ECLI:NL:GHARL:2023:4650

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.945
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige; verlenging en onderzoek door de raad

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die in 2017 is geboren. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige]. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland op 12 januari 2021 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en is de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. Deze machtiging is bij de bestreden beschikking van 3 januari 2023 verlengd tot 12 januari 2024, wat de ouders niet konden accepteren. Zij zijn in hoger beroep gegaan en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 is gebleken dat de ouders zich positief hebben ontwikkeld; beiden hebben werk en ontvangen hulpverlening. De GI heeft aangegeven dat er geen zorgen meer zijn over agressie en verslaving bij de ouders, maar er is nog onduidelijkheid over hun vermogen om als verzorgers en opvoeders voor [de minderjarige] te functioneren. Het hof heeft vastgesteld dat er een onderzoek van de raad nodig is om te bepalen wat [de minderjarige] en de ouders nodig hebben voor een mogelijke thuisplaatsing. Het hof heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in stand gelaten, maar voor een kortere periode dan door de kinderrechter was bepaald, en heeft de GI verzocht om het onderzoek van de raad zonder verdere vertraging op te pakken.

De beslissing van het hof is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt bekrachtigd tot 1 oktober 2023, maar dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging met ingang van die datum wordt afgewezen. Het hof benadrukt het belang van een snel en adequaat onderzoek door de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.945
(zaaknummer rechtbank Gelderland 411705)
beschikking van 1 juni 2023
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader,
ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De pleegouders van [de minderjarige] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 maart 2023;
- een tweetal journaalberichten van mr. De Blieck-Willemsen van 28 april 2023 (met productie) en 1 mei 2023 (met productie);
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 mei 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niet verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de pleegouders niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2017 in [plaats1] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 12 januari 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 12 januari 2022, welke termijn laatstelijk bij bestreden beschikking is verlengd tot 12 januari 2024.
3.3
Bij genoemde beschikking van 12 januari 2021 heeft de kinderrechter ook de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de termijn van een jaar, welke plaatsing laatstelijk bij beschikking van 6 januari 2022 is verlengd tot 12 januari 2023.
3.4
[de minderjarige] is geplaatst in een voorziening voor pleegzorg en verblijft sinds 12 januari 2021 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 januari 2024. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De ouders zijn het niet eens met die beslissing en zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen, dan wel voor een kortere periode toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de ouders zich positief hebben ontwikkeld. Zo hebben de ouders inmiddels allebei een baan, hebben ze voor het beheer van de financiën een bewindvoerder en krijgen ze hulpverlening vanuit [naam1] . Als gevolg hiervan is er meer rust, regelmaat en overzicht in het leven van de ouders. De omgangsmomenten worden door zowel [de minderjarige] als door de ouders als prettig en positief beleefd, al vinden de ouders het moeilijk dat het telkens maar zo kort is. Volgens de GI bestaan er niet langer zorgen over agressie en verslaving bij de ouders. Dit alles is goed nieuws en betekent dat er grote stappen vooruit zijn gemaakt. Volgens de GI is het op dit moment echter nog wel onduidelijk in hoeverre de ouders in staat zijn als verzorgers en opvoeders aan [de minderjarige] te geven wat zij nodig heeft. Ook is er nog geen duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] . Gebleken is dat het in dit kader aangekondigde onderzoek van de raad in afwachting van dit hoger beroep is aangehouden. Naar het oordeel van het hof is dit onderzoek nodig om te kunnen vaststellen wat [de minderjarige] en de ouders nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien, ook rekening houdend met de grote vooruitgang die de ouders al hebben geboekt. Zolang deze duidelijkheid er nog niet is kan van thuisplaatsing nog geen sprake zijn.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van het hof is het mede gelet op de aanvaardbare termijn wenselijk dat een perspectiefbesluit zo snel mogelijk door de raad wordt getoetst in het kader van een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel. Voor het hof is het dan ook onbegrijpelijk dat het onderzoek van de raad in afwachting van dit hoger beroep is aangehouden. Het hof verwacht dat de raad het onderzoek zonder verdere vertraging zal starten en dat dat het onderzoek van de raad binnen vier maanden afgerond kan zijn, zodat er vanaf 1 oktober 2023 meer duidelijkheid is.
Gezien op de op dit moment nog bestaande zorgen verwacht het hof dat het onderzoek van de raad zich mede zal richten op de vraag in hoeverre de ouders in staat zijn bij [de minderjarige] aan te sluiten, wat eventuele mogelijkheden tot (verdere) verbetering zijn en wat daarvoor nodig is. Omdat anderhalf uur begeleide omgang erg weinig lijkt om hier een goed oordeel over te kunnen geven of de nodige ontwikkeling in gang te zetten en te evalueren, kan het hof zich voorstellen dat het onderzoek mede langerdurende omgang, bijvoorbeeld ook in de thuissituatie, zal omvatten.
5.4
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten, maar dan wel voor een kortere periode dan door de beslissing van de kinderrechter is omvat. De bedoeling van die beslissing in hoger beroep is dat er gelegenheid is om goed te onderzoeken waar de toekomst van [de minderjarige] ligt, maar dat dit wel vlot wordt opgepakt. Daarom zal het hof de bestreden beschikking voor zover die ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 oktober 2023 bekrachtigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 1 oktober 2023 afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 januari 2023 voor zover die ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 oktober 2023;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 januari 2023 voor zover die ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 1 oktober 2023 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 1 oktober 2023 af en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, R. Feunekes en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.