In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 64,90, opgelegd door de gemeente Nijmegen. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto van belanghebbende zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 april 2023 werd de gemachtigde van belanghebbende, mr. N.G.A. Voorbach, gehoord, evenals twee vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De kern van het geschil is of er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van personen, wat zou betekenen dat er geen sprake is van parkeren in de zin van de Gemeentewet. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. Belanghebbende betoogde dat de uitspraak van de rechtbank gebrekkig was gemotiveerd, omdat de verklaring van een getuige, [naam3], niet in de uitspraak was opgenomen. Het Hof oordeelde echter dat de rechtbank de verklaring van [naam3] wel degelijk had meegewogen in haar beoordeling.
Het Hof concludeerde dat de handelingen van [naam3] niet kwalificeerden als onmiddellijk in- en uitstappen, omdat hij niet klaarstond om in te stappen en de parkeercontroleur hem eerder aansprak. De foto’s van de constatering toonden aan dat er geen personen in de auto van belanghebbende aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende zijn auto langer had laten staan dan nodig was voor het onmiddellijk in- en uitstappen, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.