In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun kind, geboren in 2019. De kinderrechter had eerder, op 27 februari 2020, het kind onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en het kind was sinds 27 februari 2020 uithuisgeplaatst. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland, die het gezag had beëindigd, aangevochten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2023 waren de ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof heeft daarbij de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Het hof heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag zijn vervuld en dat er geen specifieke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het gezag in stand blijft. De ouders hebben herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan noodzakelijke onderzoeken en beslissingen die het welzijn van hun kind aangaan. De beslissing van het hof houdt geen oordeel in over de omgang tussen de ouders en het kind, daarover loopt een aparte procedure. De beschikking van de rechtbank Gelderland is bekrachtigd en ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard.