ECLI:NL:GHARL:2023:4684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
200.293.768/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en bewijs van samenwoning in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft niet kunnen aantonen dat zij heeft samengewoond met haar ex-partner in de zin van artikel 1:160 BW. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de vrouw niet geslaagd is in het leveren van tegenbewijs. De getuigenverklaringen van de dochters van partijen en andere getuigen bevestigden de stelling van de man dat er sprake was van samenwoning. De vrouw werd veroordeeld in de kosten van de getuigenverhoren, omdat zij getuigen had opgeroepen zonder dat deze relevante verklaringen konden afleggen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd en de vrouw in de proceskosten van de man veroordeeld, begroot op € 2.366,- aan salaris advocaat en € 250,- aan getuigetaxe. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.768/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243877)
beschikking van 30 mei 2023
inzake
[verzoekster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen,
en
[verweerder](de man),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Blokzijl te Meppel.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 21 februari 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Daarna zijn nog bij het hof binnengekomen:
- een journaalbericht namens de man van 3 maart 2023 met als bijlage de akte getuigenverhoor;
- een journaalbericht namens de vrouw van 7 maart 2023 met als bijlage de akte na gehouden getuigenverhoren.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de eerdere (tussen)beschikkingen van 1 maart 2022 en 21 februari 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de laatste beschikking heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen om de getuigen [getuige1] en [getuige2] met een bevel in de zin van artikel 172 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het hof te laten brengen. Partijen hebben vervolgens de gelegenheid gekregen schriftelijk te reageren op de gehouden getuigenverhoren.
Na ontvangst van de beide akten van partijen moet het hof nu beoordelen of de vrouw is geslaagd in het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat zij heeft samengeleefd met [naam1] als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW.
2.3
In dat verband zijn aan de zijde van de vrouw de beide dochters van partijen gehoord, die in hoofdlijn hun eerdere schriftelijke verklaringen hebben bevestigd. Die schriftelijke verklaringen waren mede reden voor het hof om voorshands aan te nemen dat sprake is (geweest) van samenwonen als ware de vrouw gehuwd.
De oudste dochter [de dochter1] , die in de periode waarom het hier gaat (ongeveer rond 2012/2014) op kamers woonde, heeft bij het getuigenverhoor verklaard dat [naam1] aan haar werd voorgesteld als de nieuwe vriend van haar moeder, dat [naam1] en haar moeder als partners met elkaar om gingen en bij elkaar sliepen. Het merendeel van de tijd dat zij, [de dochter1] , in het weekend ’thuis’ bij haar moeder was, was hij er ook.
Dat [de dochter1] zou hebben verklaard dat [naam1] alleen in de weekenden bij de vrouw zou hebben geslapen, is volgens het hof niet juist. [de dochter1] was alleen in de weekenden thuis en kon daarom alleen met betrekking tot de weekenden uit eigen waarneming verklaren, en dat was dat [naam1] bij haar moeder sliep. Dat [naam1] er ook wel eens niet was, maakt nog niet dat er geen sprake was van samenwoning.
Ook de jongste dochter [de dochter2] heeft bij het getuigenverhoor verklaard dat haar moeder een liefdesrelatie had met [naam1] en ook zij heeft gezegd dat hij bij hen sliep. Zij, [de dochter2] , woonde toen nog thuis. [naam1] was er ook ’s avonds; ’s ochtends was hij vaak al weg naar zijn werk. Ze aten samen, hij deed boodschappen, ze deden ook samen boodschappen en hij hielp mee in huis.
Ook al was [de dochter2] in de periode waarom het gaat nog jong, een jaar of dertien/veertien, dat maakt de door haar gemelde waarnemingen, gedaan als onderdeel van het gezin, naar het oordeel van het hof niet van minder waarde.
2.4
Van de zijde van de man zijn drie getuigen gehoord.
Getuige [getuige3] , een buurman, heeft verklaard dat de vrouw en [naam1] op nummer 195 woonden. Hij ging ervan uit dat ze een relatie hadden. Ze waren altijd samen en woonden op hetzelfde adres. Ze liepen hand in hand. Ze zaten samen in de tuin en deden samen boodschappen. [naam1] knapte dingen op en maakte de tuin netjes. Ook zijn auto stond vaak op de oprit. Hij was er zowel in het weekend als doordeweeks.
Getuige [getuige4] woonde schuin tegenover de vrouw. Ook volgens zijn verklaring woonde [naam1] daar. Zijn auto stond daar en [getuige4] zag [naam1] de hond uitlaten. De vrouw en [naam1] gingen vaak samen naar het café vlak naast het huis waar de vrouw woonde.
Getuige [getuige5] , die vaak op de camping stond vlakbij de woning van de vrouw, heeft verklaard dat de vrouw en [naam1] een relatie kregen, innig met elkaar omgingen (kussen, arm om de schouder), hij [naam1] bij het huis van de vrouw zag lopen en hem daar bezig zag, zijn auto (busje/bestelauto) er stond en dat ze samen naar het café liepen.
2.5
De vrouw heeft opgemerkt dat zij niet beter weet dan dat de getuigen [getuige4] en [getuige5] voor de man werkzaam zijn (geweest). Zij heeft dat niet onderbouwd, zodat deze enkele opmerking geen afbreuk kan doen aan hetgeen deze getuigen hebben verklaard.
Dat er mogelijk sprake is geweest van een zakelijke relatie tussen de vrouw en [naam1] , staat niet in de weg aan de mogelijkheid dat zij ook hebben samengewoond als waren zij gehuwd. Dat er een affectieve relatie is geweest, heeft het hof al eerder vastgesteld, en dit wordt door de gehoorde getuigen gestaafd door waarnemingen die daarbij passen.
Dat de getuigen niet elk detail (juist) hebben kunnen benoemen, maakt de diverse verklaringen niet onbruikbaar. Het betreft een situatie van omstreeks tien jaar geleden, waardoor dit verklaarbaar is.
Ook het feit dat niet alle getuigen in de woning van de vrouw zijn geweest, maar alleen hebben kunnen verklaren over wat zij buiten hebben waargenomen, beperkt de waarde van de verklaringen niet.
2.6
De diverse getuigen hebben geen feiten of omstandigheden genoemd, die het rechterlijk vermoeden hebben kunnen ontzenuwen. De verklaringen in onderling verband bezien bevestigen feitelijk de stelling van de man dat de vrouw en [naam1] hebben samengewoond als waren zij gehuwd. Dit brengt mee dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het gemelde tegenbewijs. De derde grief van de vrouw faalt daarom.
2.7
Omdat de vrouw niet geslaagd is in het tegenbewijs, behoeft grief 4 nog bespreking. De vrouw heeft gesteld dat de man geen zelfstandig tegenverzoek heeft gedaan waarin hij om een verklaring voor recht heeft verzocht dat de alimentatieverplichting van de man is geëindigd. De rechtbank had dit aldus de vrouw niet ambtshalve mogen bepalen.
Op de mondelinge behandeling van 13 januari 2022 heeft het hof met partijen besproken dat het verzoek wel is gedaan in de pleitnota die namens de man ter zitting van de rechtbank op 19 januari 2021 is overgelegd en dat de vrouw daarop heeft kunnen reageren. Grief 4 faalt dan ook.
2.8
Het onderwerp waarop grief 2 ziet, is welbeschouwd niet meer relevant. In die grief stelt de vrouw dat de rechtbank de man ten onrechte heeft toegelaten bewijs te leveren van de samenwoning van de vrouw met [naam2] . Aan de beoordeling van de samenwoning met [naam2] is de rechtbank niet toegekomen omdat zij de samenwoning met [naam1] al bewezen achtte. Nu het hof ook tot dat oordeel komt, doet de vraag of de vrouw nadien ook nog met [naam2] heeft samengewoond als waren zij gehuwd er niet meer toe. De onderhoudsverplichting was immers al daarvoor geëindigd.
2.9
De slotsom is dan ook dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen door het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af te wijzen en voor recht te verklaren dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.1
Met betrekking tot de kosten van de procedure in hoger beroep overweegt het hof nog het volgende. Het hof ziet aanleiding de vrouw ten aanzien van de gehouden getuigenverhoren in de kosten van de man te veroordelen. De vrouw is in diverse stadia van de procedure in hoger beroep - ook door het hof - erop gewezen dat getuigenverhoren kosten meebrengen die bij de in het ongelijk gestelde partij kunnen worden neergelegd. Vervolgens heeft zij vele getuigen opgevoerd, zonder daarbij deugdelijk te (laten) onderzoeken in hoeverre de getuigen relevante verklaringen konden afleggen. Uiteindelijk, zo blijkt uit de rechtsoverwegingen 2.3 tot en met 2.7, heeft geen van de getuigen bewijs in haar voordeel kunnen verschaffen, maar is de man wel opgezadeld met hoge kosten. Het hof acht het redelijk dat deze kosten, in afwijking van de gebruikelijke handelwijze, voor rekening van de vrouw komen.
2.11
Het salaris van de advocaat wordt begroot op € 2.366,- (bijwonen enquête aan de zijde van de wederpartij 0,5 pt, enquête aan eigen zijde 1 pt, en een voortzetting 0,5 pt, totaal 2 punten, tegen tarief II zijnde € 1.183,- per punt).
De taxe van dochter [de dochter1] , getuige van de zijde van de vrouw, komt al voor rekening van de vrouw. De taxe van getuige [getuige4] , een bedrag van € 250,-, zal zij aan de man moeten vergoeden.
Voor het overige worden de kosten op de gebruikelijke wijze gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

3.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 3 februari 2021;
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de man (betreffende de getuigenverhoren), begroot op € 2.366,- aan salaris advocaat en € 250,- aan getuigetaxe;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.P. de Jong-de Goede, en F. Kleefmann, bijgestaan door de griffier, en is op 30 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.