ECLI:NL:GHARL:2023:4651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter had eerder op 9 februari 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat de moeder, die het gezag over het kind heeft, niet in staat was om de opvoeding adequaat te verzorgen. De moeder had te maken met persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking en problemen met drugsgebruik. Tijdens de zitting op 25 april 2023 heeft de moeder verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen of te beperken in tijd.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige groot waren en dat de moeder, ondanks haar liefde voor het kind, niet in staat was om de nodige zorg te bieden. De GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) heeft aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige in het pleeggezin, waar hij zich goed ontwikkelt. Het hof heeft ook opgemerkt dat de moeder sinds de uithuisplaatsing beter contact heeft met de begeleiders en dat er een last van haar is afgevallen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft en dat er geen minder zware alternatieven voorhanden zijn. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, en de verzoeken van de moeder zijn afgewezen. Het hof benadrukt dat het aan de GI is om te bepalen hoe de machtiging tot uithuisplaatsing wordt uitgevoerd, inclusief de mogelijkheid van plaatsing in een netwerkpleeggezin.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.893
(zaaknummer rechtbank Gelderland 414702)
beschikking van 1 juni 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen in Vaassen,
en
de
raad voor de kinderbescherming,
locatie Arnhem,
verder te noemen: de raad.
Ook belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2019.

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2
De moeder woont begeleid. Zij krijgt begeleiding van de [naam1] .

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) heeft op
9 februari 2023 op verzoek van de raad [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 februari 2023, tot 9 februari 2014. De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 februari 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter op dat punt te vernietigen en het verzoek van de raad over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen of toe te wijzen voor een kortere periode, en te bepalen dat [de minderjarige] zal verblijven bij haar familie (dus: in een netwerkpleeggezin).

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 28 maart 2023;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een journaalbericht van de moeder van 17 april 2023 met bijlagen;
  • een brief van de raad van 24 april 2023 met bijlage (het definitieve raadsrapport van 31 januari 2023).
5.2
De zitting bij het hof was op 25 april 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
5.3
Het hof heeft de vader en de broer van de moeder, en haar begeleider van de [naam1] toestemming verleend om als toehoorder bij de zitting te zijn.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
6.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.3
Het hof stelt vast dat er grote zorgen waren over [de minderjarige] toen hij uit huis werd geplaatst. De moeder heeft persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking, en zij heeft moeite met het onder controle krijgen van haar drugsgebruik. Op de zitting heeft de moeder verteld dat zij op het moment van de zitting zes dagen ‘clean’ was. Het hof stelt daarmee vast dat zij nog niet clean was op het moment van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en dat het nu nog te vroeg is om vast te stellen dat zij definitief gestopt is met het gebruiken van drugs. Het hof stelt ook vast dat de moeder voorafgaand aan de uithuisplaatsing wat was overvraagd door de opvoeding van [de minderjarige] . Zij had moeite om haar emoties onder controle te houden. Ze had veel conflicten met de begeleiders van de [naam1] , die haar wilden helpen met de opvoeding van [de minderjarige] . De moeder was soms verbaal agressief tegen de begeleiders waar [de minderjarige] bij was en ook wel eens tegen [de minderjarige] . Dit was belastend en beschadigend voor [de minderjarige] . De begeleiders van de [naam1] zagen dat [de minderjarige] het agressieve gedrag van de moeder ook overnam. Als gevolg van haar verstandelijke beperking lukte het de moeder niet om in te zien dat haar gedrag schadelijk was voor [de minderjarige] . Dit was en is geen onwil van de moeder, maar onmacht. Het hof ziet net als de raad en de GI dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt en het beste voor hem wil.
6.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat het goed gaat met [de minderjarige] in het pleeggezin. Het lijkt alsof er een last van hem is afgevallen. Het pleeggezin noemt [de minderjarige] een ontspannen jongetje. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en heeft geen grote mond. Het hof ziet net als de raad dat het ook met de moeder goed gaat sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hoewel de moeder [de minderjarige] erg mist, lijkt er toch ook van haar een last te zijn afgevallen. De moeder heeft sinds de uithuisplaatsing veel beter contact met de begeleiders van de [naam1] en ook het contact met de GI is nu goed. De moeder heeft tijdens de zitting enthousiast verteld over haar werk op de dagbesteding. Ze heeft toegelicht dat ze veel lol heeft in haar werk en daar na het werk graag over vertelt aan de begeleiders.
6.5
De moeder heeft het hof verteld dat zij, als [de minderjarige] niet bij haar kan wonen, graag zou willen dat hij bij haar familie gaat wonen. De raad heeft uitgelegd dat de raadsmedewerkers voorafgaand aan de uithuisplaatsing niet hebben onderzocht of [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin kon wonen. De moeder had de raad namelijk geen toestemming gegeven om contact op te nemen met haar familie. De GI heeft verklaard dat zij inmiddels wel in gesprek is met de familie van de moeder. De GI kan nog niet zeggen of [de minderjarige] in de toekomst naar een netwerkpleeggezin kan gaan, maar de GI doet daar wel onderzoek naar.
6.6
Het hof kan in deze zaak niet beslissen dat [de minderjarige] naar een netwerkpleeggezin gaat. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg. Een netwerkpleeggezin is ook een voorziening voor pleegzorg. [de minderjarige] kan dus op grond van deze machtiging in een netwerkpleeggezin verblijven, maar het is niet aan het hof om dat te beslissen. Het is aan de GI om te bepalen hoe de machtiging tot uithuisplaatsing wordt uitgevoerd. Het hof ziet dat de moeder een goede band heeft met haar familie en dat zij door haar familie wordt gesteund. Het hof ziet er dus het belang van in dat de GI serieus en voortvarend onderzoekt of dat voor [de minderjarige] een goed alternatief is.
6.7
Het hof vindt om de bovenstaande redenen dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor [de minderjarige] . Het hof vindt dat de zorgen die hiervoor genoemd zijn in overweging 6.3 te groot waren om [de minderjarige] nog langer bij de moeder te laten wonen. Daarom was er geen tijd om eerst nog te onderzoeken of [de minderjarige] bij de familie van de moeder kon gaan wonen. Het hof vindt ook dat er op dat moment geen minder zware alternatieven voorhanden waren. De moeder krijgt bij de [naam1] namelijk al dagelijks veel begeleiding. Ook met die dagelijkse begeleiding bleven de ernstige zorgen bestaan. De moeder leek de hulp van de begeleiding juist af te wijzen, mogelijk omdat zij overvraagd was.
Tot slot is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet in duur verkort moet worden. Als gevolg van de problematiek van de moeder verwacht het hof dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van ondertoezichtstelling noodzakelijk zal blijven.
6.8
Dit betekent dat het hof de beslissing van de kinderrechter bekrachtigt en de verzoeken van de moeder afwijst.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 februari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en L. Hamer, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.