ECLI:NL:GHARL:2023:4483

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
22/00406
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag van onmiddellijk in- en uitstappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 64,90, opgelegd door de gemeente Nijmegen. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto van belanghebbende zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 april 2023 werd de gemachtigde van belanghebbende, mr. N.G.A. Voorbach, gehoord, evenals twee vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.

De kern van het geschil is of er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van personen, wat zou betekenen dat er geen sprake is van parkeren in de zin van de Gemeentewet. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. Belanghebbende betoogde dat de uitspraak van de rechtbank gebrekkig was gemotiveerd, omdat de verklaring van een getuige, [naam3], niet in de uitspraak was opgenomen. Het Hof oordeelde echter dat de rechtbank de verklaring van [naam3] wel degelijk had meegewogen in haar beoordeling.

Het Hof concludeerde dat de handelingen van [naam3] niet kwalificeerden als onmiddellijk in- en uitstappen, omdat hij niet klaarstond om in te stappen en de parkeercontroleur hem eerder aansprak. De foto’s van de constatering toonden aan dat er geen personen in de auto van belanghebbende aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende zijn auto langer had laten staan dan nodig was voor het onmiddellijk in- en uitstappen, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00406
uitspraakdatum: 23 mei 2023
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021, nummer AWB 21/1040, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,90.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. N.G.A. Voorbach, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 6 juni 2020 omstreeks 21:52 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van belanghebbende – zonder dat parkeerbelasting is voldaan – stilstond in een parkeervak op de Waalkade te Nijmegen, een aangewezen plaats voor betaald parkeren. Naar aanleiding van die constatering heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.2.
In het zogenoemde ‘brondocument’ betreffende de naheffingsaanslag zijn foto’s opgenomen van de situatie ter plaatste ten tijde van de constatering. Op een van de foto’s staat de auto van belanghebbende, enigszins schuin in het parkeervak, met een open raam aan de bestuurderszijde. Naast de auto staat een persoon. In de auto zijn geen personen waarneembaar.
2.3.
Na afwijzing van het daartegen gemaakte bezwaar, is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank.
2.4.
In de procedure voor de Rechtbank heeft belanghebbende een op 17 februari 2021 ondertekende verklaring van [naam3] (hierna: [naam3] ) ingebracht, die luidt als volgt:
“Ik, [naam3] , verklaar het volgende:
Ik bevestig dat de heer [naam3] bij het voertuig stond en er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. We wilde met één auto naar de stad gaan. We wilde instappen en toen kwam de parkeercontroleur die zei dat in- en uitstappen niet mag en er parkeergeld betaald moet worden. (…)”
2.5.
Aan [naam3] is eveneens een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat een andere parkeercontroleur (nagenoeg) gelijktijdig heeft geconstateerd dat diens auto twee parkeervakken verderop geparkeerd stond. Na afwijzing van het daartegen gemaakte bezwaar, heeft [naam3] beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.6.
De beroepen van belanghebbende en [naam3] zijn ter zitting van de Rechtbank gezamenlijk en gelijktijdig behandeld. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is [naam3] tijdens die zitting telefonisch gehoord en heeft hij het volgende verklaard (op vragen van de Rechtbank):
“De heer [belanghebbende] en ik reden achter elkaar aan naar Nijmegen. Ik wilde bij hem instappen. Het duurde nog geen minuut voordat we werden aangesproken. Ze waren anderen aan het controleren en kwamen aanlopen.
Rechter: was het de bedoeling om bij [belanghebbende] in te stappen en uw auto te laten staan? Waarom dan gezamenlijk?
[naam3] : We waren een rondje aan het rijden en ik zou bij hem in de auto stappen om verder te rijden, maar we werden toen al aangesproken.
Rechter: U zegt, zodra we kwamen aanrijden kwam de controleur en kregen we een bon.
[naam3] : Ik stapte uit de auto. Toen kwam iemand van handhaving. Die zei, geen kaartje, dus krijg je een boete.
Rechter: Normaal is er tijd om naar de parkeerautomaat te gaan.
[naam3] : Die hebben we niet gehad.
Rechter: Wat is er gezegd?
[naam3] : Wat we gingen doen. Ze hebben ons ook wel gezien. Gezegd in- en uitstappen moet je ook een kaartje kopen en toen werd een boete uitgeschreven.
Rechter: U zegt we kwamen aanrijden en zag ze al. Zagen ze u ook?
(…)
[naam3] : Ja, ze stonde een paar meter er vanaf. De auto van de heer [belanghebbende] stond gewoon aan. Ze hebben ons gezien.”
2.7.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van personen.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.

4.Beoordeling van het geschil

Verklaring [naam3] ter zitting van de Rechtbank
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd omdat daaraan een motiveringsgebrek kleeft, aangezien [naam3] ter zitting telefonisch is gehoord en de door hem afgelegde verklaring niet in de uitspraak is opgenomen. Belanghebbende acht dit onzorgvuldig.
4.2.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter zitting en maakt van de zitting een proces-verbaal op (a) indien de bestuursrechter dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt, of - zoals hier het geval - (b) op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad (artikel 8:61, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). In het proces-verbaal van de zitting is weergegeven dat [naam3] telefonisch is gehoord en wat hij bij die gelegenheid heeft verklaard (zie 2.6). De Rechtbank heeft die verklaring ook meegewogen in de beoordeling, door hiernaar te verwijzen in haar uitspraak in rechtsoverweging 7. De uitspraak is daarmee niet gebrekkig gemotiveerd of onzorgvuldig tot stand gekomen, nog los van de vraag of een dergelijke tekortkoming de vernietiging van de uitspraak tot gevolg zou moeten hebben.
Onmiddellijk in- en uitstappen
4.3.
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten. In de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen gemeente Nijmegen 2020 wordt hierbij aangesloten.
4.4.
Onder het onmiddellijk laten in- of uitstappen van personen kunnen slechts handelingen worden verstaan, die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen.
4.5.
Uit de verklaringen van [naam3] volgt dat belanghebbende en [naam3] gelijktijdig bij de parkeervakken aan de Waalkade zijn aangekomen en daar hun auto’s hebben stilgezet in parkeervakken, en dat het de bedoeling was dat [naam3] zijn auto zou achterlaten (parkeren) om vervolgens – na voldoening van parkeerbelasting, waarvoor hem naar eigen zeggen geen tijd is gegund – samen met belanghebbende in diens auto verder te rijden.
4.6.
Het Hof leidt hieruit af dat [naam3] voornemens was voor zijn auto een parkeerkaart te gaan halen bij de parkeerautomaat dan wel de verschuldigde parkeerbelasting op andere wijze te voldoen (bijvoorbeeld door aanmelding van zijn auto in een parkeerapp), alvorens in te stappen bij belanghebbende. Dergelijke (uitvoerings)handelingen vormen niet een daadwerkelijk instappen in de auto van belanghebbende. [naam3] stond daarvoor kennelijk nog niet klaar toen de parkeercontroleur hem aansprak.
4.7.
Daarbij overweegt het Hof nog dat uit de foto’s van de constatering naar voren komt dat zich geen personen in de auto bevonden ten tijde van de constatering. Het moet ervoor worden gehouden dat belanghebbende na het stilzetten van de auto in het parkeervak om onduidelijk gebleven redenen is uitgestapt. Het Hof ziet hierin een bevestiging dat sprake is geweest van meer of andere handelingen dan alleen het daadwerkelijk in- en uitstappen van personen in de auto van belanghebbende.
4.8.
Gelet hierop heeft belanghebbende zijn auto niet slechts in het parkeervak laten staan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen (het laten instappen van [naam3] of andere personen), maar langer, zodat sprake is van parkeren. Ter zake van dat parkeren heeft belanghebbende geen parkeerbelasting voldaan, zodat terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.