Uitspraak
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- het tussenarrest van 23 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 maart 2023 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
de helft van de waarde worden betaald”.
wordt de eerste helft door [appellant] betaald” en zodra die duidelijkheid er is “
betaalt [appellant] de andere helft”. Getuige [naam2] heeft daaraan toegevoegd dat expliciet is besproken dat als later zou blijken dat de fosfaatrechten tussen opfokgever en opfoknemer gelijkelijk worden verdeeld [appellant] na de betaling van de helft van de waarde “
niets meer hoefde te betalen”. Ook is volgens getuige [naam2] expliciet besproken dat als alle fosfaatrechten aan de opfoknemer [geïntimeerden] toekwamen
“ [appellant] vervolgens de tweede helft zou moeten betalen.”In de getuigenverklaring van [naam2] is hieraan toegevoegd:
“Dit is op tafel gelegd. Zowel [appellant] als [geïntimeerde1] waren hiermee akkoord”. Vervolgens is getuige [naam2] door de rechter-commissaris er uitdrukkelijk op gewezen dat in de tekst van de overeenkomst niet staat dat [appellant] nog de tweede helft moet betalen als later dan 1 mei 2018 blijkt dat alle fosfaatrechten aan [geïntimeerden] toekomen. Getuige [naam2] heeft daarop geantwoord:
“Maar dit is wel besproken. Het was duidelijk dat de rechtspraak zou worden gevolgd. U houdt mij voor dat [appellant] dat niet zo heeft begrepen. Mijns inziens was het volledig duidelijk.”
zelf weinig kennis van” had. Volgens getuige [naam1] was op de bespreking van 14 april 2017 er een discussie tussen [appellant] en [geïntimeerden] over de vraag aan wie de fosfaatrechten toekwamen van het vee van [appellant] dat [geïntimeerden] had opgefokt. Volgens [naam1] is er
“een voorlopige afspraak gemaakt in afwachting van meer duidelijkheid. Die duidelijk zou blijken uit de jurisprudentie of de wet. Als die duidelijkheid er was dan zou die gevolgd worden. Voorlopig zou [appellant] in ieder geval 50% betalen. Als de uitkomst zou zijn dat alles aan de opfoknemer zou toekomen, zou hij 100% moeten betalen en anders zou het te veel moeten worden terugbetaald”. Ook getuige [naam1] is door de rechter-commissaris geconfronteerd met de tekst van de overeenkomst. [naam1] heeft daarover verklaard dat hij in de bewoordingen mist
“dat het andere deel later wordt betaald of dat het voorschot moet worden terugbetaald.”Vervolgens is [naam1] voorgehouden dat [appellant] “
het anders heeft begrepen”. [naam1] heeft daarop geantwoord
“Ik kan mij niet voorstellen op grond waarvan hij het anders heeft begrepen.”Vervolgens geeft [naam1] aan dat het zou kunnen dat [appellant] die “
50% verdeling” in zijn hoofd had “
zoals bij pacht en melkquota”, maar of dat zo besproken is weet [naam1] niet meer.
“Afgesproken is dat ik in wezen alles moest betalen, behalve als het op 1 mei niet bekend was hoe de verdeling zou zijn, dan zou ik de helft betalen.”Hij heeft daar in zijn getuigenverklaring nog aan toegevoegd
“Er is niet gezegd dat als die duidelijkheid later”dan 1 mei 2018
“bekend werd, ik de andere helft moest betalen.”
“dat als er op 1 mei 2018 duidelijkheid is in de rechtspraak, we dan zouden verdelen op die manier. Als er op die datum geen duidelijkheid is, is het ieder 50/50 van de marktwaarde. Dat was het.”Verder op in de verklaring gaat [naam3] in op een telefoongesprek dat hij na de bespreking met [appellant] heeft gehad en dat hem toen is verteld dat de datum van 1 mei 2018 “
de uitkomst was”. Hierdoor is onduidelijk of [naam3] aanwezig is geweest op het moment dat de afspraak over de fosfaatrechten werd gemaakt. Bovendien geeft ook [naam3] niet aan hoe hij heeft kunnen begrijpen dat [geïntimeerden] genoegen wilden nemen met de helft van de waarde vrij kort nadat het nieuwe stelsel werd ingevoerd, terwijl [geïntimeerden] bij aanvang van de bespreking nog steeds vonden dat zij de rechthebbenden op de fosfaatrechten waren en recht hadden op de volledige waarde.
4.De conclusie
5.De beslissing
- de wettelijke handelsrente over € 175.074,90 vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 175.074,90, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 8 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 1.780,- aan griffierecht;
- € 8.632,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief VI);