ECLI:NL:GHARL:2023:4484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
22/00636
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake reclamebelasting na tegemoetkoming door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag reclamebelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de heffingsambtenaar echter aangegeven dat hij geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet was gekomen, waardoor het hoger beroep niet meer tot een gunstiger resultaat kon leiden. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen geschil meer was over de aanslag, en heeft het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft het Hof de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak van het Hof herstelde ook een onjuiste vermelding in de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00636
uitspraakdatum: 23 mei 2023
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2022, nummer AWB 21/2534, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
GBTwente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 februari 2020 voor het jaar 2020 een aanslag reclamebelasting centrumgebied [woonplaats] opgelegd ten bedrage van € 224.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag met € 1,50 verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord F.A.H. Bergman, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), gelegen in het centrumgebied van [woonplaats] . In het jaar 2020 heeft belanghebbende ruimten in de onroerende zaak verhuurd aan een tweetal gebruikers die er een praktijk voor osteopathie respectievelijk een yogastudio exploiteerden.
2.2.
Ten behoeve van de praktijk voor osteopathie en de yogastudie zijn uitingen aangebracht op de onroerende zaak. Deze zijn zichtbaar vanaf de openbare weg.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende aangemerkt als belastingplichtige voor de reclamebelasting en aan hem een aanslag opgelegd voor het jaar 2020 (hierna: de aanslag reclamebelasting 2020). Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag reclamebelasting 2020 met € 1,50 verminderd.
2.5.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij uitspraak van 16 februari 2022 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Onder ‘Procesverloop’ is abusievelijk vermeld dat de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2020 de aanslag heeft gehandhaafd. Dit betreft de uitspraak op bezwaar betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019 (hierna: de aanslag reclamebelasting 2019) waarover eveneens is geprocedeerd.
2.6.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende op 29 maart 2022 hoger beroep ingesteld.
2.7.
Op 12 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5899, heeft dit Hof uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende inzake de aanslag reclamebelasting 2019 (hierna: de uitspraak van 12 juli 2022). Bij de uitspraak van 12 juli 2022 is de aanslag reclamebelasting 2019 vernietigd, omdat belanghebbende op grond van de geldende verordening niet belastingplichtig is voor de reclamebelasting.
2.8.
Naar aanleiding van de uitspraak van 12 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift geconcludeerd dat het hoger beroep van belanghebbende kennelijk gegrond is, omdat de van toepassing zijnde verordening eensluidend is en de feiten en omstandigheden overigens gelijk zijn. Daarbij is aangegeven dat het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht wordt vergoed, evenals de reiskosten van de gemachtigde van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank.
2.9.
Bij brief van 23 augustus 2022 heeft belanghebbende desgevraagd meegedeeld dat het hoger beroep niet wordt ingetrokken, in de kern vanwege de vermelding van de onjuiste uitspraak op bezwaar onder ‘Procesverloop’ in de uitspraak van de Rechtbank. Volgens de beantwoording van een klacht hierover bij de Rechtbank, betreft dit een klacht over de inhoud van de uitspraak van de Rechtbank (een rechterlijke beslissing) die in hoger beroep moet worden beoordeeld.
2.10.
Bij brief van 20 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar het Hof laten weten dat de aanslag reclamebelasting 2020 is vernietigd en dat overigens geen verweer wordt gevoerd.
2.11.
In reactie hierop heeft belanghebbende bij brief van 21 november 2022 nogmaals laten weten dat het hoger beroep niet wordt ingetrokken.

3.Geschil

In hoger beroep was in geschil of de aanslag reclamebelasting 2020 terecht is opgelegd. Na vernietiging van die aanslag door de heffingsambtenaar gaat het alleen nog om de vermelding van de onjuiste uitspraak op bezwaar (die betreffende de aanslag reclamebelasting 2019) onder ‘Procesverloop’ in de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Uit hetgeen in 2.8 en 2.10 is vermeld volgt dat de heffingsambtenaar geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, zodat het hoger beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dient het hoger beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard (HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988).
4.2.
De vermelding van de onjuiste uitspraak op bezwaar onder ‘Procesverloop’ in de uitspraak van de Rechtbank, heeft het Hof – overeenkomstig de wens van belanghebbende –hersteld door vermelding van de juiste uitspraak op bezwaar waartegen beroep is ingesteld onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ (zie 1.2) en onder ‘Vaststaande feiten’ (zie 2.4).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat de heffingsambtenaar in de loop van de procedure geheel aan de bezwaren tegemoet is gekomen, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet hierin tevens aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2021 is reeds een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, die in (hoger) beroep niet in geschil is.
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op de reis en verblijfkosten van de gemachtigde, te weten € 37,26 voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank en € 41 voor het bijwonen van de zitting van het Hof, in totaal derhalve € 78,26. De heffingsambtenaar heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 78,26,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.