ECLI:NL:GHARL:2023:4740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.274.064
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wilsbekwaamheid van een erflaatster in het kader van testamentwijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan over de wilsbekwaamheid van een erflaatster ten tijde van het verlijden van haar testament. De appellanten, die in eerste aanleg eisers waren, stelden dat de erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament leed aan een geestelijke stoornis, namelijk dementie, en dat deze stoornis haar in staat stelde om een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen te maken. Het hof heeft de bewijsvoering van de appellanten beoordeeld, waarbij het hof heeft gekeken naar de verklaringen van getuigen, waaronder een notaris en een psychiater, die betrokken waren bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de erflaatster. De notaris, [getuige3], heeft meerdere gesprekken met de erflaatster gevoerd en heeft een psychiater, [getuige2], ingeschakeld om de wilsbekwaamheid te beoordelen. Het hof concludeert dat de notaris en de psychiater voldoende hebben vastgesteld dat de erflaatster wilsbekwaam was op het moment van het verlijden van het testament. De getuigenverklaringen van de bewindvoerder en de buurvrouw, die twijfels uitten over de wilsbekwaamheid van de erflaatster, werden door het hof als minder overtuigend beschouwd, omdat zij niet op persoonlijke observaties waren gebaseerd. Het hof oordeelt dat de appellanten niet in hun bewijs zijn geslaagd en bevestigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de kosten van het hoger beroep voor de appellanten worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.064
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: NL19.11059)
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,

2. [appellant2] ,

wonende te [woonplaats1] ,
3. [appellant3],
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 21 september 2021.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de processen-verbaal van getuigenverhoor van 21 februari 2022, 28 april 2022 en 26 september 2022;
- de memorie en antwoordmemorie na enquête.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat (a) erflaatster ten tijde van het verlijden van het testament leed aan een geestelijke stoornis, te weten dementie, en (b) dat deze dementie zodanig was dat deze een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette dan wel de wilsverklaring onder invloed van de dementie is gedaan. [appellanten] hebben daartoe vijf getuigen laten horen, [getuige1] (VIA-arts), [getuige2] (psychiater), [getuige3] (notaris), [getuige4] (bewindvoerder van erflaatster) en [getuige5] (bekende/buurvrouw van erflaatster). [geïntimeerde] heeft geen getuigen laten horen.
2.2
De getuige [getuige3] heeft verklaard:
“Voordat ik hier naartoe kwam, heb ik contact met dhr. [getuige2] gehad. Dat was telefonisch, daags nadat hij als getuige is gehoord door u. Hij heeft mij zijn ervaringen met die zitting gedeeld. Ik heb voor ik hier naartoe kwam vanochtend mijn eigen stukken, die ik van de zaak heb, geraadpleegd. Ik meld nog dat ik aan dhr. [getuige2] ook nog een kopie van het vonnis van de rechtbank heb gestuurd. Dat is ook na het vorige getuigenverhoor geweest. Ik vond dat hij dat vonnis had moeten hebben.
U vraagt mij naar mijn e-mail van 3 mei 2018. Het klopt wat daarin staat. Ik heb ook die e-mail vanochtend nog gelezen. Het is zo gegaan dat ik op een gegeven moment door mr. Van Bekkum werd gebeld met nogal een wonderlijk verhaal of ik een oudere dame die haar testament wilde wijzigen kon helpen. Ik heb toen tegen hem gezegd: ‘wat je aan stukken mag wisselen, stuur dat maar aan mij toe, dan ga ik kijken wat ik kan doen’. Hij stuurde mij onder meer twee verschillend luidende doktersverklaringen van vrij kort na elkaar en een aantal documenten waaruit bleek van een wonderlijke rondgang van mevrouw bij diverse collega notarissen, met betrekking tot levenstestamenten en volmachten. Omdat het ook mijn taak is om als notaris van dienst te zijn bij het opmaken van akten, testamenten, als mensen dat willen – de ministerieplicht en domeinmonopolie – maar dit wel een bijzondere kwestie was waar vragen bij te verwachten zijn, heb ik tegen Van Bekkum gezegd: ‘ik zou eerst met de bewindvoerder moeten overleggen, want ik ga kosten maken en ik weet nog niet of het kan wat jullie van mij vragen.’ Ook heb ik tegen hem gezegd dat ik met mevrouw alleen wilde praten, met niemand erbij.
Ik ben in totaal voor het passeren van het testament vier keer bij haar thuis geweest voor een gesprek. De eerste keer was op 30 september 2015. Ik heb voor dat gesprek 2 uur en 29 minuten staan in mijn tijdsregistratie, dat was inclusief mijn reistijd heen en weer naar kantoor op de Berg en Dalseweg te Nijmegen. Ik schat dat die reistijd van deur tot deur naar het adres in de Ooijpolder 15 tot 20 minuten is. De eerste keer dat ik haar sprak, heb ik het niet inhoudelijk over een testament gehad, maar over haar situatie, hoe het bij haar thuis was en hoe ze daar woonde. Dan kon ze aan mij wennen. Ten slotte krijgt zo iemand, een oudere dame van 91 of 92 jaar, een vreemde in een net pak aan de deur en dat kan indruk maken. Ik wilde dat zij vrij kon spreken in haar eigen omgeving zonder anderen daarbij. Ik heb tegen haar gezegd: ‘ik wil u graag helpen, maar er is een stappenplan en ik weet nu al dat ik waarschijnlijk een dokter ga inschakelen om met u te spreken.’ Ik merk op dat ik te doen had met die mevrouw, zij was de laatste van haar directe familie en woonde in die boerderij en ze was al een keer door een relatiebeheerder bij de Rabobank opgelicht. Er waren mensen om haar heen die het best een goed idee vonden dat zij iets aan hen zou nalaten. De bedoeling was dat zij zo lang mogelijk in haar eigen huis zou wonen. Zij woonde daar namelijk al haar hele leven en voelde zich daar veilig. Zij vertelde mij dat haar schoonzus, de weduwe van haar broer, aan de overkant woonde, dat ze thuishulp had en dat ze op die manier prima voor zichzelf kon zorgen. Ik kon ook zien dat het nog een grote boerderij was met schuren en dieren. Ik heb ook toen de tijd voor haar genomen, omdat ik juist vanwege het materiaal dat ik al had een goed beeld van haar wilde vormen. Na dat eerste gesprek heb ik tegen mevrouw gezegd dat ik er even over na moest denken en erop zou terugkomen. Ik ben toen gaan kijken of ik iemand wist die een uitvoerig rapport kon maken. Ik ben toen bij dhr. [getuige2] terechtgekomen. Ik kende hem, niet uit andere rapporten die hij voor mij had opgemaakt, maar ik kende hem en wist wat zijn beroep was en is. Zodoende heb ik contact met hem gezocht. Ik heb tegen hem gezegd dat het ging om het maken van een testament en ook dat hij goed moest opletten, omdat er van collega’s van hem verschillend luidende verklaringen in het dossier zaten, die kort na elkaar waren opgemaakt. Dat laatste vond ik namelijk het wonderlijke.
Ik heb in dat eerste gesprek ook tegen haar gezegd dat we als zij een testament wilde maken – want dat wilde ze heel graag – er een dokter met haar zou praten. Ik heb dat zo gezegd, dat als zij een testament wilde maken, daar een procedure voor is en dat we dan afspraken met elkaar moeten maken, en als zij dat wilde er een dokter met haar zou spreken.
Na dat eerste gesprek heb ik de bewindvoerder gebeld, vanwege de kosten. De bewindvoerder gaf aan dat het op zich wel kon, maar dat zij wel een machtiging aan de kantonrechter moest vragen. Die machtiging is er ook gekomen, althans ik kreeg toestemming van de bewindvoerder om aan de gang te gaan en kosten te maken.
Ook heb ik zoals gezegd contact gezocht met dhr. [getuige2] en heeft vervolgens zijn onderzoek met mevrouw [de erflaatster] plaatsgevonden. Daarna heb ik mevrouw op 5 april 2016 gesproken (1 uur en 46 minuten volgens de tijdsregistratie), op 21 april 2016 (33 minuten volgens de tijdsregistratie) en op 2 mei 2016 (1 uur en 1 minuut volgens de tijdsregistratie). Ik ben in elk geval op 5 april en op 2 mei bij haar thuis geweest. Voor wat betreft 21 april heb ik twijfel; vanwege die 33 minuten, gezien de reistijd en omdat in mijn tijdsregistratie staat ‘passeren akte’ en ik weet dat die akte toen niet is gepasseerd. Dat betekent dus dat er met die akte nog iets was, dat er nog iets veranderd moest worden. Bij deze mevrouw ben ik heel voorzichtig geweest; je kunt ook een wijziging aanbrengen met een renvooi, maar dat vond ik bij haar niet verstandig, dat zou te snel zijn voor haar. Het kan zo zijn dat zij op 21 april 2016 wel bij mij op kantoor is geweest voor het passeren van die akte. Ik kan u niet zeggen wie haar dan zou hebben gebracht.
Op 5 april 2016 stond het licht na het rapport van dhr. [getuige2] op groen en heb ik bij haar thuis in de keuken met haar gesproken over het wijzigen van haar testament. Wij hebben toen zitten praten over allerlei mogelijkheden wat ze zou kunnen doen met haar testament. Vanwege mijn beroepsgeheim en geheimhoudingsplicht beroep ik me op mijn verschoningsrecht met betrekking tot de vraag wat ze wilde opnemen in haar testament. Maar zij had een idee wat ze wilde en op basis daarvan heb ik een concept gemaakt. Dat concept heb ik op haar verzoek naar het adres van haar schoonzuster gestuurd. Dit omdat mevrouw [de erflaatster] bang was dat anders anderen wellicht de post open zouden kunnen maken. Ze had met haar schoonzus afgesproken dat die schoonzus de post zou komen brengen als het er was, zei mevrouw [de erflaatster] . Ik had van het gesprek met mevrouw [de erflaatster] de indruk dat zij nog behoorlijk zelfstandig was en goed wist wat zij wilde. Na die bespreking kwam ik buiten toevallig iemand van de thuiszorg tegen, dat was mevrouw [naam1] . Ik heb haar gevraagd of zij mevrouw [de erflaatster] regelmatig zag, dat bevestigde zij. Ik heb haar ook gevraagd of zij de indruk had dat mevrouw onder druk gezet werd. Zij vertelde mij dat dat naar haar indruk niet zo was. Mevrouw [naam1] bevestigde ook dat mevrouw [de erflaatster] erg zelfstandig was en een eigen mening had. Zij vertelde mij ook dat [geïntimeerde] regelmatig aanwezig was bij mevrouw [de erflaatster] . Ik raadpleeg nu even mijn aantekeningen die ik van dat gesprek met mevrouw [naam1] maakte, daar staat letterlijk in: ‘maar hij doet ook leuke dingen met haar en zorgt voor haar, alleen maar fijn voor haar. En dat is het belangrijkst, toch? Wie ben ik om dat te veroordelen?’. De schoonzus van mevrouw heb ik overigens nooit gesproken.
Op 2 mei 2016 heb ik een wijziging in het concept testament weer met mevrouw [de erflaatster] besproken, dat was bij haar thuis. Daarbij geldt dat ik er de tijd voor heb genomen en haar heb uitgelegd wat de consequenties van de ene of de andere keuze waren.
Op 9 mei 2016 (volgens de tijdsregistratie 1 uur en 19 minuten) ben ik bij haar thuis geweest om de akte te passeren. Ook daar heb ik dus de tijd voor genomen om de akte met haar te bespreken. Op dat moment heeft zij haar handtekening gezet. Ik was ervan overtuigd dat zij helemaal achter die akte stond en ook wist wat zij tekende. Zoals ik ook in mijn e-mail van
3 mei 2018 heb geschreven in de voorlaatste alinea, was mevrouw [de erflaatster] opgelucht en dankbaar dat het geregeld was.
Op de vragen van mr. Schellens-Stoks antwoord ik als volgt:
Volgt u het protocol van de VIA/EPN?
Ik volg het stappenplan van de KNB, dat is voor mij leidend. Ook gebruik ik een notitie van netwerknotarissen, waarbij ik ben aangesloten. Die notitie is niet openbaar te raadplegen.
Welke artsen schakelt u in bij twijfel over de wilsbekwaamheid?
Ik heb ook een eigen verantwoordelijkheid daarin. Daarbij geldt ‘bij twijfel, niet inhalen’. Daarmee bedoel ik dat je niet zelf alles beter moet weten. Als ik twijfel heb, schakel ik een VIA-arts in. In een geval waar haast bij is, benader ik vaak de mij bekende dhr. [naam2] , ook een VIA-arts, uit Nijmegen. Dit was echter geen gewoon geval; het betrof zoals gezegd een 92-jarige mevrouw waar twee dokters kort na elkaar een verschillende indruk van hadden en ook al meerdere collega-notarissen bij betrokken waren geweest. Dat was voor mij reden om in dit geval niet een VIA-arts te benaderen, maar een psychiater. Ik moet hierin een eigen afweging maken en ook het stappenplan van de KNB zegt hier iets over.
Hoe beoordeelt u zo’n rapport?
Ik ga ervan uit dat de deskundige die ik heb benaderd professioneel en deskundig is. Zijn conclusie is dan voor mij leidend.
Wat heeft u aan dhr. [getuige2] verteld over wat mevrouw [de erflaatster] wilde gaan regelen?
Ik heb hem gevraagd een rapport op te maken over een mevrouw van bijna 92 jaar die een testament wilde wijzigen, waarbij er twee verklaringen van artsen kort na elkaar met elkaar tegenstrijdig zijn. Ik heb hem niet verteld wat mevrouw wilde wijzigen. Ik heb overigens de getuigenverklaring van dhr. [getuige2] niet gelezen.
Neemt u bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid de aard en ernst van de te nemen beslissing in aanmerking?
Ja, het is anders als je een heel ingewikkeld testament met iemand van 104 jaar gaat bespreken dan bijvoorbeeld ‘natuurmonumenten wordt mijn enig erfgenaam’.
Dhr. [getuige2] heeft verklaard dat hij zijn rapport op verzoek van mr. Van Bekkum heeft opgemaakt en niet op uw verzoek, hoe zit dat?
Ik heb met dhr. Van Bekkum eigenlijk maar weinig contact gehad. Ik heb na het eerste gesprek met mevrouw [de erflaatster] , zoals ik verklaard heb, dhr. [getuige2] gepolst. Vervolgens heb ik zoals ik heb verklaard de bewindvoerder benaderd voor toestemming vanwege de kosten. Vervolgens heb ik telefonisch [getuige2] benaderd en is hij aan de slag gegaan. Op een gegeven moment heeft [getuige2] mij gebeld en vroeg mij: ‘ik ben klaar met het rapport, wie is nu de verzoeker die ik in het hoofd van het rapport moet zetten?’. Ik heb daarop gezegd: ‘zet de advocaat daar maar in’. Dat had ik niet moeten doen, ik had mijzelf als opdrachtgever moeten vermelden. Dat is verkeerd gegaan.
In de aanhef van het rapport staat dat het ging om het mentorschap, hoe verklaart u dat?
De specialist die het onderzoek heeft gedaan, heeft dat rapport opgesteld en dat er blijkbaar zo ingezet. Blijkbaar heeft hij dus ook met Van Bekkum contact gehad daarover. Dat heeft zich echter buiten mijn waarneming afgespeeld. Voor mijn eigen afwegingen als notaris ten aanzien van wel of niet een testament wijzigen was het rapport voor mij voldoende.
Hoeveel tijd mag er volgens u tussen het onderzoek van de arts en het passeren van het testament zitten en heeft u nog overwogen vanwege het tijdsverloop om de wilsbekwaamheid opnieuw te toetsen?
Ik had al een idee nadat ik mevrouw voor het eerst zelf gesproken had. Vervolgens is het rapport opgemaakt. Het rapport is gedateerd van 17 maart 2016. Dat rapport was voor mij een voldoende basis om verder te gaan met mevrouw. Op 5 april 2016 was ik al bij mevrouw voor een volgend gesprek. Naar mijn waarneming was mevrouw consistent in haar verhaal en in wat zij wilde. Het is mijn taak als notaris daar op te letten. Als er tijdens de voorbereiding van de akte ineens veel wijzigingen in haar gedrag of verklaringen zouden zijn gekomen, zou het anders geweest kunnen zijn, maar ik vond haar consistent in haar verhaal.
Wie hebben de afspraken gemaakt voor besprekingen tussen u en mevrouw [de erflaatster] ?
De eerste keer had mr. Van Bekkum voor 30 september 2015 de afspraak gemaakt. Ik heb toen met hem afgesproken: ‘jij introduceert mij en dan ga je weg en spreek ik alleen met haar’. De afspraken daarna heb ik steeds zelf met mevrouw [de erflaatster] , of zij met mij, gemaakt. Ik wist namelijk dat dit een dossier zou worden waarin gedonder zou komen. Daarom heb ik ervoor gekozen om alles zelf te doen. Dus de secretaresse heeft geen afspraken gemaakt en ook is er geen kandidaat-notaris bij de gesprekken betrokken geweest. Ik heb mevrouw [de erflaatster] dus altijd zelf gesproken en er heeft ook nooit iemand anders voor haar naar mij gebeld, behalve dan die ene keer mr. Van Bekkum. Ik merk nog op dat ik het opvallend vond, toen ik op 2 mei 2016 de afspraak met haar maakte voor het passeren voor de akte op 9 mei 2016, dat ik haar vroeg: ‘moet u dit niet opschrijven?’ en dat ze toen antwoordde: ‘nee, ik onthoud dit wel’.
Bent u bekend met façadegedrag?
Ja. Die term ken ik. Je onderzoekt ook in de gesprekken of iemand sociaal wenselijk antwoord geeft. Daarom heb ik er ook zo veel tijd aan besteed en heb ik erop gelet. Ik heb bij mevrouw [de erflaatster] totaal niet de indruk gehad dat zij façadegedrag vertoonde. Mevrouw [de erflaatster] wist wat ze wilde.
Mr. Schellens-Stoks houdt de getuige productie 36 voor waarin staat vermeld dat de bewindvoerder heeft verklaard dat zij de notaris op de dag van het passeren van het testament heeft gebeld en twijfels heeft geuit of mevrouw [de erflaatster] in staat was een testament te maken.
Dat staat mij niet helemaal meer bij. Het is zes jaar geleden. Als de bewindvoerder zoiets zegt, moet ik haar daarin serieus nemen, maar zij is geen dokter. Ik heb een eigen verantwoordelijkheid in dit soort zaken. Ik had de laatste tijd voor het passeren van de akte ook relatief veel met mevrouw [de erflaatster] gesproken. Ik had eigenlijk de indruk dat wij samen om mevrouw [de erflaatster] heen stonden. Ik vind het bijzonder dat de bewindvoerder mij niet heeft verteld dat zij aangifte heeft gedaan bij VeiligThuis van ouderenmishandeling ten aanzien van mevrouw [de erflaatster] .
Had u de bewindvoerder verteld dat dhr. [getuige2] een rapport zou opmaken?
Natuurlijk heb ik haar dat verteld, in het kader van de kosten en de toestemming van de kantonrechter waarover ik al eerder verklaarde. Een VIA-arts is vaak wat goedkoper dan een gespecialiseerde psychiater. Zij wist dus van de inschakeling van [getuige2] en ik meen dat zij ook wist dat hij het onderzoek zou doen. Op de datum waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden heb ik geen invloed gehad. Je geeft een deskundige een opdracht en zo’n specialist gaat zelf aan de slag.
Heeft u na het rapport van 17 maart en voor 9 mei 2016 nog contact gehad met de bewindvoerder?
Nee, in mijn beleving heb ik geen contact meer met haar gehad.
Stel dat de bewindvoerder u wel op de hoogte had gesteld van de aangifte bij VeiligThuis?
Als ik daarvan had geweten, zou ik haar voor een gesprek bij mij op kantoor hebben uitgenodigd. In een dossier als het onderhavige zijn dit soort signalen altijd serieus te nemen. Daar zul je nader onderzoek naar moeten doen.
Op de vragen van mr. Rubens-Snijders antwoord ik als volgt:
Weet u wanneer de bewindvoerder een melding bij VeiligThuis heeft gedaan?
Nee, dat weet ik niet.
Had u de indruk dat er bij mevrouw [de erflaatster] sprake was van beïnvloeding van buitenaf bij haar wens om het testament te wijzigen?
Die indruk had ik niet en die gaf mevrouw [de erflaatster] mij ook niet. Dat dat mogelijk aan de hand kon zijn, is mij wel aangereikt. Ik heb geprobeerd om alle mogelijke antennes daarvoor op te zetten. Om te kijken waar dan het risico ligt dat ze iets gaat verklaren wat ze niet wil of niet begrijpt wat ze tekent. Maar ik heb daar niet echt signalen van gehad. Ik heb haar ook gevraagd of ze beïnvloeding van buitenaf voelde of zich onder druk gezet voelde. Zij heeft tegen mij gezegd dat ze dit, deze wijziging van haar testament, al een hele tijd wilde. Ik heb haar gezegd dat we dan wel een procedure door moeten. Dat begreep ze en dat wilde ze dan ook. Ze had er alles – dat wil zeggen deze procedure met de deskundige arts die met haar zou spreken, wat best confronterend was - voor over om haar testament te wijzigen. Dat is mijn indruk.
Begreep mevrouw de inhoud van haar testament en overzag ze de consequenties van de wijziging volgens u?
Jazeker, daar hebben wij het lang over gehad, en dat niet in één sessie. Dat maakte het ook zo verdrietig.”
2.3
De getuige [getuige2] heeft verklaard:
“Op de vraag of ik voor deze zitting nog met andere betrokkenen over de zaak heb gesproken, antwoord ik als volgt: ik zat net op de gang te wachten en daar kwam ik notaris [getuige3] tegen die wat eerder was gekomen en kwam naast me zitten. Hebben kort gesproken, maar niet uitgebreid. Ik wist wel dat hij was uitgenodigd, maar weet niet waar ik dat gelezen heb. Hij heeft mij zojuist verteld dat mevrouw [de erflaatster] in 2017 was overleden. Dat wist ik nog niet. Verder heb ik mevrouw mr. Koorevaar telefonisch gesproken. Zij is een advocaat van mijn rechtsbijstandsverzekering VVAA. Niet dat ik een zaak heb lopen, maar ik heb gewoon nog nooit met zoiets als deze zaak te maken gehad. Ik heb haar gebeld om wat meer informatie te krijgen over wat mij hier te wachten stond. Ik heb overigens van haar begrepen dat zij contact had gehad met een advocaat van Hekkelman Advocaten. Daaruit heb ik gehoord dat mr. [getuige3] ook waarschijnlijk was uitgenodigd.
Voorafgaand aan deze zitting heb ik nog eens mijn rapport van 17 maart 2016 doorgenomen. Ook heb ik het rapport van [getuige1] van 20 maart 2020 doorgelezen en de brief met vragen die hij destijds aan mij heeft gestuurd en mijn beantwoordingen van die vragen. Ik heb ook de verklaringen van mijn collega’s [naam3] en [naam4] doorgelezen. Verdere informatie van na mijn rapport heb ik niet. Mr. Koorevaar heeft mij wel op de hoogte gesteld wat zij met de advocaat van Hekkelman heeft besproken.
Mijn rapport is zoals ik het mij herinner en het is gegaan zoals daarin staat. Ik sta daar nog steeds achter.
U vraagt mij hoe ik bij deze zaak betrokken ben geraakt. Ik ben door mr. Van Bekkum, de advocaat van mevrouw [de erflaatster] , bij brief van 29 mei 2015 benaderd met de vraag of ik een onderzoek zou kunnen doen naar haar wilsbekwaamheid ten aanzien van het mentorschap, dat zij niet wilde. Kort daarvoor was ik door notaris [getuige3] gevraagd of ik misschien zo’n onderzoek zou kunnen doen. Dat was toen ik een keer bij hem op kantoor was. Ik was daar, ik denk of voor mijn eigen testament en dat van mijn vrouw, of in verband met een woning in het buitenland van ons waar iets voor geregeld moest worden. Hij heeft mij toen die vraag gesteld of ik dat kon doen.
Ik heb hem toen geantwoord dat ik op zich wel een expertise zou kunnen doen. Ik deed dat soort expertise al heel lang, maar niet in opdracht van een notaris. Ik deed en doe mijn expertises alleen in opdracht van advocaten, UWV, rechtbanken en verzekeringsmaatschappijen. Notarissen weten mijns inziens er vrij weinig van.
Vervolgens heb ik een hele tijd – na de brief van mr. Van Bekkum van 29 mei 2015 – niets gehoord. Op 23 december 2015 (productie 16 bij memorie van antwoord) kreeg ik uiteindelijk het verzoek van mr. Van Bekkum om onderzoek te doen.
Het verzoek was of ik onderzoek kon doen naar haar geestvermogens in verband met het ingestelde mentorschap en in tweede instantie om de mogelijkheid te bezien tot wijziging van het testament, in hoeverre zij daartoe in staat was. Mevrouw was het niet eens met het mentorschap wat over haar was ingesteld. De vraag was of zij wilsbekwaam kon worden geacht. Ik moet erbij zeggen dat destijds het onderzoek niet met zoveel woorden was gericht op de vraag of zij wilsbekwaam was voor het maken van een bepaald testament.
Ik heb de opdracht aldus begrepen dat ik moest onderzoeken of ze wilsbekwaam was om belangrijke beslissingen te nemen. In eerste instantie in verband met dat zij het mentorschap niet wilde. En in tweede instantie omdat zij overwoog het testament te wijzigen. Zij heeft mij toen zij op 29 januari 2016 bij mij kwam ook gezegd dat zij overwoog haar testament te veranderen. Zij vertelde me dat zij daarover nog geen beslissing had genomen, maar dat er van alles speelde en dat zij er mee bezig was.
Ik raadpleeg bij dit alles mijn rapport waar dit in staat. Thuis heb ik nog mijn werkaantekeningen op basis waarvan ik het rapport heb opgesteld. Daar staat dit ook letterlijk in. Ik verwijs dus naar mijn rapport op dit punt. Zes jaar na dato kan ik mij ook niet meer uit mijn blote hoofd herinneren hoe dat gesprek precies is verlopen.
U vraagt mij hoe concreet ik met haar over het wijzigen van het testament heb gesproken. Voor mij was de vraag kan zij haar situatie overzien. Is zij dement of niet, speelde daar ook een rol bij. Ik heb nooit het idee gehad dat mijn onderzoek tot doel had om haar testament op een bepaalde manier te veranderen. Het doel van het onderzoek was voor mij: weet deze mevrouw wat ze doet, kan zij beslissingen overzien en als zij een testament wil veranderen, kan zij dan in staat geacht worden om zo’n beslissing te nemen.
Ik ga er niet over wat een ander al dan niet in het testament zet. Voor mij is alleen van belang of iemand beslissingen kan overzien.
U vraagt mij of ik vaker vragen met betrekking tot wilsbekwaamheid inzake testamenten heb moeten beantwoorden. Ik heb mij sinds 2005 naast mijn werk als psychiater bekwaamd in civiele en arbeidsrechtelijke expertise. Dat gaat ook wel eens over wilsbekwaamheid; is iemand ziek of niet, kan hij wel/niet bepaalde beslissingen nemen. Wilsbekwaamheid is vrij duidelijk gedefinieerd in mijn vakgebied. Het kan gaan om een testament, maar ik heb ook vaak geadviseerd in zake van curatele, bewind en mentorschap. Het gaat erom of iemand weet wat hij doet of niet. Het is niet aan mij om iets te vinden over welke beslissing er wordt genomen. Het gaat erom of hij/zij een beslissing kan nemen. In mijn optiek zijn mensen vrij om een beslissing te nemen als ze dat kunnen. Ik ga er niet over welke beslissing ze nemen of om te zeggen u mag geen testament maken. Ik probeer in te schatten of mensen over hun beslissing kunnen nadenken, of ze alternatieven weten te benoemen en of ze consequenties van beslissingen kunnen overzien. In dit geval gaf mevrouw aan dat er veel ruzie was en dat de familie niet gelukkig zou zijn als ze haar testament zou veranderen. Daarmee liet zij dus zien dat ze daarover na kon denken. Ik heb na het gesprek met mevrouw [de erflaatster] nog contact opgenomen met de huisarts, dat staat ook in het rapport waarna ik verwijs. Ik was ook gemachtigd door mevrouw om informatie op te vragen bij haar huisarts en bij de thuiszorgorganisatie, zorggroep Dekkerswald. Ik heb destijds ook nog informatie opgevraagd bij de bewindvoerder/mentor van mevrouw. Zij weigerde mij informatie te verstrekken en verbood mij zelfs ook om informatie op te vragen bij de medewerkers van de zorginstelling die voor mevrouw zorgden. Zij heeft mij ook gezegd dat ik dat rapport niet op mocht maken, omdat zij het niet nodig vond dat er een rapport kwam en ook daar geen kosten voor wilde maken. Ik heb destijds, toen ik nog op zoek was naar nadere informatie met de vraag aan wie moet ik een informatieverzoek richten telefonisch contact gehad met de zorgorganisatie, gehoord dat zij daaraan niet zouden meewerken. Ik merk nog op dat ik overigens veel later, vorig jaar, met een manager van die organisatie heb gesproken die mij toen zei dat ze destijds hadden besloten niet mee te werken, omdat ze daar veel problemen mee verwachtten. Zij waren destijds benaderd door de bewindvoerder/mentor van mevrouw.
Op vragen van mr. Schellens-Stoks antwoord ik als volgt:
Ik ken het VIA register en het protocol. Ik ben lid van de KNMG, van de verenging voor psychiatrie en van de NVMSR (Nederlandse Verenging voor Medische Specialistische Rapporteurs). Ik vermeld daarbij dat ik sinds de oprichting in 2005 lid van die verenging ben en volgens de richtlijnen van die vereniging rapportages doe. Van de VIA ben ik geen lid. Ik sta ook niet in dat register. De VIA is een organisatie die meer vanuit het notariaat is geïnitieerd. De reden dat ik niet in opdracht van notarissen expertiserapporten uitbreng, is dat naar mijn ervaring door advocaten de juridische afkadering beter plaatsvindt dan door een notaris.
Ik weet niet meer of, toen notaris [getuige3] mij in 2015 vroeg of ik onderzoek zou kunnen doen, hij toen de naam van mevrouw [de erflaatster] heeft genoemd.
Ik heb het rapport nadat ik dat heb opgemaakt naar mevrouw en de advocaat mr. Van Bekkum gestuurd. Ik kan mij niet herinneren of ik ook een concept-rapport heb gestuurd. Het is wel gebruikelijk dat ik dit doe. Ook gebruikelijk is dat zij zo’n rapport als eerste krijgen en dat ze een correctierecht hebben; als er een fout in staat, dan kan die fout gecorrigeerd worden. Ook mogen ze het rapport blokkeren als zij het niet met de uitkomst eens zijn, of als zij het niet meer verder willen gebruiken. In zo’n geval gaat het dus ook niet naar een andere partij. Hier ging het om een eenzijdige expertise die door de advocaat van mevrouw was aangevraagd.
Mr. Schellens-Stoks verwijst naar de richtlijnen van de NVMSR, pagina 12, en merkt op dat zij in het rapport de letterlijke vraagstelling van het onderzoek mist en het opnemen van het blokkeringsrecht. Het is mijn gebruikelijke handelswijze om de richtlijnen te volgen. Ik moet toegeven dat de letterlijke vraagstelling er niet in zit en de vermelding van het blokkeringsrecht ook niet. Ik merk nogmaals op dat het hier om een eenzijdige expertise om verzoek van mevrouw en haar advocaat ging. Met het verstrekken van het rapport was het hier dus aan hen wat ze er verder mee wilden doen.
Het onderzoek heeft twee uur geduurd. Ik heb geen cognitieve testen bij haar afgenomen, die worden door neurologen wel vaker gedaan, maar die zijn niet altijd heel betrouwbaar. Ook speelde mee dat er geen aanwijzingen waren dat het nodig was om zo’n test te doen. Zij reageerde normaal. Er waren wel wat geheugen problemen, maar die pasten in een normaal leeftijdspatroon. Ik heb haar niet aan huis bezocht. Ik vond dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dat nodig maakten. Het was voor mij juist een bewuste keuze om haar naar mijn praktijk te halen. Het is vaak goed om iemand juist uit zijn eigen omgeving te halen. In een voor iemand onbekende situatie en omgeving kun je beter bekijken hoe het met de beslissingsvaardigheid staat.
Het klopt dat ik vind dat er meer onderzoek nodig was na het gesprek met mevrouw. Ik vul hierop nog aan dat het niet in die zin noodzakelijk was dat anders geen rapport kon worden uitgebracht. Maar als je meer informatie hebt uit andere bronnen, krijg je natuurlijk bredere informatie, die kan maken dat je uiteindelijk tot een ander conclusie komt, of dat het rapport gewoon beter wordt. Zoals gezegd weigerde de bewindvoerder mij verdere informatie. Hij kon mij verder niet uitleggen waarom zij vond dat dat niet nodig was en waarom een rapport niet nodig was. Ik vind het niet mijn taak om een rechtszaak te beginnen als iemand niet meewerkt aan mijn rapportage. Ik had wel destijds het idee dat als de zorgmedewerkers mij informatie hadden verschaft, er mogelijk nog wel meer was uitgekomen.
Uitgebreid neuro cognitief onderzoek heeft niet plaatsgevonden. De vraag was of het in dit geval zodanig geïndiceerd was dat het onderzoek anders niet plaats kon vinden. Naar mijn inschatting was dat niet zo. Ook speelde mee dat dat daadwerkelijk onderzoek niet door mij, maar door een neuropsycholoog zou hebben plaatsgevonden en dan zou afronding van het onderzoek langer geduurd hebben. Minimaal een jaar lang. Dat heeft te maken met de lange wachttijden die voor neuropsychologisch onderzoek bestaan.
Ik heb bij de huisarts informatie opgevraagd of mij een beeld van mevrouw tot mei 2015 te schetsen. Hij vermeldde dat hij haar daarna niet meer gezien had. Het was relevant om hem informatie te vragen, want als je een 90-jarige in een kliniek brengt, zie je vaak dat ze cognitief minder gaan functioneren. Dat zij met een gebroken heup in het ziekenhuis en revalidatiecentrum opgenomen was geweest, was dan ook voor mij reden om te vragen hoe hij er tegen aan keek.
Mr. Schellens-Stoks vraagt mij hoe ik weet dat de notaris geen twijfels had over haar wilsbekwaamheid, dit naar aanleiding van mijn reactie van de vragen van [getuige1] (vraag 1). Ik weet dat niet meer precies. Ik denk dat ik dat via mr. Van Bekkum heb gehoord. Ik heb met hem meerdere keren contact gehad.
Naar aanleiding van pagina 7 van het rapport, daar staat onder meer wilsbekwaamheid is geen juridische term, in de relatie tot vraag 1 en vraag 4 van [getuige1] in productie 15 het volgende: mijns inziens zijn de aard en de ernst van een beslissing niet van doorslaggevend belang bij de vraag of iemand in staat is een bepaalde beslissing te nemen. Binnen de KNMG ziet men dat ook niet als doorslaggevend. Natuurlijk kijk je wel altijd een beetje om wat voor soort beslissing het gaat, maar in principe geldt als iemand niet ziek is en kan nadenken over een besluit, kan hij ook een besluit nemen. Of dat nu gaat over mentorschap opheffen of testament wijzigen. Dat wil niet zeggen dat ik het dan eens ben met zo’n opheffing of wijziging. Het gaat erom dat een beslissing daarover dan bij die betrokkene is.
De reden dat het rapport naar het gesprek op 29 januari op 17 maart 2016 is gekomen, is dat ik nog wat andere informatie heb proberen op te vragen. Het is overigens niet bijzonder lang. In de richtlijnen staat dat een concept-rapport binnen vier maanden na het onderzoek van de betrokkenen gereed is.
Nogmaals gevraagd naar wat mevrouw mij in het gesprek over de testamentwijziging waar zij over nadacht heeft verteld, zeg ik: ze vertelde me dat ze een kennis had en dat de familie dacht dat hij financieel misbruik van haar zou maken. Zij zelf zag dat niet zo en zij dacht daarover om haar testament te veranderen en hem erfgenaam te maken. Mr. Schellens-Stoks wijst erop dat dat niet met zoveel woorden in het rapport staat. Het rapport is een samenvatting, je kunt er geen twee uur gesprek letterlijk in weergeven. Ik verwijs dus naar mijn rapport. Wat ik hier nu net verklaard heb, is zoals ik het me nu herinner.
Ik wil graag een opmerking maken over het rapport van de heer [getuige1] . Namelijk dat ik denk dat ik voor een tuchtraad zou komen als ik een oordeel zou geven over een patiënt zonder dat ik die zelf gezien heb.”
2.4
De getuige [getuige1] heeft verklaard:
“Ik heb geen van de partijen hier aanwezig zijn ooit eerder ontmoet. Ook erflaatster heb ik nooit ontmoet of gesproken. Ook mr. Rubens-Snijders had ik nog nooit eerder ontmoet. Ik had wel van mr. Schellens-Stoks opdracht gehad voor mijn rapport van 20 maart 2020. Ik heb voorafgaand aan deze zitting dat rapport nog eens doorgelezen en ook mijn aanvulling daarop naar aanleiding van een reactie van de heer [getuige2] van 12 januari 2021 (productie 48). Ik weet dus wat er in de rapportage staat en ik sta daar ook nog steeds volledig achter. Ook de andere stukken die ik over de zaak van mr. Schellens-Stoks had, heb ik nog eens globaal doorgelezen voor ik hier naartoe ging.
In mijn brief van 20 maart 2020 staat welk dossieronderzoek ik heb gedaan.
Op vragen van mr. Schellens-Stoks antwoord ik als volgt:
Voor wat betreft mijn expertise in het sociaal domein op de medische kant kan ik u het volgende verklaren. Ik was oorspronkelijk verpleeghuisarts. Tegenwoordig heet dat specialist ouderengeneeskunde. Dat was begin jaren 90. Vervolgens ben ik ook forensisch geneeskundige geworden, ongeveer een jaar of 20 heb ik dat gedaan. Vanaf 1994 heb ik mij vooral toegelegd op de medische beoordeling in juridisch verband, nadat ik stopte als verpleeghuisarts. Sindsdien doe ik eigenlijk niets anders meer dan dit soort beoordelingen. In 2012 is de VIA door de KNMG aangewezen als de beroepsgroep die de beoordeling ter zake wilsbekwaamheid in relatie tot notariële akten doet. Daaruit zijn een aantal artsen geselecteerd voor het register van artsen die zo’n beoordeling kunnen doen. Al de notarissen zullen dat register kennen, want die zijn daarop gewezen. Ik ben ook sinds 2012 landelijk opleider voor de artsen die deze beoordelingen doen en voor notarissen die artsen verzoeken om zo’n beoordeling te vragen. Ik ben daar ook mee bekend geworden. Ik kom elke dag wel in aanraking met dit soort kwesties waarin ik beoordeel over wilsbekwaamheid. Ik word ook wel gevraagd voor opleidingen van rechters. Sinds 2012 is er ook een specialisme arts maatschappij en gezondheid ontstaan waarvoor een vierjarige opleiding is ontwikkeld, waarvan twee jaar indicatie en advies. De artsen die deze laatste specialisatie hebben gedaan, kunnen ook in dat register van de VIA. Met een aanvullende opleiding vanuit het notariaat, kunnen dan ook beoordelingen worden gedaan ten aanzien van de wilsbekwaamheid notariële akte. Dit zijn dus zeer gespecialiseerde mensen.
Op de vraag wat het verschil is tussen het soort beoordelingen die ik doe en de beoordeling die [getuige2] heeft gedaan: dokter [getuige2] is een gewaardeerde collega, maar die beoordeling strookt niet met die van mij. In zijn rapport mis ik dingen die mijns inziens wel thuis horen in een rapport, waarin de wilsbekwaamheid ten aanzien van een testament wordt beoordeeld. Ook de bevindingen die hij gedaan heeft, weeg ik anders in relatie tot een testament. [getuige2] geeft zelf aan dat nader onderzoek is aangewezen, dat vind ik ook.
Wat wij anders doen:
  • Ik krijg altijd een opdracht van een notaris.
  • Ik ga dan op huisbezoek en ik spreek de mevrouw of meneer buiten aanwezigheid van derden.
  • Zo nodig doe ik nader onderzoek bij de huisarts en/of bij een andere behandelaar.
  • Ik beoordeel de betrokkenen eerst in algemene zin, lichamelijk, cognitief, hoe woont hij/zij.
  • Daarna ga ik gericht kijken naar de wilsbekwaamheid.
  • En vervolgens in relatie tot de op te maken akte, beoordelen wij dan de wilsbekwaamheid naar aanleiding van de aard, de reikwijdte en de mogelijke gevolgen van de op te stellen akte.
In het onderhavige geval, waarbij ook het mentorschap aan de orde was, zou ik eerst hebben gekeken naar de afweging die deze mevrouw ten aanzien van bewind en mentorschap kon maken. En vervolgens afzonderlijk naar de afweging die zij kon maken ten aanzien van een testament. Bewind is immers iets anders dan een testament. Die wegingen mis ik in het rapport van [getuige2] . U moet weten dat ik honderden van dit soort beoordelingen heb gedaan ten aanzien van testamenten.
Ik zou in dit geval eerst de cognitieve beperkingen hebben vastgesteld. Vervolgens zou ik hebben gevraagd naar de akte die mevrouw wilde gaan maken en waarom. En ook zou ik hebben gevraagd naar haar levensomstandigheden en de afhankelijkheden daarin.
Met de gegevens die ik in mijn dossier heb aangetroffen, kom ik tot de conclusie dat zij met haar beperkingen niet in staat was de gevolgen van het maken van zo’n akte te overzien. Ik merk daarbij wel op dat ik over meer informatie in mijn dossier beschikte dan [getuige2] had.
Ik merk ook op dat ik als opleider verschil zie tussen behandelend en beoordelend artsen. Daarom vind ik dat een beoordelend arts niet ook tevens behandeld arts moet zijn. Hij/zij moet wel de bagage en ervaring van een behandeld arts hebben, maar zelf niet meer als behandeld arts werkzaam zijn. Die rolwisseling is heel moeilijk, omdat je ook op een andere manier naar mensen kijkt.
Ik zou als beoordelend arts in dit geval nog nader onderzoek hebben gedaan. Ik zou dan de huisarts hebben willen spreken en ook een bewindvoerder en een mentor. Ik weet dat in dit geval de bewindvoerder/mentor heeft geweigerd om informatie te verstrekken aan [getuige2] . Ik vind dat jammerlijk. Zelf zou ik daarin als beoordelaar geen genoegen mee hebben genomen.
Mr. Schellens-Stoks vraagt mij naar facade-gedrag. Dat is als iemand er nog redelijk goed aan toe is op het eerste gezicht en zich redelijk welbespraakt weet te uiten. Zo iemand kan de indruk wekken dat hij/zij nog heel goed het overzicht heeft. Maar wat deze mensen zeggen, zoals bijvoorbeeld: “ik deed mijn financiën tot voor kort nog zelf”, is vaak gewoon niet waar. Iemand zegt dat dan, maar er is wel een bewindvoerder aangesteld. Je moet de uitingen van iemand in samenhang zien met de feitelijke werkelijkheid om hem heen. Het komt ook vaak voor, juist in zaken waarin veel rumoer is, dat dementie ook facade-gedrag als kenmerk heeft. Mensen hebben zelf geen inzicht in hun gedrag en ziektebeeld. Het facade-gedrag leidt ertoe dat de omgeving dit inzicht ook niet heeft, en ook de notaris kan op het verkeerde been gezet worden. Ook een huisarts die zijn patiënt niet regelmatig ziet, kan dan de diagnose dementie pas in een te laat stadium stellen.
Inmiddels kun je naar mijn mening wel zeggen dat er een nieuw inzicht is ontstaan dat je bij notariële akte en de beoordeling van de wilsbekwaamheid een arts moet hebben die echt alleen beoordeelt. Er is dus een onderscheid tussen behandelen en beoordelen. Dit inzicht is in elk geval vanaf 2012 ontstaan. Ik zie in de zaken die ik langs zie komen, dat ook regelmatig wordt bevestigd dat een behandeld arts eigenlijk niet kan beoordelen. En dat geldt niet alleen ten aanzien van eigen patiënten, maar in het algemeen.”
2.5
De getuige [getuige4] heeft verklaard:
“Voordat ik hier naartoe kwam, heb ik contact opgenomen met mijn oud-werkgever, waar ik werkzaam was in de tijd dat ik bewindvoerder en mentor was van mevrouw [de erflaatster] . 2016 is best al een tijdje geleden, ik heb dus ook stukken opgevraagd bij mijn oud-werkgever en ik moest graven in mijn geheugen. De stukken die ik heb ingezien voor ik hier naartoe kwam, zijn mijn bevindingen als bewindvoerder/mentor, wat ik als zodanig heb gedaan of niet heb gedaan.
Ik ben eerst bewindvoerder en mentor geweest, nadat op 16 juli 2015 GSBB als bewindvoerder en mentor was benoemd. Op een gegeven moment, u zegt dat dat 12 mei 2016 was, is het mentorschap eraf gehaald. Ik ben toen nog wel een tijdje uitvoerend bewindvoerder geweest, maar in verband met de caseload heeft enige tijd later een collega dat van mij overgenomen. Ik kan u niet precies zeggen wanneer dat is geweest.
Ik weet niet precies wanneer ik mevrouw [de erflaatster] voor het eerst heb ontmoet. Ik weet wel dat zij toen nog in revalidatie was bij Kalorama. Ik ben daar geweest om met haar kennis te maken. Vervolgens heb ik haar een aantal keer per jaar bezocht, ik schat dat op jaarbasis tussen de vier en de tien keer. Normaliter bezoeken wij de cliënten één keer per kwartaal, maar in dit geval is dat vaker geweest. Ik kan dat nu niet meer nagaan hoe vaak en wanneer dat precies is geweest, omdat ik geen toegang meer heb tot het account bij mijn voormalig werkgever. Ik heb deze mevrouw wat vaker gezien dan gemiddeld vanwege wat speelde in verband met het mentorschap, overleg met mevrouw en de wijkverpleging. Verder sprak ik haar af en toe telefonisch. Soms was dat wekelijks, maar het kon ook één keer per maand zijn of soms meer, dat hing er maar net van af. Richting 2016 nam zij minder initiatief naar mij toe om zelf een actieve rol te spelen. Ik had dan meer contact met anderen, bijvoorbeeld de thuiszorg, om zaken af te stemmen of te overleggen. Ik weet niet wanneer ik haar voor het laatst heb gezien. Ik kan het zoals gezegd ook niet nazien in mijn account.
U vraagt mij of ik op de hoogte was van dat mevrouw [de erflaatster] haar testament ging wijzigen. Ik was in zoverre op de hoogte dat een testament geld kost en dat wij als bewindvoerder de taak hebben om te verifiëren waar nota’s vandaan komen en waar ze voor zijn. Zo kregen wij een nota van notaris [getuige3] met kosten die hij had gemaakt. Ik raadpleeg hiervoor op mijn telefoon wat ik digitaal aan stukken van mijn oud-werkgever heb gekregen. Ik zie dan een notitie van mij van 9 mei 2016. Notaris [getuige3] geeft aan dat vanmiddag het testament wordt gepasseerd en dat hij drie keer met mevrouw heeft gesproken, twee keer bij haar thuis en één keer op kantoor. Ook zie ik dat de huisarts heeft laten weten dat [getuige2] met hem contact heeft gehad en een rapport heeft opgemaakt, maar dat rapport niet bij de huisarts heeft geverifieerd. Ik weet zelf niet of ik destijds het rapport van [getuige2] heb gezien of niet. Ik heb ook genoteerd dat ik die dag, 9 mei 2016, mevrouw [de erflaatster] heb gebeld en haar heb gevraagd of ze een afspraak in haar agenda had staan voor het wijzigen van het testament. Zij reageerde daarop met: ‘iedereen heeft het maar over een testament’ en dat zij niks van plan was. Dat is wat ik van het contact op die dag in mijn rapportage heb genoteerd.
In een eerder stadium had ik wel bij haar geïnformeerd, omdat wij moeten verifiëren of gemaakte kosten passend waren, wat haar plannen ten aanzien van onder andere haar nalatenschap waren. Als mentor vraag je bij oudere mensen wel wat hun laatste wensen zijn en wat zal moeten gebeuren met onder meer hun nalatenschap. Wat specifiek met haar nalatenschap moest gebeuren, heb ik niet met haar besproken. Dat dat aan de orde was, kwam tot ons via de nota’s van de notaris.
Of ik een idee heb of mevrouw [de erflaatster] in staat was om haar wil inzake een testament te bepalen? Die beoordeling is niet aan mij. Ik weet dat dhr. [getuige2] een beoordeling heeft gedaan en dat hij haar huisarts wel heeft benaderd, maar dat het uiteindelijke verslag niet is geverifieerd met de huisarts. Dat laatste weet ik van de huisarts.
Ik heb wel contact gehad met de notaris, notaris [getuige3] . In zoverre heb ik er met hem over gesproken dat ik benadrukt heb dat met de thuiszorg wel het nodige moest worden geregeld; dat ik zag dat mevrouw steeds minder in staat was om dingen zelf te doen en te regelen. Ik vond het daarom mijn taak om notaris [getuige3] daarover te informeren, waarbij ik me wel richtte naar zijn expertise. Ik heb daarbij wel gezegd dat ik zag dat mevrouw in eigen regie achteruit ging en dat er vragen waren over wat zij allemaal nog wel en niet kon. Ik kreeg bijvoorbeeld van de thuiszorg de mededeling dat bepaalde zaken moesten worden aangeschaft, maar dat mevrouw dat zelf niet meer kon. Dan deed bijvoorbeeld [naam5] , de huishoudelijke hulp, dat. Naarmate de tijd vorderde, zag ik steeds meer signalen dat het initiatief van mevrouw minder werd en dat het moeilijker werd voor haar om te zien wie wie was. Er kwamen eerder zorgen bij dan dat het stabiel was. Ik noem als voorbeeld een aantekening van mij uit januari 2016. Ik kreeg toen een melding van de thuiszorg dat mevrouw er ’s middags niet meer aan dacht om te eten. Ik heb toen geregeld dat [naam5] daarop toezag.
Als ik mevrouw bezocht, sprak ik haar wel eens bewust alleen, maar soms waren er ook anderen aanwezig daar in huis, bijvoorbeeld mensen van de thuiszorg en [naam5] . Dhr. [geïntimeerde] heb ik daar ook wel eens gezien. Ook de mensen van [getuige5] , van de paarden, heb ik daar wel eens gezien. Ook was er wel eens een meneer die iets met kippen deed en de neven [appellanten] en hun moeder heb ik daar ook wel eens gezien.
Op de vragen van mr. Schellens-Stoks antwoord ik als volgt:
Wist mevrouw [de erflaatster] wie u was?
Dat was wisselend. Soms wist ze dat wel en soms had ik het idee dat het haar niet zoveel zei. Dat kon zowel zijn als ik haar belde, maar ook als ik bij haar thuis kwam. Soms had ze een heel helder moment en soms was dat minder.
Als u contact had met de thuiszorg, met wie was dat dan?
[naam6] , met haar had ik het meeste contact. Mr. Schellens-Stoks wijst mij op een mail van [naam6] van 24 december 2015 (productie 26) en vraagt wat ik met de signalen van de thuiszorg doe. In die mail schreef [naam6] dat zij vond dat mevrouw [de erflaatster] het niet meer zo helder op een rij had. Ik kijk dan in die zin: is 24-uurszorg nodig voor mevrouw of kan zij nog in haar eigen huis wonen. Zo ja, welke zorg is er dan nodig om mevrouw daar in haar eigen huis te kunnen laten wonen?
Wat herinnert u zich over de beïnvloedbaarheid van mevrouw [de erflaatster] ?
Ik zag een mevrouw die achteruit ging, waardoor veel dingen door verschillende andere mensen werden overgenomen. Die mensen zijn weerbaarder dan zij. Daardoor neemt dan ook haar afhankelijkheid toe. Daar komt bij dat haar woning afgelegen was. Dat brengt ook mee dat steeds meer ondersteuning nodig was. Hoe kwetsbaarder je bent, hoe meer steun je nodig hebt en hoe meer je beïnvloedbaar bent.
Wat was de rol van dhr. [geïntimeerde] daarin?
Ik begreep van de thuiszorg dat zij tegen dingen aanliepen. Zij moesten goede zorg leveren, maar kregen discussie met dhr. [geïntimeerde] . Daardoor werd de zorg bemoeilijkt. Mijn eigen ervaring is dat de contacten met dhr. [geïntimeerde] niet heel prettig verliepen en dat brengt dan mee dat daardoor de zorg moeilijker wordt. Dat is ook de reden dat ik een melding heb gemaakt bij VeiligThuis. Ik weet niet meer exact wanneer dat is gebeurd, ik heb dat wel in overleg met de thuiszorg gedaan. De precieze reden van de melding was dat ik wist dat dhr. [geïntimeerde] veel bij mevrouw thuis aanwezig was, dat mevrouw kwetsbaar was, dat de zorg en het maken van afspraken door zijn aanwezigheid werden bemoeilijkt. Mevrouw had bijvoorbeeld veel rust en structuur nodig en het gaf haar soms onrust wanneer [geïntimeerde] er wel of niet was. Ook gebeurde het dat [geïntimeerde] de discussie aanging met de medewerkers van de thuiszorg terwijl mevrouw [de erflaatster] daarbij was en zij dat duidelijk niet prettig vond, ze werd er onrustig en onzeker van. Ik weet niet of ik de melding bij VeiligThuis ook aan notaris [getuige3] heb gemeld.
Heeft u contact gehad met [getuige2] ?
Ik wist pas dat mevrouw bij dokter [getuige2] was geweest, doordat de rekening naar ons toe kwam. Ik heb toen contact opgenomen met de huisarts van mevrouw [de erflaatster] . In beginsel had ik de caseload met betrekking tot mevrouw [de erflaatster] . In beginsel ging dus, als er iets was dat betrekking op haar had, de vraag naar mij. Als ik er niet was, kwam het ook wel eens bij één van de collega’s uit hetzelfde team. Ik kan me niet herinneren dat ik direct met dhr. [getuige2] contact heb gehad. Of ik hem verboden heb om te rapporteren? In die tijd zat ik actief in de materie, maar 2016 is al een tijd geleden en ik kan dat nu niet meer uit mijn geheugen halen. Ik weet ook echt niet meer of mevrouw [de erflaatster] mij iets heeft verteld over haar contact met de psychiater [getuige2] .
Wat is de reden dat u aan dhr. [geïntimeerde] een brief (van 14 augustus 2015) hebt gestuurd waarbij u hem de toegang tot de woning van mevrouw [de erflaatster] hebt ontzegd?
De precieze reden weet ik nu niet meer.
U heeft in een telefoongesprek met mij, mr. Schellens-Stoks, een verklaring afgelegd waarin u heeft gezegd dat naar uw overtuiging mevrouw [de erflaatster] niet een intrinsieke motivatie had tot het wijzigen van haar testament. Kunt u zeggen waarom u die overtuiging had?
Mevrouw [de erflaatster] heeft nooit actief naar mij geuit dat dat voor haar een wens was. Ik zag bovendien dat zij steeds meer inleverde; zij was of echt in het verleden bezig of heel erg in het hier en nu, maar niet met abstract denken en een idee onderbouwen. Zij heeft die wens ook nooit aan mij geuit. Naar mijn idee was zij meer bezig met overleven dan bezig met plannen en dingen uitvoeren. Het verbaasde mij daarom ook dat ik op een gegeven moment merkte dat zij haar testament ging wijzigen. Ik heb toen aan notaris [getuige3] gezegd dat het mij verbaasde dat dit voor mevrouw [de erflaatster] een issue was. Ik heb hem ook gezegd dat ik uitging van zijn expertise op dit punt.
Het klopt dat ik aan de kantonrechter een brief heb gestuurd, van 11 mei 2016, waarin ik heb aangegeven dat ik niet overtuigd was dat er sprake was van een uiterste wil van mevrouw [de erflaatster] . Ik heb dat geschreven, omdat dat mijn indruk was van haar uit meldingen die ik van de thuiszorg kreeg, en omdat ik niet zelf de wens van haar te horen had gekregen. Ook had daarmee te maken dat het rondom mevrouw niet bepaald rustig was. Er was gedoe en dat was schrijnend om te zien.
Het klopt dat ik toen mevrouw [de erflaatster] in maart 2016 in het Radboud ziekenhuis was opgenomen, ik als contactpersoon in de ontslagbrief werd vermeld. Dat had ermee te maken dat mevrouw was gevallen en gedesoriënteerd was geraakt. Zij is toen opgenomen geweest op de afdeling geriatrie, ook ter observatie, in verband met de vraag of ze terug kon naar haar eigen woning en wat daar voor nodig was. Ik meen dat ik haar niet tijdens die opnameperiode heb gezien, maar wel later toen ze weer thuis was, ik kan alleen niet meer terughalen wanneer dat precies is geweest. Ik weet wel dat ik toen contact heb gehad met het Radboud ziekenhuis vanwege de voornoemde vraag.
Heeft u contact gehad met notaris [getuige3] , en zo ja hoe vaak met betrekking tot het testament van mevrouw [de erflaatster] ?
Dat weet ik niet meer. Ik weet niet hoe vaak ik notaris [getuige3] gesproken heb en ook niet meer of dat dan meer dan één keer over het testament is geweest. Ik heb dan ook de indruk dat hij zo ook zijn vertrouwensrelatie met zijn cliënt heeft, maar dat is een invulling van mij.”
2.6
De getuige [getuige5] heeft verklaard:
“Voordat ik hiernaar toe kwam heb ik met mijn man over de zaak gesproken, met [naam7] . Maar niet met partijen of advocaten. Ik heb mijn eigen aantekeningen over de zaak teruggelezen om de boel op te frissen. U vraagt naar mijn e-mails in het dossier. Dat die in het dossier zitten was mij niet bekend tot een bepaald moment. U noemt een e-mail van 2 november 2015 en van 14 februari 2016 en vraagt mij of ik deze nog herinner. De e-mail van 14 februari heb ik gisteren nog doorgelezen en de e-mail van 2 november 2015 had ik niet meer. U vraagt mij naar mijn verklaring in het dossier, zijnde een vragenlijst van mr. Schellens-Stoks. Ik heb die ook nogmaals gezien, maar vluchtig. U vraagt mij of het klopt hoe ik het toen heb opgeschreven en ik bevestig dat, zeker klopt dat.Ik kende mevr. [de erflaatster] sinds ongeveer 1998 á 1999. Ik woon net als zij in [woonplaats2] , onze buren hadden pony’s bij haar in de wei staan. Die pony’s gingen weg en toen zeiden die buren tegen ons dat onze pony’s misschien wel in haar wei konden staan. Zo is het contact begonnen. In het begin huurden wij enkel de wei en naar mate de tijd vorderde en zij ons wat beter kende en vertrouwde, mochten wij daar ook stallen bouwen. Wij huurden zowel de wei als de stallen, het gedeelte waar de paarden stonden mochten wij vrij gebruiken. Ik kwam daar iedere dag, ‘s morgens, eind van de middag en ‘s avonds. Meestal 2 of 3 keer per dag. Ik sprak mevr. [de erflaatster] en haar broer ook, die toen ook nog in leven was. Het was een fijn en gezellig contact. Op de zaterdag mestten wij de stallen uit van de drie paarden, en daarna dronken we dan koffie met mevrouw en meneer [de erflaatster] .U vraagt mij hoe zij op mij over kwam. Ik had veel bewondering voor haar. Het was een oudere dame, goed verzorgd en welgesteld. Als ze boodschappen ging doen zag ze er tiptop uit, lippenstift en parfum op. Ze had bepaalde aanzien in het dorp, ze was trots op de boerderij. Het was een pittige mevrouw en haar kon je niets wijs maken. Ze kwam goed voor zichzelf op, maar was ook geïnteresseerd in mensen.
U wijst mij op het testament van 9 mei 2016 en vraagt mij of ik haar zag in die periode. Zeker, wij hadden een afspraak met haar en haar broer dat we regelmatig bij hen zouden controleren of het goed ging. We zijn een keer erg geschrokken toen ze beiden aan tafel sliepen, dat was voor 2016. Toen leefde de broer nog. Als het mooi weer was, lieten ze de deur – met enkel een hordeur – open. Soms bleven ze lang slapen, en dan wilden wij toch even controleren of alles goed was. Daarom hebben wij aangeboden om regelmatig even bij hen te kijken of alles goed was, middels een aantal klopjes op de deur om ons aan te kondigen. Zo hebben we dat gedaan, meestal iedere dag maakten we dan een gesprekje hoe de dag was verlopen en of wij iets konden doen. Als de agenda het toeliet deed ik dat, dat was zo goed als iedere dag. Dit was in 2013, toen is de broer overleden.U vraagt mij naar 2013 tot 2016. Ik merkte op enig moment, toen haar broer overleed dat het haar veel deed. Ze voelde zich ook eenzamer. Ze trokken veel met elkaar op. Dat konden wij aan haar merken. Ze had voldoende mensen op zich heen die bezorgd om haar waren. De familie uit [plaats1] kwamen ook geregeld bij haar kijken. Tante [naam8] uit [plaats1] – de moeder van [appellant3] en [appellant2] – kwam ook geregeld bij haar langs, of logeren. Dat vond ze erg gezellig. Ik merkte dat naar mate er meer om haar heen gebeurde – ze had eens haar been gebroken – dat deed heel veel met haar. Toen zijn er mensen in haar leven gekomen die ze liever niet zag. Dat zorgde voor consternatie. Wat ik met consternatie bedoel? Ik bezocht haar regelmatig in het verzorgingshuis Kalorama, toen ze gevallen was. Toen vertelde ze dat [geïntimeerde] bij haar op visite was geweest, en dat hij voor haar wilde zorgen. Dat wilde ze niet, ze vond hem een laaielichter, dat was nog na de eerste val, toen zat ze in Dekkerswald, en ze had hem de deur gewezen in het verzorgingstehuis. Dat vertelde ze, daar moest ik om lachen, toen was ze nog lekker pittig.Voor mijn gevoel is dat veranderd toen [geïntimeerde] vaker bij haar op visite kwam. Dat was nadat haar broer was overleden, na 2013 en begin 2014. Ik raadpleeg mijn aantekeningen op dit punt.U vraagt mij waar ik concreet uit af leid dat mevr. [de erflaatster] in 2016 niet meer zelf kon bepalen wat zij wilde. Ik merkte dat door gesprekken met haar. Dan kwam ik bij haar kijken en dan zij ze: Kan ik u helpen? En dan keek ze me met een vreemde blik aan, een afwezige blik. Dan zij ik: ‘Ik ben het, [getuige5] , van de paarden, weet u dat niet meer?’ En dan lachte ze het weg. Het voelde alsof ze het zelf probeerde te verdoezelen. Ik merkte dat ze het heden met het verleden door elkaar haalde. Ik heb tijdens een controle eens een gesprek tussen haar en [geïntimeerde] opgevangen. Dat was waar mijn e-mail van 14 februari 2016 over gaat. Dat gesprek kon ik redelijk goed horen, want ze had haar telefoon erg hard staan. Ik ben redelijk op afstand gebleven vanwege haar privacy, maar wilde haar komen helpen als dat nodig was. Ze kwam wat paniekerig over toen ik binnen kwam. Het gesprek duurde een tijdje, en uit het gesprek bleek dat ze tegen [geïntimeerde] zei dat vrienden op visite waren geweest en toen zei ze: ‘Nee [geïntimeerde] , we hebben het niet over jou gehad’. Ik wist dat het [geïntimeerde] was, ik herkende zijn stem, ik had hem vaker gezien. In dat gesprek zei ze: ‘Na half 9 mag ik niet meer naar buiten van mijn ouders, dat is niet netjes voor een meisje.’ Daaruit concludeerde ik dat ze het heden met het verleden verwarde. Ze was tijdens het gesprek aan het schommelen in de stoel, dat wekte de indruk dat ze niet op haar gemak was.In de tijd dat wij in de stal bezig waren met de paarden en wat wij vernomen en gehoord hebben toen [geïntimeerde] contact met haar kreeg, heeft bij ons echt de indruk gewekt dat ze door hem gemanipuleerd, geïntimideerd en geestelijk mishandeld werd. Ik baseer dat onder meer op een ervaring toen mijn man en ik de stal aan het uitmesten waren en toen hoorde we mevr. [de erflaatster] roepen: ‘Nee [geïntimeerde] !’ Er is een verbindingsdeur via de stal, we zijn toen dichterbij gaan luisteren en toen riep [geïntimeerde] iets in de geest van: Alles gaat naar de [woonplaats1] en [geïntimeerde] krijgt niks. Toen sloegen de hondjes aan, en toen zijn we terug naar de stal gegaan. Deze waarneming was in de periode geweest dat [geïntimeerde] daar vaker op visite kwam. Dat zal in de periode van 2014 tot 2016 zijn geweest. Voor of na het testament van mei 2016? Het was voor het opmaken van het testament, het was nadat ze na de tweede val uit Kalorama was gekomen, toen ze weer thuis was.Ik heb eens een e-mail naar de bewindvoerder gestuurd, om haar te waarschuwen voor [geïntimeerde] , en daarin heb ik hem een wolf in schaapskleren genoemd. Die e-mail heeft [geïntimeerde] onder ogen gekregen, en toen heeft [geïntimeerde] mij daarop aangesproken in de keuken toen ik bij mevr. [de erflaatster] kwam kijken. Hij kwam dichtbij staan en verhief zijn stem. Ik voelde me erg geïntimideerd. Mevr. [de erflaatster] ging weer op haar stoel schommelen. Hij verweet mij dat ik hem een wolf in schaapskleren heb genoemd. De reactie van mevr. [de erflaatster] , ze zat op de stoel te wiegen, ze zei er niks van. Ze was van slag.Ik wil graag nog iets toevoegen. Ik denk – ik ben geen dokter – als iemand zo onder de invloed zit van iemand die haar naar mijn idee manipuleert en overheerst, ze is in die tijd echt onderdanig geworden naar [geïntimeerde] . Haar strijdlust en pittigheid is ze in de tijd dat [geïntimeerde] bij haar in woning woonde verloren. U vraagt mij naar welke periode dit was en hoe vaak hij daar was. Ik heb dat in de e-mail van 14 februari naar [getuige4] gezet. Eerst kwam hij alleen op visite en daarna bleef hij daar slapen, dat werd vaker en op gegeven moment is hij daar ingetrokken. Volgens mij is hij rond oud en nieuw 2013 voor mij in beeld gekomen, toen heeft mevr. [de erflaatster] voor het eerst verteld over hem.
Op de vragen van mr. Schellens-Stoks antwoord ik als volgt:
U vraagt mij naar andere voorbeelden van het manipuleren en onder druk zetten. Zo op dit moment kan ik even geen voorbeelden noemen. U vraagt mij of ik hen samen heb waargenomen. Ja, ik heb [geïntimeerde] en mevr. [de erflaatster] samen waargenomen. Ik het begin was het visite en was mevr. [de erflaatster] enigszins afstandelijk. Uiteindelijk toen hij vaker kwam, had ik het idee dat ze het niet meer zo erg vond. Hij nam ook wel eens een vriendin mee, en dan ging die vriendin haar nagels lakken. Dat vond ze leuk. De ene keer deelde ze dingen mee aan mij en de andere keer niet. Dan vertelde ze bijvoorbeeld dat ze het gezellig vond of iets dergelijk.U vraagt mij naar mijn verklaring over de waarneming van de gesloten schuif op de deur. Ik nam aan dat mevr. [de erflaatster] dat niet wist. Die schuif is er pas op gegaan naar mate we vaker dingen gehoord hadden en de hondjes aansloegen. Vaak als [geïntimeerde] weg was, ben ik voor om gelopen om bij mevr. [de erflaatster] te kijken of het goed ging.Het contact met de thuiszorg was redelijk. Op enig moment kwamen ze iedere dag volgens mij, in ieder geval een paar keer per week. Er was niet altijd iemand van de thuiszorg als ik kwam kijken, maar het is wel eens voorgekomen.U vraagt mij of ik naast het controleren nog een dagelijkse rol had. Ik had geen dagelijkse rol, maar omdat we zo met haar te doen hadden, hielpen wij de boodschappen naar binnen dragen. Na de tweede val kon ze de boodschappen niet meer zelf doen, toen deed [naam5] haar huishoudster dat. In de maaltijden had ik geen rol.U vraagt mij naar de e-mail naar [getuige4] , de bewindvoerder en of wij vaker contact hadden. Ze had mij wel gevraagd het een beetje in de gaten te houden. Ik heb naast die e-mail regelmatig aan de bel getrokken bij [getuige4] . Ik vertelde dan wat we hadden afgesproken, wanneer [geïntimeerde] bij mevr. [de erflaatster] sliep en dat ik dat als een hele nare tijd voor mevr. [de erflaatster] ervaarde. De reden voor de bewindvoerder om mij te vragen dat in de gaten te houden was om te voorkomen dat het weer uit de hand zou lopen. Hoe ik uit de hand lopen bedoel? Ik vermoedde door de dingen die ik hoorde, dat mevr. [de erflaatster] steeds kwetsbaarder werd. Wij hielden van die twee oude mensen en het deed ons zeer te zien hoe er met haar werd omgegaan. Soms was [geïntimeerde] heel verzorgend en soms liet hij haar een hele dag alleen met een glas en een paar bonbonnetjes.
Wij betaalden netjes aan mevr. [de erflaatster] voor de wei, contant, ze hield dat netjes bij in een schriftje. Op gegeven moment zei [geïntimeerde] dat wij het bedrag aan hem moesten betalen en dat het bedrag van de huur omhoog zou gaan. Toen hebben wij gezegd dat wij met mevr. [de erflaatster] onze afspraak hadden. Toen hij weg was zijn wij bij mevr. [de erflaatster] gaan informeren, ze zei dat [geïntimeerde] dat niet mocht innen en gaf aan dat we het zouden blijven doen zoals we het altijd hadden gedaan. Volgens mij was [getuige4] toen wel al in beeld. Er is op een gegeven moment een onderzoek geweest omdat een bankmedewerker haar mogelijk geld afhandig had gemaakt. Na de inval van de politie, toen ze de boekhouding hebben meegenomen, is het schriftje kwijtgeraakt. Dit speelt in de periode van 2014 – 2016. Ik weet dat het veel impact had omdat wij de paarden daar hadden staan. Toen de politie daar was mochten wij niet bij de paarden. U vraagt mij hoe mevr. [de erflaatster] daar bij zat, dat weet ik niet. Wij mochten niet naar binnen.U vraagt mij naar de financiën en of mevr. [de erflaatster] daar met mij over sprak. Daar was ze heel bescheiden over, maar met mijn man heeft ze er wel over gesproken, daar was ik niet bij. Het is mij niet bekend of de notaris wel eens op bezoek is geweest, ik heb wel bij controle momenten mensen daar gezien. Ze heeft nooit met mij gesproken over de wijziging van haar testament. Tegen mijn man, [naam7] , heeft ze wel gezegd wie zou erven, dat was voordat [geïntimeerde] in beeld kwam. Ik weet dit omdat mijn man dit mij heeft verteld. Dat mensen uit [plaats1] zouden erven, tante [naam8] . Dat was voor dat ze voor de eerste keer gevallen was en in Dekkerswald terecht kwam, voor mei 2015. U vraagt mij over de onderzoeken in maart 2016, ze was erg onder de indruk dat ze gevallen was. Ze miste haar broer erg in de steun. Ze had goede vrienden om zich heen, maar ze werd wel met haar neus op de feiten gedrukt dat ze daar maar alleen woonde. Maar ze was nog wel strijdlustig, dat ze haar ziekte ging overwinnen, toen kwam ze na de tweede val terug uit Kalorama.U vraagt mij naar haar ziekenhuisopname in maart 2016, en wat ik daarvan weet, dat kan ik me zo niet herinneren.
De raadsheer-commissaris vraagt mij of [geïntimeerde] ook uitjes met mevr. [de erflaatster] deed. Ja ze zijn eens naar mooie tuinen geweest, een keer naar een carnavalsoptocht wezen kijken. U vraagt mij of [geïntimeerde] een aandeel had in haar verzorging. Ze had eerst een tuinman, die is overleden. Omdat wij goed met haar overweg konden heeft mijn man voorgesteld de tuin bij te houden, dat heeft [naam7] toen gedaan. Toen [geïntimeerde] daar wat vaker kwam en ook bleef slapen, toen hebben mevr. [de erflaatster] en [geïntimeerde] gezegd dan dat hij dat wel zou doen want hij had er toch veel tijd voor. Ze had ook altijd iemand die voor de kippen zorgde, en toen [geïntimeerde] daar kwam wonen ging hij ook de kippen verzorgen.U vraagt mij over de trouwplannen van [geïntimeerde] en mevr. [de erflaatster] . [geïntimeerde] zei in het begin dat hij mevr. [de erflaatster] als een moeder beschouwde en dat hij voor haar wilde zorgen. Na verloop van tijd, in 2016, wilde [geïntimeerde] met mevr. [de erflaatster] trouwen. Dat heeft hij tegen mij en mijn man gezegd. Mevr. [de erflaatster] hebben we daar niet over gesproken. Verder is er voor ons niets gevolgd op die mededeling. We hebben dat niet nagevraagd, we wilden ons niet met haar privéleven bemoeien. Mijn man was daarbij, wij waren verbaast en overdonderd, eerst zie je iemand als een moeder en daarna wil je met haar trouwen. Volgens mij heeft de huishoudster, [naam5] , mij daar ook eens op gewezen, dat [geïntimeerde] met haar wilde trouwen. [naam5] heeft dat ook gehoord.Nadat mevr. [de erflaatster] het testament had gemaakt in 2016 hebben wij ook contact gehad met haar. U vraagt mij of ik een verandering in verhouding tussen [geïntimeerde] en mevr. [de erflaatster] zag. In het begin had ze wat weerzin, op gegeven moment leek het alsof ze een beetje verliefd op hem was, ze kreeg aandacht van hem, ze genoot denk ik wel van zijn gezelschap, maar ze was ook bang van hem. Ze vroeg [geïntimeerde] bij wijze van spreken of ze wel een bonbonnetje mocht pakken. Het verschil in onderlinge gedrag voor en na testament vind ik lastig te duiden, ik weet niet wanneer dat testament echt getekend is geweest. Ik merkte wel dat eind 2016 mevr. [de erflaatster] voor mijn gevoel geen eigen wil meer had en erg afhankelijk was geworden. Er was weinig over van de vrouw die ik had leren kennen.
De raadsheer-commissaris vraagt mij naar een tijdsaanduiding van wanneer ze volgens mij haar eigen wil verloor. Lastig te zeggen, maar ik denk in de periode tijdens de tweede val en het verblijf in Kalorama. Mr. Schellens-Stoks vraagt mij of dat aan het begin was van de periode dat ze dat begon te verliezen, middenin of aan het eind? Mijn e-mail aan de bewindvoerder van 14 februari 2016 was middenin. Je zag het wel eens op TV dat oudere mensen gebruikt worden voor eigen gewin, en we zagen het voor onze ogen gebeuren. Het voelde zo erg dat we echt slapeloze nachten van hebben gehad. Ik heb op enig moment zelfs het team van Peter R. Vries gemaild om mevr. [de erflaatster] te helpen. Diezelfde dag ben ik teruggebeld door dat team met het advies om een bewindvoerder aan te stellen en dat wij verder niets konden. Toen was er al een bewindvoerder, dus de machteloosheid was groot.”
2.7
Het hof is van oordeel dat [appellanten] niet in het bewijs zijn geslaagd. Het hof legt hierna uit hoe het hof tot dat oordeel komt.
2.8
Notaris [getuige3] heeft, nadat hij door de advocaat van erflaatster was benaderd, erflaatster meerdere keren thuis bezocht en geruime tijd met haar gesproken om zich een indruk te vormen van erflaatster en haar wilsbekwaamheid. Na een eerste gesprek met erflaatster heeft hij een psychiater – [getuige2] – benaderd om die wilsbekwaamheid te kunnen beoordelen. Notaris [getuige3] is bij het vormen van zijn eigen indruk niet over één nacht ijs gegaan; hij heeft erflaatster meerdere keren - op 30 september 2015, 5 april 2016 en 2 mei 2016 – bij haar thuis bezocht en met haar gesproken, dus ook nog twee keer na het gereedkomen van het rapport van [getuige2] . De notaris heeft bij erflaatster gecheckt of zij consistent was in haar wens, en zijn bevinding was dat dat zij dat was. Ook heeft hij met haar gesproken over de mogelijkheden die zij had en de consequenties van de ene of de andere keuze bij het wijzigen van haar testament. Tevens heeft hij nog een verzorgster die hij bij de woning van erflaatster tegenkwam naar haar indrukken van erflaatster gevraagd.
De psychiater [getuige2] , die ervaren is als deskundige in het beoordelen van personen met mogelijke geestelijke gebreken, heeft eveneens zelf gesproken met erflaatster, en heeft in zijn rapport geoordeeld dat zij wilsbekwaam was. Hij heeft bij erflaatster niet de diagnose dementie kunnen stellen, en heeft ook geen andere geestelijke stoornis vastgesteld die zodanig was dat deze een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette dan wel haar wilsverklaring moet hebben beïnvloed.
2.9
Daar tegenover staan de getuigenverklaringen van VIA-arts [getuige1] , die vindt dat erflaatster niet wilsbekwaam kon worden geacht, die van de bewindvoerder [getuige4] en die van buurvrouw [getuige5] . Hoewel [getuige1] op zichzelf deskundig is in het beoordelen van wilsbekwaamheid, is zijn rapport echter uitsluitend op dossier-onderzoek gebaseerd; [getuige1] heeft erflaatster niet in persoon gesproken. Dat maakt dat zijn waarnemingen in dit geval beperkt zijn, ook al beschikte hij kennelijk over nog andere medische informatie dan psychiater [getuige2] . De bewindvoerder had haar twijfels aan de wilsbekwaamheid van erflaatster, en zij heeft een melding bij VeiligThuis gedaan omdat er mensen om erflaatster heen waren die het wel een goed idee zouden vinden als erflaatster hen wat zou nalaten. Daarmee doelde zij kennelijk op [geïntimeerde] . Ook de getuige [getuige5] noemt voorbeelden op grond waarvan zij de indruk had dat erflaatster door [geïntimeerde] werd beïnvloed en onder druk werd gezet. Daar tegenover blijft echter staan dat notaris [getuige3] en psychiater [getuige2] de wilsbekwaamheid van erflaatster, om in de situatie waarin zij verkeerde haar wil te vormen en beslissingen te nemen, aan de hand van observatie van en gesprekken met erflaatster hebben getoetst en voldoende hebben bevonden. De algemene observatie van [getuige1] dat veel dementerenden façadegedrag vertonen en daarmee de omgeving op het verkeerde been kunnen zetten, maakt nog niet dat moet worden aangenomen dat dat bij erflaatster hier ook het geval is geweest. [getuige3] verklaart dat hij bekend is met façadegedrag. Hij verklaart dat hij daarom zo veel tijd aan de zaak heeft besteed en hierop heeft gelet. Hij had totaal niet de indruk dat zij façadegedrag vertoonde. Zoals reeds hiervoor vermeld heeft [getuige2] onvoldoende aanwijzingen gevonden die pleiten voor de diagnose dementie, en geen reden had om te twijfelen aan haar wilsbekwaamheid. Het hof merkt hierbij nog op dat ook in de verklaringen van andere artsen die zich in het dossier bevinden voorafgaand aan het verlijden van het testament niet de diagnose dementie is gesteld of een andere geestelijke stoornis benoemd is die maakte dat zij haar wil niet goed kon bepalen. Uit het in het tussenarrest opgenomen feitenrelaas volgt wel dat erflaatster, die al op hoge leeftijd was, met name na haar tweede val lichamelijk en geestelijk achteruitging, en steeds afhankelijker werd van zorg, en dat er bij een aantal betrokkenen zorg was over of zij zaken kon overzien. Maar er blijkt niet, in elk geval onvoldoende, van een concrete en zodanige geestelijke stoornis die maakte dat zij op het moment van verlijden van het testament niet meer in staat was of kon worden geacht tot een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen dan wel de wilsverklaring moet hebben beïnvloed (als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW).
2.1
[appellanten] betogen dat het rapport van [getuige2] ondeugdelijk is. Het hof is van oordeel dat het rapport sterker zou kunnen zijn geweest als daarin meer oog was geweest voor de aard van de door erflaatster te nemen beslissing(en). Ook zou het rapport - zoals [getuige2] ook zelf constateert - vollediger kunnen zijn geweest wanneer hij nog had beschikt over nadere informatie van de huisarts en van de zorginstelling (waaronder waarnemingen van het verzorgend personeel). [getuige2] heeft ten tijde van zijn onderzoek wel de huisarts van erflaatster geraadpleegd, maar hieruit kwamen geen duidelijke aanwijzingen voor wilsonbekwaamheid. Tevens heeft hij getracht informatie over de wilsbekwaamheid in te winnen bij de bewindvoerder en (medewerkers van) de thuiszorgorganisatie. Dit is echter niet gelukt omdat de bewindvoerder niet wilde meewerken aan het verschaffen van die informatie. Dit laatste bevreemdt het hof omdat de bewindvoerder wel zorgen had en signalen had gekregen over, algemeen gezegd, de kwetsbaarheid van erflaatster. Het ontbreken van die informatie maakt echter niet dat het rapport daarmee ondeugdelijk is of zodanig gebrekkig dat er niet van kan worden uitgegaan. Ook de omstandigheid dat [getuige2] geen lid is van de VIA en naast zijn werk als beoordelend psychiater ook werkzaam is als behandelend arts (NB: niet als behandelend arts van erflaatster), maakt niet dat daarmee zijn rapport ondeugdelijk is. [getuige2] is een ervaren psychiater, met veel ervaring in het beoordelen van mensen met mogelijke psychische stoornissen en in het rapporteren als deskundige; hij is ook lid van de NVMSR. Ook dat de aanvankelijke aanleiding tot het vragen om een rapportage over erflaatster lag in haar bezwaren tegen het mentorschap en het bewind dat door de rechter over erflaatster was uitgesproken, en dat daar als tweede vraag bij kwam de vraag naar de wilsbekwaamheid tot het maken van een uiterste wilsbeschikking, maakt niet dat het rapport van [getuige2] ondeugdelijk is of niet de juiste invalshoek had. [getuige2] heeft hierover zelf verklaard “
mijns inziens zijn de aard en de ernst van een beslissing niet van doorslaggevend belang bij de vraag of iemand in staat is een bepaalde beslissing te nemen. (…). Natuurlijk kijk je wel altijd een beetje om wat voor soort beslissing het gaat, maar in principe geldt als iemand niet ziek is en kan nadenken over een besluit, kan hij ook een besluit nemen. Of dat nu gaat over mentorschap opheffen of testament wijzigen.”Zijn verklaring/uitleg hierover komt het hof overtuigend genoeg voor.
Het hof ziet, anders dan [appellanten] , geen tegenstrijdigheden tussen het rapport van [getuige2] en diens verklaring als getuige. Dat niet alles wat [getuige2] zich als getuige herinnert ook letterlijk in het rapport staat, is geen reden om de waarnemingen en conclusies in het rapport in twijfel te trekken. In een deskundigenrapport hoeft niet letterlijk alles te staan wat de onderzochte tijdens de anamnese gezegd heeft.
2.11
[appellanten] vinden dat de waarnemingen van de notaris zijn gekleurd door het rapport van [getuige2] en daarom niet objectief zijn. Het hof verwijst naar het voorgaande en overweegt hierbij dat het rapport juist is opgesteld om een extra paar medisch geschoolde ogen te laten meekijken, een en ander overeenkomstig het Stappenplan dat notarissen volgen bij mogelijke twijfel over wilsbekwaamheid. Voor dit medische oordeel over de wilsbekwaamheid mag de notaris in beginsel afgaan op hetgeen de arts heeft geconcludeerd na onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen die maakten dat de notaris twijfels had of had moeten hebben over het rapport van [getuige2] . Bovendien heeft de notaris - zie ook hiervoor - voordat het rapport werd opgesteld zelf uitgebreid de tijd genomen om met erflaatster te spreken, en overigens ook nog na het rapport. Anders dan [appellanten] ziet het hof ook in de verklaring van de notaris geen tegenstrijdigheid ten aanzien van door wie en hoe de opdracht aan [getuige2] is verstrekt. Niet gesteld of gebleken is dat [getuige2] zijn onderzoek als deskundige niet onafhankelijk heeft kunnen verrichten; wie de opdracht dan ook heeft verstrekt doet hier niet ter zake. De notaris heeft in zijn getuigenverklaring uitgelegd hoe een en ander is verlopen; dit is voor het hof voldoende. Dat de notaris in zijn getuigenverklaring niet nader is ingegaan op de inhoud van het testament van erflaatster valt onder zijn verschoningsrecht en doet ook niet af aan zijn verklaring. In het rapport van [getuige2] valt te lezen dat erflaatster nadacht over het veranderen van haar testament, en dat zij het idee had dat familieleden dat niet wilden. Het hof merkt op dat het hier uiteindelijk gaat om een testament van iemand die zelf geen echtgenoot/levenspartner of kinderen heeft, en die een keuze heeft gemaakt tussen het nalaten van haar vermogen aan neven en nicht van de ene kant van de familie en een neef van de andere kant van de familie, waarbij de keuze uiteindelijk anders is uitgevallen dan in een eerder gemaakt testament het geval was. Op zichzelf is dat een vrij overzichtelijke keuze.
2.12
[appellanten] concluderen uit de verklaring van de bewindvoerder - dat zij op 9 mei 2016 erflaatster heeft gebeld of ze die dag afspraak had om testament te wijzigen, waarop erflaatster heeft geantwoord niks van plan te zijn - dat erflaatster kennelijk alle gesprekken met de notaris vergeten was. Ook wijzen zij erop dat erflaatster tegenover de bewindvoerder nooit de wens heeft geuit haar testament te wijzigen. [geïntimeerde] weerspreekt de conclusie van vergeetachtigheid die [appellanten] hieruit trekken. Dat erflaatster de wens tot testamentwijziging niet actief naar de bewindvoerder heeft geuit wil niet zeggen dat erflaatster die wens niet had; erflaatster wilde er niet met de bewindvoerder over praten en deed of ze van niets wist, aldus [geïntimeerde] . Het hof overweegt dat geen van beide scenario’s onmogelijk is, maar kan op basis van het beschikbare materiaal niet vaststellen waar het gebrek aan spraakzaamheid van erflaatster jegens de bewindvoerder over haar testament vandaan kwam. Wat hiervan ook zij: de notaris heeft uitvoerig verklaard over de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van het testament en het verlijden daarvan op 9 mei 2016. Kortheidshalve verwijst het hof daarnaar.
2.13
[appellanten] hebben verder nog aangevoerd dat de getuigenverklaringen van de bewindvoerder en de getuige [getuige5] een zelfde beeld schetsen van erflaatster, waarin sprake is van achteruitgang, kwetsbaarheid, verwardheid, afhankelijkheid van zorg, beïnvloedbaarheid, façadegedrag en geen regie meer hebben over eenvoudige kwesties. Daarbij wijzen zij erop dat [getuige5] heeft verklaard dat blijkt van erflaatsters afhankelijkheid van [geïntimeerde] en dat zij niet tegen hem opgewassen was, dat zij [getuige5] soms niet meer herkende en probeerde dat te verdoezelen, dat ze heden en verleden door elkaar gooide, dat [getuige5] regelmatig aan de bel heeft getrokken bij de bewindvoerder vanwege haar zorgen over erflaatster, en dat [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij met erflaatster wilde trouwen.
Deze omstandigheden maken niet dat het oordeel anders uitvalt. Juist vanwege de zorgen die er waren over erflaatster en haar vermogen haar financiële zaken te overzien, en de verschillende meningen daarover, en omdat erflaatster erover dacht haar testament te veranderen, is uiteindelijk een deskundige ingeschakeld om haar vermogen tot het behartigen van haar financiële zaken en haar wilsbekwaamheid te beoordelen. Het hof verwijst naar wat daarover hiervoor is overwogen.

3.De slotsom

3.1
Het opgedragen bewijs is niet geleverd en de grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, onder aanvulling van de gronden waarop het berust.
3.2
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden begroot op € 324 voor verschotten (alleen griffierecht) en € 3.549 voor salaris van de advocaat (3 punten x tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) van 14 oktober 2019 onder aanvulling van de gronden waarop het berust;
4.2
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324 voor verschotten en op € 3.549 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.