ECLI:NL:GHARL:2023:4711

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.325.480
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige en beoordeling van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 12 januari 2023 had besloten de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen tot 17 januari 2024. De moeder was van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het hof heeft gekeken naar de ontwikkeling van [de minderjarige] en de zorgen die door de gecertificeerde instelling (GI) waren geuit. De GI had aangevoerd dat er mogelijk sprake was van ouderonthechting en een loyaliteitsconflict, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claims. Het hof concludeerde dat [de minderjarige] goed functioneerde en dat er geen grond was voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.480
(zaaknummer rechtbank Gelderland 413217)
beschikking van 6 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Altena te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder heeft een beroepschrift met producties ingediend dat op 6 april 2023 door het hof is ontvangen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 in [plaats1] . De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 17 januari 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze termijn is steeds verlengd.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] opnieuw verlengd met een jaar tot 17 januari 2024. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Er is geen ernstige ontwikkelingsbedreiging (meer) die de verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
[de minderjarige] is in 2020 voor het eerst en op verzoek van de moeder, onder toezicht gesteld, omdat het niet goed ging met haar. [de minderjarige] liet zorgelijk gedrag zien en er was sprake van strijd tussen de ouders. Als er omgang was tussen [de minderjarige] en de vader hield zij zich slapende, schreeuwde zij dat zij niet naar de vader wilde en sloeg, schopte en beet de moeder. In verband hiermee is in mei 2021 de omgangsregeling - op initiatief van de GI - stopgezet. Sindsdien is er geen contact tussen [de minderjarige] en de vader.
Gedurende de ondertoezichtstelling heeft de moeder de aangeboden hulp ten behoeve van [de minderjarige] aanvaard. De moeder heeft ook zelf hulp voor [de minderjarige] ingeschakeld. Dat de ingeschakelde hulp niet het gewenste effect heeft, namelijk dat er omgang is tussen de vader en [de minderjarige] , rechtvaardigt niet de conclusie dat moeder deze hulp in onvoldoende mate heeft geaccepteerd. De zorgen die er over [de minderjarige] waren, zijn er niet meer. Inmiddels gaat het weer goed met [de minderjarige] ; ze is een vrolijk en bijdehand meisje.
[de minderjarige] heeft wel last van het gedrag van de vader. Hij is op 30 juni 2022 veroordeeld wegens belaging/stalking van de moeder. Aan zijn veroordeling is als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor de straat waar de moeder woont en een contactverbod verbonden. Desondanks is hij onder meer (toeterend) door de straat van de moeder gereden en heeft hij door een megafoon geroepen. [de minderjarige] heeft dit zelf gehoord en dit maakt haar bang. Maar dit maakt niet dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Dat de omgangsregeling niet tot stand is gekomen, is geen reden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, aldus de moeder.
5.3
De GI voert aan dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Vanuit school, de hulpverlening of de moeder zijn er geen signalen dat het niet goed zou gaan met [de minderjarige] . Maar het baart de GI zorgen dat [de minderjarige] , die nog maar zes jaar is, zegt dat zij de vader niet wil zien. De GI twijfelt of dat daadwerkelijk is wat [de minderjarige] vindt of dat zij de kant kiest van de moeder waar zij zich veilig voelt. Er is misschien sprake van ouderonthechting en een loyaliteitsconflict. Bij [de minderjarige] zou onderzocht moeten worden of er sprake is van ouderonthechting en bij de ouders zou er een diagnostisch onderzoek moeten plaatsvinden. De GI verwacht niet dat de moeder de hulp vrijwillig zal voortzetten, omdat die verband houdt met de vader.
5.4
Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige] geen sprake (meer) is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er is daarom geen grond voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zoals zowel door de moeder als door de GI is verteld, gaat het goed met [de minderjarige] . Uit niets blijkt dat er sprake is van ouderonthechting en/of een loyaliteitsconflict, zoals de GI weliswaar heeft aangevoerd, maar niet nader onderbouwd. Mocht dat toch het geval zijn, dan ziet het er naar uit dat dit het gevolg is van het gedrag van de vader. Zoals de moeder heeft verteld, is de vader meermalen ook na zijn veroordeling in de buurt van de woning van de moeder (en de zus en de vader van de moeder) geweest. Dit gedrag is van invloed op [de minderjarige] . De moeder vertelt dat dát [de minderjarige] bang maakt en dus niet het (onbewuste) gedrag van de moeder, zoals de GI stelt. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan wat de moeder vertelt.
De GI heeft verteld dat de vader hulp krijgt om zijn gedrag te veranderen. Dat [de minderjarige] hulp nodig zou hebben, is het hof niet gebleken. Voor zover dat wel het geval zou zijn, gaat het hof er - anders dan de GI - vanuit dat de moeder hiervoor zal openstaan. De moeder heeft immers in de afgelopen jaren meegewerkt aan de aangeboden hulp en heeft ook zelf hulp ingeschakeld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 januari 2023;
en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 6 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.