ECLI:NL:GHARL:2023:4467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.321.163
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige na langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun kind, geboren in 2019. De kinderrechter had eerder, op 27 februari 2020, het kind onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en het kind was sinds 27 februari 2020 uithuisgeplaatst. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland, die het gezag had beëindigd, aangevochten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2023 waren de ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof heeft daarbij de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Het hof heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag zijn vervuld en dat er geen specifieke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het gezag in stand blijft. De ouders hebben herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan noodzakelijke onderzoeken en beslissingen die het welzijn van hun kind aangaan. De beslissing van het hof houdt geen oordeel in over de omgang tussen de ouders en het kind, daarover loopt een aparte procedure. De beschikking van de rechtbank Gelderland is bekrachtigd en ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.163
(zaaknummer rechtbank Gelderland 401431)
beschikking van 25 mei 2023
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 januari 2023, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 27 februari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 27 mei 2020.
3.3
Bij beschikking van 20 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 15 juli 2022 tot 27 mei 2023.
3.4
Sinds 27 februari 2020 is [de minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uithuisgeplaatst. Na een verblijf in een crisispleeggezin verblijft [de minderjarige] sinds 16 september 2020 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd, de GI tot voogd benoemd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De ouders zijn met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer. De raad vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter onder andere het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden is het hof van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om het gezag van de ouders te beëindigen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
De ouders voeren aan dat artikel 1:266 onder a BW een zogenaamde “kan-bepaling” betreft: de rechter kan in specifieke gevallen het gezag ook in stand laten. Het hof is van oordeel dat van dergelijke specifieke omstandigheden niet is gebleken. De aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders weer in staat moeten worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen is inmiddels verstreken. Het is in het belang van [de minderjarige] en alle betrokkenen dat haar toekomstperspectief nu definitief duidelijk wordt. Dit geldt temeer nu de ouders weliswaar erkennen dat [de minderjarige] niet meer thuis kan komen wonen, maar ook zeggen dat zij blijven hopen dat dat dit uiteindelijk toch gebeurt. Daarbij komt dat de ouders niet altijd meewerken aan beslissingen die [de minderjarige] aangaan, zodat de GI meerdere keren vervangende toestemming aan de rechtbank heeft moeten verzoeken. Ook hebben de ouders bij herhaling geweigerd om hun medewerking te verlenen aan onderzoeken, zelfs als rekening werd gehouden met de voorwaarden van de ouders en vervoer voor hen werd geregeld.
5.5
Het hof overweegt tot slot dat de beslissing om het gezag van de ouders te beëindigen niets zegt over de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] . Daarover loopt nog een afzonderlijke procedure. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdbeschermer gezegd de ouders regelmatig te zullen informeren over het welzijn van [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof zal de bestreden beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 oktober 2022;
verklaart de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 oktober 2022 ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K.A.M. van Os-ten Have en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.