ECLI:NL:GHARL:2023:4582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
200.316.045/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en dochter in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter. De vader had in eerste aanleg het recht op omgang met zijn dochter ontzegd gekregen voor de duur van een jaar door de rechtbank Noord-Nederland. De vader ging hiertegen in hoger beroep, met als doel de ontzegging ongedaan te maken en een omgangsregeling te laten vaststellen. De moeder, die het ouderlijk gezag over de dochter heeft, voerde verweer en vroeg in incidenteel hoger beroep om de ontzegging van de omgang voor een periode van vijf jaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader op dit moment niet in staat is tot omgang met zijn dochter, en dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De vader heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord, en de vader heeft zich in het verleden dreigend opgesteld tegenover hulpverleners en de moeder. Het hof heeft de ontzegging van omgang voor een termijn van vijf jaren afgewezen, omdat dit te lang zou zijn en niet in lijn met de belangen van het kind. Het hof benadrukt het belang van contact tussen het kind en beide ouders voor de identiteitsontwikkeling van het kind.

De beslissing van het hof houdt in dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling en dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof roept beide ouders op om stappen te zetten richting verbetering van hun communicatie en samenwerking, zodat in de toekomst een verantwoorde omgangsregeling kan worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.045/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 211983)
beschikking van 23 mei 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 september 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 5 oktober 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de vader van 6 april 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 mei 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader en zijn advocaat hebben via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Namens de raad is
[naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk tussen de ouders is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 juli 2020. Zij hebben samen een dochter: [de minderjarige] , geboren [in] 2016.
3.2
[de minderjarige] is als baby met de moeder naar [plaats1] verhuisd en vanaf dat moment is er geen structureel contact meer geweest tussen haar en de vader. Zij hebben elkaar begin 2020 voor het laatst gezien.
3.3
[de minderjarige] heeft vanaf 7 maart 2018 tot 7 september 2022 onder toezicht gestaan, eerst van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en vanaf 20 augustus 2020 van Stichting Jeugdbescherming Noord (de GI).
3.4
De Rechtbank-Zeeland West-Brabant heeft bij beschikking van 28 juni 2021, voor zover hier van belang, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en ten aanzien van de zorgregeling bepaald:
“Er zal contact zijn tussen de vader en [de minderjarige] op een door de gezinsvoogd nader te bepalen wijze, plaats, frequentie en duur, waarbij er in ieder geval contact dient te zijn minimaal eens in de maand gedurende twee uur, onder begeleiding, op een door de GI in overleg met partijen bepaalde plek, en zodra de draagkracht van de minderjarige dit toelaat, geleidelijk uitbreidend naar (minimaal) één dag onbegeleid per maand.”.
Het Hof ‘s-Hertogenbosch heeft deze beslissing bij beschikking van 7 april 2022 bekrachtigd. Een aantal maanden daarvoor is de moeder door dit hof alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking van 8 juni 2022 is de vader het recht van omgang met [de minderjarige] ontzegd voor de duur van een jaar en is het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende vast te stellen dat er omgang c.q. contact dient te zijn tussen [de minderjarige] en de vader, althans zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren waarbij alle middelen kunnen worden ingezet om dit mogelijk te maken, waarbij gedacht kan worden aan contacten in eerste instantie digitaal en via de telefoon op een redelijk neutrale plek.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren. Bij incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat aan de vader het recht op omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd voor de duur van vijf jaren.
4.5
De vader verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond c.q. ongemotiveerd.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid hof/doorverwijzing5.1 De vader grieft tegen het feit dat de rechtbank geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek (krachtens artikel 285 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat eerdere zaken ook door die rechtbank zijn behandeld. Verwijzing naar een andere rechtbank kan gezien worden als een ordemaatregel in het kader van de proceseconomie. Nu niet is gebleken dat er een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp bij de rechtbank Zeeland-West Brabant was ingediend, behoorde een verwijzing reeds hierom niet tot de mogelijkheden en slaagt de grief niet. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat vanwege de woonplaats van [de minderjarige] zij bevoegd is. Voor zover de vader stelt dat het hof de zaak alsnog zou moeten verwijzen naar het hof 's-Hertogenbosch, slaagt de grief niet omdat ingevolge artikel 362 Rv artikel 285 Rv niet van toepassing is in hoger beroep.
Vaststelling omgangsregeling
5.2
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. De vader heeft hiertegen (enkel) verweer gevoerd en verzocht om het verzoek af te wijzen. Voor zover de vader nu in hoger beroep heeft verzocht om een omgangs- en/of contactregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, is het hof van oordeel dat dit verzoek gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv niet mogelijk is, nu dit een zelfstandig verzoek betreft dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof zal de vader in zijn verzoek in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Ontzegging van omgang
5.3
Volgens artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. In lid 3 van voormeld artikel is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.5
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is het hof van oordeel dat de vader op dit moment nog niet in staat kan worden geacht tot omgang, het bestaan van omgang tussen de vader en [de minderjarige] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] en dat de bestreden beschikking daarom dient te worden bekrachtigd. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank, neemt deze na eigen onderzoek over, en voegt hieraan het volgende toe.
5.6
De vader heeft in dit hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Gebleken is dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is, dat zij elkaar wantrouwen en verwijten maken en dat er geen ruimte lijkt te zijn voor beweging. De ouders communiceren al jaren niet met elkaar en de samenwerking tussen de vader en hulpverlening komt niet van de grond, omdat hij niet meewerkt, zich niet aan afspraken houdt en zich dreigend uitlaat richting de hulpverleners en de moeder. In zijn eerdere beschikking van 11 januari 2022 (inzake de gezagsbeëindiging) heeft het hof hierover al het een en ander overwogen en tot op heden is er geen enkel zicht op een verbetering van die situatie. Ook de jarenlange inzet van de GI heeft er niet voor gezorgd dat er een samenwerkingsrelatie met de vader tot stand is gekomen en er zicht op zijn persoonlijke situatie en ruimte voor contactherstel is ontstaan. De vader stelt wel dat hij bereid is tot communicatie, maar de praktijk wijst anders uit. Er loopt op dit moment ook nog een procedure tussen de ouders over de verdeling van de huwelijkse gemeenschap, die voor de nodige onrust zorgt. De zorgen van de moeder over de manier waarop de vader zich opstelt blijven groot omdat zij hierin geen verandering ziet, terwijl de vader alleen maar gefrustreerder raakt en het gevoel heeft dat hij aan de kant wordt gezet, omdat hij zijn dochter niet kan zien. Verschillende (rechterlijke) instanties hebben de vader al aangegeven dat het voor de opbouw van het contact met [de minderjarige] nodig is dat hij gaat werken aan zijn emotieregulatie en het krijgen van meer inzicht in wat zijn houding en optreden bij anderen, waaronder de moeder en daarmee indirect [de minderjarige] , teweegbrengt. De raad heeft ter zitting herhaald dat pas sprake kan zijn van contactherstel wanneer de vader aantoonbaar heeft gewerkt aan zijn emoties/frustraties en leert beseffen wat de impact is van zijn gedrag en de keuzes die hij maakt.
5.7
Het hof concludeert dat er onder genoemde omstandigheden geen basis is om contact tussen [de minderjarige] en de vader op een veilige, voorspelbare en onbelaste manier te laten verlopen en dat sprake is van de ontzeggingsgronden, zoals genoemd in artikel 1:377 lid 3 onder b. en d.
5.8
Het hof zal het incidentele verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen voor een termijn van vijf jaren echter afwijzen. Hoewel het hof het verzoek van de moeder wel kan begrijpen, mede gelet op het grote aantal procedures dat al tussen de ouders is gevoerd en waarbij herhaaldelijk is aangegeven dat de niet constructieve en dreigende houding van de vader in de weg staat aan het maken van afspraken om te komen tot contactherstel, vindt het hof een ontzegging van vijf jaren in dit geval te lang en niet in lijn met genoemde internationale en Europeesrechtelijke verdragen en bepalingen (zie r.o.5.4). Het is een fundamenteel recht van ieder kind om contact met en betrokkenheid van beide ouders te hebben en te ervaren. Met name voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is het belangrijk om te weten waar ze vandaan komt en wie haar familie is. Wanneer hierin al vanaf jonge leeftijd iets mis gaat, is de kans groot dat er problemen ontstaan met het zelfbeeld, het aangaan van relaties en met (gezond) loskomen van of zich juist keren/afzetten tegen de verzorgende ouder, welke problemen meestal ontstaan op latere leeftijd. Het hof vindt het mede daarom belangrijk om de mogelijkheid om tot contactherstel te komen open te houden. Het hof betrekt in dit oordeel ook dat de vader zich de afgelopen maanden meer op de achtergrond heeft gehouden.
5.9
Voordat in de toekomst op een verantwoorde manier invulling kan worden gegeven aan een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zullen beide ouders stappen moeten gaan zetten en voorbij hun eigen gevoelens en ervaringen moeten leren kijken. Professionele (individuele) hulp/begeleiding is hierbij aangewezen. De vader dient deze hulp te gebruiken voor zijn emotieregulatie, het verbeteren van zijn manier van communiceren en het krijgen van voldoende zelfinzicht op deze punten. De moeder dient allereerst te beginnen met statusvoorlichting aan [de minderjarige] zodat zij zich een beeld van haar vader kan vormen, zoals ter zitting met haar is besproken. [de minderjarige] heeft de vader al drie jaar niet gezien en weet niet wie hij is. Dat de vader thuis geen onderwerp van gesprek is, zoals de moeder heeft aangegeven, betekent niet dat [de minderjarige] daarover geen vragen heeft of zal krijgen. Sinds de gezinsvoogd niet meer betrokken is ontvangt de vader ook geen informatie meer over [de minderjarige] . De moeder heeft ter zitting in reactie op vragen van het hof toegezegd dat zij de vader weer structureel/maandelijks zal informeren over het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Verder is door partijen afgesproken dat de vader op regelmatige basis [de minderjarige] kaartjes en/of cadeautjes kan sturen. Het hof acht dit ook in haar belang, zodat zij (later) weet dat de vader wel interesse in haar heeft getoond. Daarnaast is het belangrijk dat de vader ook informatie over zijn leven deelt, eventueel voorzien van foto’s, en hierbij aansluiting zoekt bij de leeftijd en behoeftes van [de minderjarige] . Nu de statusvoorlichting aan [de minderjarige] nog niet is opgestart zou de moeder de kaarten/post van de vader eerst in een ‘vaderboekje’ kunnen plakken en bewaren voor een later, geschikter, moment om aan [de minderjarige] te laten zien. De advocaten van de ouders hebben toegezegd zorg te dragen voor het uitwisselen van de juiste contactgegevens en het doorsturen van post. Omdat eerdere poststukken volgens de vader retour zijn gekomen, heeft hij ter zitting de wens uitgesproken om een ontvangstbevestiging te krijgen. Het hof acht het daarnaast ook van belang dat de moeder de vader op de hoogte houdt van de voortgang van de statusvoorlichting aan [de minderjarige] .
5.1
Als de vader laat zien dat hij werkelijk aan de slag gaat met de genoemde aandachtspunten en zich de komende maanden goed aan de gemaakte afspraken houdt, kan op die manier gewerkt worden aan het onderlinge vertrouwen tussen de ouders en het creëren van ruimte voor contactherstel. Wat de moeder betreft is het van groot belang dat zij bereid en in staat is om [de minderjarige] bij dit proces de nodige positieve begeleiding en ruimte te geven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 juni 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, P.S. Bakker en F.R. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 23 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.