ECLI:NL:GHARL:2023:4581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
200.312.780/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft onvoldoende financiële gegevens overgelegd om haar draagkracht te berekenen, wat leidde tot de afwijzing van haar verzoek om de door haar te betalen kinderalimentatie van € 170,- per maand te matigen of af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet de benodigde documenten heeft ingediend, zoals jaarrekeningen en belastingaangiften, die noodzakelijk zijn om haar financiële situatie te onderbouwen. De vrouw heeft verklaard dat zij sinds augustus 2022 geen inkomsten meer heeft, maar heeft dit niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, waardoor het verzoek om aanpassing van de kinderalimentatie niet kon worden getoetst. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, wat het hof heeft toegewezen. De kosten voor de procedure in hoger beroep zijn vastgesteld op € 2.366,- aan advocaatkosten en € 343,- aan griffierecht. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd en de vrouw veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.780/01
(zaaknummer rechtbank 529424)
beschikking van 23 mei 2023
in de zaak van
[verzoekster](de vrouw),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. G.G. Kempenaars te Almere,
en
[verweerder](de man),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 1 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 juni 2022;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 18 juli 2022 met bijlage(n);
  • het verweerschrift met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 6 februari 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 20 maart 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 6 april 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 7 april 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2023 plaatsgevonden. De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is niet verschenen. Zij heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. B. Stelling, waarnemer voor mr. Kempenaars.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie gehad en samengewoond. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016.
3.2
De man heeft [de minderjarige] erkend. De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.3
[de minderjarige] woont sinds 31 december 2021 bij de man, waarop bij mondelinge uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2022 de hoofdverblijfplaats bij de man is bepaald. Daarvoor woonde zij bij de vrouw. Bij de bestreden beschikking is een zorgregeling met de vrouw bepaald, kort gezegd inhoudende dat [de minderjarige] één keer in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vrouw verblijft. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld. Op dit moment wordt er geen uitvoering gegeven aan de zorgregeling.
3.4
Bij beschikking van 24 juni 2020 is bepaald dat de man € 170,- per maand aan kinderalimentatie dient te betalen aan de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover hier van belang de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 24 juni 2020 gewijzigd, en bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 18 februari 2022 een kinderalimentatie betaalt van € 170,- per maand.
4.2
De vrouw komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grief ziet op de draagkracht van de vrouw. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de door haar te betalen kinderalimentatie en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de man ten aanzien van het voldoen van de kinderalimentatie door de vrouw van € 170,- per maand wordt afgewezen dan wel gematigd.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen, althans een bijdrage te bepalen die het hof redelijk acht, en de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

5.De overwegingen voor de beslissing

Vooraf
5.1
De ouders zijn het er over eens dat de kinderalimentatie voor [de minderjarige] opnieuw moet worden berekend per 18 februari 2022 en dat de behoefte van [de minderjarige] toen € 401,- per maand bedroeg. Het hof zal daarvan uitgaan.
5.2
Het hoger beroep van de vrouw beperkt zich tot haar draagkracht.
5.3
De richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen zullen worden toegepast.
draagkracht vrouw
5.4
De vrouw verzoekt het hof het verzoek van de man tot betaling van kinderalimentatie ter hoogte vn €170,- af te wijzen nu zij onvoldoende inkomen heeft. Het hof wijst het verzoek af en overweegt hiertoe als volgt.
5.5
De stelplicht en bewijslast van het ontbreken van draagkracht rust op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op degene die zich op die grond van een op hem of haar rustende onderhoudsverplichting wil bevrijden. In dit geval rust die verplichting op de vrouw. Artikel 2.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (elfde versie) omvat een opsomming van de stukken die moeten worden overgelegd als de draagkracht wordt betwist. Het hof constateert dat de vrouw een eenmanszaak exploiteerde ( [de eenmanszaak] ) al dan niet met meerdere vestigingen en mogelijk ook in dienst is (geweest) bij een sportschool. Zij heeft een enkele winst- en verliesrekening overgelegd en verder een paar aangiftes inkomstenbelasting zonder echter de daarmee overeenstemmende aanslag inkomstenbelasting. Alleen over 2020 zijn wel een aangifte en een aanslag inkomstenbelasting overgelegd, maar deze stemmen niet met elkaar overeen. Verder heeft de vrouw niets overgelegd. De nodige stukken zoals de jaarrekening over 2020, 2021 en 2022 ontbreken evenals de (juiste) aangifte en aanslag inkomstenbelasting over 2020, 2021 en 2022. Verder heeft de vrouw geen stukken overgelegd met betrekking tot haar inkomsten vanaf het (door haar gestelde) staken van haar onderneming in augustus 2022.
5.6
Ter zitting is namens de vrouw verklaard dat zij sinds het stoppen van haar onderneming in augustus 2022 vanwege psychische problematiek geen inkomsten meer heeft. Het hof constateert dat ook deze stelling door de vrouw niet met stukken is onderbouwd. Niet inzichtelijk is gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud en de kosten daarvan voorziet, noch is inzicht gegeven in haar inspanningen om in de kosten van [de minderjarige] te (blijven) voorzien.
5.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de vrouw in de procedure in eerste aanleg onvoldoende stukken heeft overgelegd om haar draagkracht te kunnen berekenen. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook in hoger beroep onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om tot een berekening te kunnen komen, terwijl het op de weg van de vrouw lag om volledig inzicht te geven in haar financiële situatie en haar daarmee samenhangende draagkracht. De stelling van de vrouw dat zij onvoldoende draagkracht heeft om maandelijks € 170,- bij te dragen in de kosten van [de minderjarige] kan het hof daardoor niet toetsen en haar verzoek zal daarom worden afgewezen.
proceskosten
5.8
De man heeft het hof verzocht om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof ziet aanleiding dat verzoek toe te wijzen nu de vrouw opnieuw onvoldoende inzicht geeft in haar financiële situatie, ook in het door haarzelf ingestelde hoger beroep. Dat beroep is als gevolg van het ontbreken van stukken nodeloos ingediend.
De kosten voor deze procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de man vastgesteld op € 2.366,- aan salaris van de advocaat (tarief II in hoger beroep à € 1.183,- per punt, twee punten, één punt voor het verweerschrift en één punt voor de mondelinge behandeling) en op € 343,- aan griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Het hof zal de vrouw veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de man begroot op € 2.366,- aan salaris voor de advocaat en € 343,- aan griffierecht.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
1 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vrouw in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de man begroot op € 2.366,- aan salaris voor de advocaat en € 343,- aan griffierecht.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, M.P. den Hollander en
A.P. de Jong-de Goede, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op
23 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.