ECLI:NL:GHARL:2023:4789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
PIJ P23/100
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige met een licht verstandelijke beperking en recidivegevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige, geboren in 1998, die verblijft in een jeugdinrichting. De officier van justitie had op 18 juli 2022 verzocht om verlenging van de maatregel met twaalf maanden. De rechtbank had eerder op 20 september 2022 de vordering gedeeltelijk toegewezen door de maatregel met zes maanden te verlengen, maar op 1 maart 2023 de overige zes maanden afgewezen. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in twee beslissingen op één vordering en heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat er verzuimd is om tijdig een onafhankelijk multidisciplinair onderzoek uit te voeren, zoals vereist door artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. Ondanks dit verzuim heeft het hof besloten om in het belang van de jeugdige de vordering tot verlenging van de maatregel te honoreren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ontwikkeling van de jeugdige, die ondanks zijn problematiek enige vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds een matig tot hoog recidivegevaar vertoont. De PIJ-maatregel is verlengd met twaalf maanden, met de verwachting dat de jeugdige in deze periode kan werken aan zijn re-integratie en verdere ontwikkeling. De maatregel eindigt voorwaardelijk op 2 september 2023 en onvoorwaardelijk op 2 september 2024.

Uitspraak

PIJ P23/100
Beslissing d.d. 25 mei 2023
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
verblijvende in [de jeugdinrichting] .
Het beroep is door de officier van justitie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2023. Deze beslissing houdt in de afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (
hierna: PIJ-maatregel).
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank, en daarnaast op:
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing van de rechtbank van 20 september 2022;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 3 maart 2023 waarbij de officier van justitie beroep heeft ingesteld;
- de appelmemorie van 16 maart 2023;
- de registratiekaart van 16 maart 2023;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank op 23 maart 2023;
- de aanvullende informatie van de jeugdinrichting van 24 april 2023;
- een e-mailbericht van de raadvrouw van 9 mei 2023, inhoudende een mailwisseling van de raadsvrouw met [reclasseringsmedewerker] .
Het hof heeft ter zitting van 11 mei 2023 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr. R.J.A. Segerink. Daarnaast zijn als deskundigen gehoord J. van der Spek, GZ-psycholoog en behandelcoördinator en J. Nagtegaal, GZ-psycholoog en directeur zorg & behandeling, beiden verbonden aan de jeugdinrichting. Voorts is gehoord [reclasseringsmedewerker] .

Overwegingen:

Het standpunt van de jeugdige
De jeugdige wil dat de maatregel wordt beëindigd. In 2018 hebben de externe deskundigen in het kader van de oplegging van de PIJ-maatregel al geadviseerd de jeugdige een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, onder meer vanwege de zorgelijke signalen rondom de jeugdinrichtingen. Het PIJ-traject van de jeugdige is ook gestagneerd vanwege de problematiek binnen de jeugdinrichting. Hiervan is op korte termijn geen verbetering te verwachten. Waar de jeugdinrichting voornamelijk naar de jeugdige wijst voor betreft het trage verloop van diens traject zag de rechtbank dit anders. Zo staat in de beslissing waarvan beroep: “
Dit trage verloop past in het beeld dat het kritische inspectierapport schetst van de kwaliteit van de behandelingen in de JJI”s”. Ook heeft de rechtbank in de beslissing waarvan beroep overwogen: “
Dat het STP(het hof begrijpt: Scholings- en Trainingsprogramma)
als eindfase van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nog niet is opgestart is, naar het oordeel van de rechtbank, niet te wijten aan de inzet van [jeugdige] . De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat deze fase alsnog binnen een aanvaardbare periode zal worden opgestart. De behandeling van veroordeelde heeft, ondanks vertragingen die voor een aanmerkelijk deel niet aan [jeugdige] zijn te wijten, tot op heden met vallen en opstaan wel geleid tot een positieve ontwikkeling. De onbegeleide verloven zijn (met één uitzondering) goed verlopen”. Daarnaast is verlenging van de PIJ-maatregel voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet noodzakelijk. De jeugdige is, al dan niet onbegeleid, op verlof geweest en dat verloopt goed. Ook is een verlenging niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige. Integendeel. De jeugdige kan niet meer tegen de valse beloftes en het gedraai binnen de jeugdinrichting en het kan hem niet kwalijk worden genomen dat hij soms boos wordt. Wanneer de PIJ-maatregel voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de jeugdige terecht bij zijn vriendin en zijn dochtertje. Dit betekent niet dat de jeugdige in dat geval ook uit beeld is. Hij heeft dan een enkelband, er is intensief contact met de reclassering en ook is er nog sprake van een ambulante behandeling. De jeugdige wil graag de kans om te laten zien wat hij kan. In het geval dat bij een voorwaardelijke beëindiging de voorwaarde wordt gesteld dat de jeugdige begeleid moet gaan wonen, gaat hij daarmee akkoord. De raadvrouw heeft verzocht de beslissing waarvan beroep te bevestigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel is voldaan. Volgens het verlengingsadvies van de jeugdinrichting en de aanvullende informatie is de samenwerking met de jeugdige sinds de vorige zitting verbeterd. Hij toont inzet en motivatie voor zijn verloftraject, is betrokken bij zijn vriendin en zijn dochtertje, en hij is actief op zoek naar werk. Dat het PIJ-traject toch traag verloopt, is echter niet louter aan de jeugdinrichting te verwijten, maar ook aan de jeugdige zelf. Zo heeft de jeugdige er moeite mee wanneer dingen niet gaan zoals hij wil. Hij uit dit in verbale agressie waarbij hij intimiderend over komt. Ook is er sprake van een beperkt probleembesef en -inzicht. Verder zijn er de afgelopen tijd nog positieve urinecontroles geweest. Daarnaast is de psychomotore therapie (PMT) nog niet gestart. Verder is de verwachting dat de jeugdige zich in een vrijwillig kader slechts met veel moeite laat begeleiden. Een geleidelijke overgang vanuit de jeugdinrichting naar buiten is daarom van groot belang en heeft tijd nodig. Het is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige en voor de veiligheid van de maatschappij dat de maatregel wordt verlengd en er een verkort STP-traject ingezet kan worden. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden. Volgens de advocaat-generaal is een multidisciplinair gedragskundig rapport als bedoeld in artikel 6:6:31 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij een verlenging met zes maanden in het onderhavige geval niet nodig.
Het oordeel van het hof
Procesverloop in hoger beroep
Voor de zitting in hoger beroep heeft het hof op 21 maart 2023 een e-mailbericht naar de raadsvrouw en advocaat-generaal verzonden, inhoudende
a. Acht u het nodig dat, voordat het hof de zaak behandelt en een beslissing geeft, een

multidisciplinair gedragskundig rapport wordt opgemaakt? Vgl. art. 6:6:31 lid 2 laatste volzin Sv, art. 77s lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en ECLI:NL:GHARL:2021:11774.

b. Als het hof de zaak behandelt zonder dat een dergelijk rapport is opgemaakt, welke consequentie dient het hof daaraan dan te verbinden?
De raadsvrouw heeft op 21 maart 2023 het hof bericht dat wat de verdediging betreft het hof thans voldoende is voorgelicht. Op de zitting van het hof heeft de raadsvrouw haar standpunt herhaald. De raadsvrouw heeft hier aan toegevoegd dat de jeugdige wenst dat de zaak inhoudelijk wordt behandeld en afgedaan. De advocaat-generaal heeft op 30 maart 2023 het hof bericht het nodig te achten dat er een multidisciplinair gedragskundig rapport wordt opgemaakt met het oog op artikel 6:6:31 lid 2 Sv jo art 77s Sr. Op 18 april 2023 heeft de advocaat-generaal laten weten dat er een multidisciplinair gedragskundig rapportage is aangevraagd, maar dat nog niet bekend is wanneer deze rapportage verstrekt kan worden. Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal verklaard dat bij een verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden voor de beoordeling een multidisciplinair gedragskundig rapport als bedoeld in artikel 6:6:31 lid 2 (Sv) in het onderhavige geval niet nodig is, omdat door een verlenging met 6 maanden de maximale termijn van 6 jaar als bedoeld in artikel 6:6:31 lid 2 Sv niet wordt bereikt.
Ten tijde van de behandeling in hoger beroep was genoemde rapportage nog niet klaar.
Het hof stelt vast dat verzuimd is tijdig een onafhankelijk multidisciplinair onderzoek te laten uitvoeren als bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid, laatste volzin Sv. Zoals ook reeds is overwogen in de beslissing van het hof van 23 december 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11774) geldt de rapportageverplichting voor de verlengingsbeslissing volgend op de beslissing waarmee het onvoorwaardelijke deel van de maatregel tot of na vier jaar is verlengd, omdat dan immers de situatie zich voordoet dat door de verlenging de maximale duur als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv kan worden bereikt. Gelet hierop had bij de onderhavige beslissing op de vordering van de officier van justitie van 18 juli 2022 deze rapportage beschikbaar moeten zijn. Hoewel aan deze verplichting niet is voldaan ziet het hof in de onderhavige zaak in het belang van de jeugdige aanleiding om thans te beslissen op de vordering tot verlenging van de maatregel. Het hof neemt hierbij onder meer in aanmerking dat de jeugdige heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling van de vordering en voorts dat in het kader van de vorige verlengingsvordering een multidisciplinaire rapportage is opgemaakt en het hof zich voldoende acht voorgelicht.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 18 juli 2022 gevorderd de PIJ-maatregel met een termijn van twaalf maanden te verlengen.
De rechtbank heeft twee beslissingen op deze vordering genomen. Het dictum van de beslissing van de verlengingsrechter van 20 september 2022 bevat onder meer het volgende:
D
e rechtbank:
-
wijst de vordering van de officier van justitie toe en verlengt de termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (..) met zes maanden;
-
houdt de vordering voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting gelegen voor 8 februari 2023 (..);
-
bepaalt dat de deskundige (..) de rechtbank en betrokkenen schriftelijk dient te informeren over de stand van zaken en het standpunt ten aanzien van het resterende deel van de vordering;
-
draagt de officier van justitie op om de rechtbank tijdig te informeren of het aangehouden deel van de vordering wordt gehandhaafd.
Het dictum van de beslissing van de verlengingsrechter van 1 maart 2023 bevat onder meer het volgende:
De rechtbank:
-
wijst af de vordering van de officier van justitie;
-
bepaalt dat de maatregel met ingang van 6 maart 2023 van rechtswege voorwaardelijk eindigt.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 1 maart 2023, inhoudende de afwijzing van de verlenging van de PIJ-maatregel.
Het hof ziet zich in hoger beroep geconfronteerd met de situatie dat op de vordering van de officier van justitie van 18 juli 2022, strekkende tot verlenging van de PIJ-maatregel met een termijn van twaalf maanden, door de rechtbank twee beslissingen zijn genomen (een toewijzing met 6 maanden op 20 september 2022, en een afwijzing van de andere 6 maanden op 1 maart 2023).
De wet kent het systeem dat op één vordering twee beslissingen volgen echter niet. Het hof zal daarom het hoger beroep van de officier van justitie begrijpen als een hoger beroep tegen zowel de beslissing van de rechtbank van 20 september 2022 als tegen de beslissing van de rechtbank van 1 maart 2023. Het hof zal de eerdergenoemde beslissingen van de rechtbank verstaan als één beslissing, waarbij de termijn van de PIJ-maatregel is verlengd met zes maanden en de vordering voor het overige is afgewezen.
Vernietiging
Het hof zal om doelmatigheidsredenen de beslissingen van de rechtbank van 1 maart 2023 en 20 september 2022 vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt over de duur van de verlenging van de maatregel.
Indexdelicten
Bij vonnis van 21 februari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam aan de jeugdige de PIJ-maatregel opgelegd voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Dit is een misdrijf dat
gericht is tegen en/of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de jeugdige is sprake van een licht verstandelijke beperking, ADHD, paranoïde en antisociale persoonlijkheidstrekken en een stoornis in cannabisgebruik.
Bij beëindiging van de PIJ-maatregel wordt het risico op recidive als matig-hoog ingeschat.
Verlenging
Het hof stelt voorop dat voor verlenging van de maatregel vereist is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de verlenging van de maatregel eist, en verlenging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige. Voorts is een verlenging van de termijn van de maatregel slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. De maatregel eindigt steeds voorwaardelijk een jaar voordat het einde van de maatregel wordt bereikt.
In het geval van de jeugdige, is de maatregel verschillende keren verlengd, laatstelijk tot 6 maart 2023. Op die datum heeft de maatregel bijna vijf jaar geduurd.
De jeugdinrichting heeft op 24 april 2023 geadviseerd tot verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden. Het recidiverisico bij een voorwaardelijk beëindiging van de PIJ-maatregel is nog matig tot hoog. Het risico is met name aan de orde in het geval de jeugdige zijn eigen plan maakt en uitvoert en er geen begeleiding meer is om hem hierin te ondersteunen, te begeleiden of bij te sturen. Zijn gebrekkige oplossingsvaardigheden en emotie-regulatie maken het risico op agressie hoger. De jeugdige heeft nog geen woon- en werkplek. Als vervolgstap ziet de jeugdinrichting een plek binnen begeleid- of beschermd wonen. De jeugdige kan dan terugvallen op begeleiding. Zelf vraagt de jeugdige onvoldoende om hulp en de verwachting is dat hij zonder begeleiding zijn motivatie niet zal weten vast te houden. Ook is de verwachting dat hij het contact met de reclassering en andere betrokken ketenpartners zal beperken tot het hoogst noodzakelijke. Het is van belang dat de uitstroom van de jeugdinrichting naar buiten op een verantwoorde wijze wordt vormgegeven. Dit kan binnen een verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden.
Op de zitting van het hof van 11 mei 2023 zijn psycholoog en directeur zorg & behandeling Nagtegaal en psycholoog en behandelcoördinator Van der Spek, beiden verbonden aan de jeugdinrichting, gehoord.
De deskundige Nagtegaal heeft medegedeeld dat de jeugdinrichting heeft geprobeerd om zoveel mogelijk de samenwerking met de jeugdige te zoeken. De jeugdinrichting acht een STP echter nog steeds nodig voor een goede overgang naar een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ- maatregel. Een STP biedt meer mogelijkheden om deze overgang verantwoord te laten verlopen, zeker gezien de nog immer aanwezige problematiek bij de jeugdige. Nog steeds laat de jeugdige binnen de jeugdinrichting zo nu en dan impulsief, agressief en intimiderend gedrag zien. Het zou heel vervelend zijn als hij dergelijk gedrag vertoont bij een werkgever of bij de reclassering met een terugplaatsing als gevolg. Daarom wordt een STP zo belangrijk geacht. Dit is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige. Binnen het STP kan gezocht worden naar een goede woonplek en dagbesteding. Vanuit een begeleide woonplek kan hij toewerken naar het wonen bij zijn vriendin. Wanneer de jeugdige direct vanuit de jeugdinrichting bij zijn vriendin gaat wonen is het risico op een terugval bij tegenslag groot met alle gevolgen van dien. De deskundige [persoon 1] handhaaft het advies om de maatregel met zes maanden te verlengen. De deskundige Van der Spek sluit zich hierbij aan.
Op de zitting van het hof is ook [reclasseringsmedewerker] , gehoord. De deskundige [reclasseringsmedewerker] heeft meegedeeld dat zij een aantal keer met de jeugdige heeft gesproken. De jeugdige heeft aangegeven dat hij bij zijn vriendin wil gaan wonen, maar de reclassering staat daar niet achter. De reclassering acht het van belang dat de jeugdige eerst zelfstandig begeleid gaat wonen en van daaruit gaat oefenen met zijn vrijheden. Hij moet nog een heel traject doorlopen en de deskundige [reclasseringsmedewerker] gunt hem ook zijn eigen traject. Inmiddels is de jeugdige aangemeld bij [organisatie] . Zij bieden een woonomgeving en dagbesteding en hebben plek voor de jeugdige. Deze plek is niet vlakbij zijn vriendin, maar er is een goede busverbinding. Voorts is de jeugdige aangemeld bij het ForFACT team in [plaats] . Het ForFACT team biedt een breed pallet aan hulp zoals ondersteuning bij praktisch zaken, ambulante hulpverlening en een jobcoach. Ook biedt het ForFACT team hulp rondom drugsgebruik. De deskundige [reclasseringsmedewerker] deelt mee dat haar STP- rapport bijna klaar is. In dit rapport zijn ook (bijzondere) voorwaarden geformuleerd voor het STP. Eén van die voorwaarden betreft elektronisch toezicht door middel van een enkelband. Dit biedt structuur en regelmaat hetgeen voor de jeugdige van belang is, zeker nu in het verleden al twee keer een reclasseringstoezicht is teruggestuurd omdat de jeugdige zich niet hield aan de gemaakte afspraken. “Gisteren heeft de jeugdige nog gezegd dat hij wil meewerken aan de door de reclassering opgestelde voorwaarden voor een STP”, aldus de deskundige [reclasseringsmedewerker] .
Alles in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat er zonder heldere kaders bij de jeugdige nog sprake is van een matig tot hoog recidiverisico. Ook heeft de jeugdige nog geen dagbesteding en vervolgplek. Een (voorwaardelijke) beëindiging van de maatregel is op dit moment daarom niet aan de orde. Het hof acht het in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige dat hij zo spoedig mogelijk start met een STP. In dat verband acht het hof het noodzakelijk dat de PIJ-maatregel nog zes maanden doorloopt. In deze periode kan de dagbesteding en begeleide woonplek worden vormgegeven en kan gestart worden met een (verkort) STP. Een STP maakt een intensieve begeleiding mogelijk welke nodig wordt geacht in de eerste fase op de nieuwe woonplek en maakt de kans op een succesvolle re-integratie groter. Het ligt in de rede dat na deze periode de PIJ-maatregel voorwaardelijk eindigt.
Zoals hiervoor weergegeven gaat het hof uit van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel met twaalf maanden. Gezien het voorgaande acht het hof een verlenging met die duur aangewezen.
Einde maatregel
Gevolg gevend aan het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, stelt het hof vast dat de maatregel - gelet op de ingangsdatum van 22 maart 2018 en de beslissing van het hof tot verlenging van de maatregel met twaalf maanden en behoudens verdere verlenging - voorwaardelijk zal eindigen op 2 september 2023 en onvoorwaardelijk zal eindigen op 2 september 2024.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2022 en 1 maart 2023 met betrekking tot [jeugdige] .
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van
twaalf maanden.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. P.C. Vegter als raadsheren,
en drs. I.E. Troost en drs. R.J.A. van Helvoirt als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 25 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
mr. Vegter en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.