Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[verzoeker],
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die in 2017 is geboren. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige]. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland op 12 januari 2021 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en is de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. Deze machtiging is bij de bestreden beschikking van 3 januari 2023 verlengd tot 12 januari 2024, wat de ouders niet konden accepteren. Zij zijn in hoger beroep gegaan en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 is gebleken dat de ouders zich positief hebben ontwikkeld; beiden hebben werk en ontvangen hulpverlening. De GI heeft aangegeven dat er geen zorgen meer zijn over agressie en verslaving bij de ouders, maar er is nog onduidelijkheid over hun vermogen om als verzorgers en opvoeders voor [de minderjarige] te functioneren. Het hof heeft vastgesteld dat er een onderzoek van de raad nodig is om te bepalen wat [de minderjarige] en de ouders nodig hebben voor een mogelijke thuisplaatsing. Het hof heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in stand gelaten, maar voor een kortere periode dan door de kinderrechter was bepaald, en heeft de GI verzocht om het onderzoek van de raad zonder verdere vertraging op te pakken.
De beslissing van het hof is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt bekrachtigd tot 1 oktober 2023, maar dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging met ingang van die datum wordt afgewezen. Het hof benadrukt het belang van een snel en adequaat onderzoek door de raad.