrag van € 83.101,-. In zoverre is immers geen sprake meer van materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, zal de rechtbank deze ook afwijzen. Dat betreft een bedrag van € 5.000,-. De gevorderde immateriële schade ziet in dit geval op
schade ten gevolge van een vermogensdelict. Immateriële schade komt op grond van artikel
6:106 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel alleen voor vergoeding in aanmerking als
sprake is van lichamelijk letsel. Onder omstandigheden komt ook geestelijk letsel voor
vergoeding in aanmerking, maar dan moet het bestaan van dat letsel wel door concrete
gegevens worden onderbouwd, bijvoorbeeld door een verklaring van een psychiater of een
psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat er van een dergelijke onderbouwing van
geestelijk letsel geen sprake is. De toelichting van de benadeelde partij dat hij last heeft van
een slechte nachtrust, verlies van levensvreugde en zelfverwijten, is hiervoor, hoe vervelend
ook, onvoldoende. Ook is geen sprake van een situatie waarbij de aard en ernst van de
normschending zodanig zijn dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor
de hand liggen dat een aantasting van persoon ook zonder concrete onderbouwing kan
worden aangenomen.
De gevorderde proceskosten die zien op een bijdrage aan de [stichting] komen ook niet
voor vergoeding in aanmerking. Dat zijn immers geen proceskosten die zien op het indienen
van de onderhavige vordering. De rechtbank ziet deze kosten ook niet als materiële schade
rechtstreeks geleden als gevolg van de oplichting.
In de omstandigheid de vordering wordt afgewezen als gevolg van schadeloosstelling door
de bank ziet de rechtbank aanleiding om verdachte hoofdelijk te veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. Deze kosten zijn begroot op nihil. De gevorderde
proceskosten die zien op een bijdrage aan de [stichting] komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. Dat zijn immers geen proceskosten die zien op het indienen van de onderhavige vordering. De rechtbank ziet deze kosten ook niet als materiële schade
rechtstreeks geleden als gevolg van de oplichting.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 8]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 51.102,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.341,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.841,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de [benadeelde 9] als volgt overwogen;
Vaststaat dat de [benadeelde 9] als gevolg van het hiervoor onder 2
bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze
schade op € 4.841,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de
gevorderde wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 tot de dag van volledige betaling.
Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, zal de rechtbank deze afwijzen. Het
betreft een bedrag van € 500,-. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen zij naar
aanleiding van de vordering van [benadeelde 5] over immateriële schade heeft overwogen. Ook in het
geval van [benadeelde 9] is het bestaan van het voor toewijzing van de gevorderde
immateriële schade noodzakelijke geestelijk letsel, niet aannemelijk geworden. Ook is geen
sprake van een situatie waarbij de aard en ernst van de normschending zodanig zijn dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting van persoon ook zonder concrete onderbouwing kan worden aangenomen.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn
mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde
partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd maar heeft geen schadevergoeding gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 0,00.
De schade die de benadeelde partij heeft geleden is reeds geheel door de ABN AMRO vergoed. Hierdoor is er geen sprake meer van schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdacht. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Vordering van de [benadeelde 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.487,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof zal net als de rechtbank heeft gedaan de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte zal worden vrijgesproken van de oplichting van [benadeelde 12] .

Vordering van de [benadeelde 14]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.317,53. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 7935,68 . De rest van de oorspronkelijke vordering is reeds door de ABM AMRO bank vergoed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 140, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen met betrekking tot de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [straat] te [plaats] en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte zal meewerken aan het verkrijgen van verdiepingsdiagnostiek en dat hij zich indien geïndiceerd laat behandelen door [instantie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarvan het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn;
  • verdachte zal op geen enkele wijze contact hebben of zoeken - direct of indirect - met de medeverdachten in onderhavige strafzaak, te weten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 1989 te [geboorteplaats 2] , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 1996 te [geboorteplaats 3] , [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 4] 1997 te [geboorteplaats 4] en [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 5] 1997 te [geboorteplaats 5] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
  • verdachte zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte aan de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
  • verdachte zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs, alcohol en lachgas om het middelengebruik te beheersen, waartoe de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken en waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte zal beschikken over een nader te bepalen aantal dagdelen per week over dagbesteding, zulks ter beoordeling van de reclassering;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 239.989,00 (tweehonderdnegenendertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 februari 2021.

Vordering van de [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 16.694,92 (zestienduizend zeshonderdvierennegentig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 augustus 2019 over € 4.826,- en € 120,- ( [persoon 3] ) vanaf 12 juni 2020 over € 10.008,92 en € 120,- ( [persoon 4] ) en vanaf 29 mei 2020 over € 1.500,- en € 120,- ( [persoon 5] ).

Vordering van de [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.655,80 (tienduizend zeshonderdvijfenvijftig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 7] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.000,00 (elfduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.000,00 (elfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juli 2019.

Vordering van de [benadeelde 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 8] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 51.102,00 (eenenvijftigduizend honderdtwee euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 51.102,00 (eenenvijftigduizend honderdtwee euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 246 (tweehonderdzesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 december 2019.

Vordering van de [benadeelde 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 9] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.841,00 (vierduizend achthonderdeenenveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.841,00 (vierduizend achthonderdeenenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juli 2019.

Vordering van de [benadeelde 10]

Wijst de vordering van de [benadeelde 10] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 12]

Verklaart de [benadeelde 12] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 14]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 14] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.935,68 (zevenduizend negenhonderdvijfendertig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 14] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.935,68 (zevenduizend negenhonderdvijfendertig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 mei 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 6 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.D.J. Visschers en mr. H.M. Braam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 juni 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Smits, advocaat-generaal,
mr. H.E. Schoenmakers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.