ECLI:NL:GHARL:2023:4463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.320.559
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats onder voorwaarde van verhuizing, zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de zorgregeling tussen de ouders. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Boven, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar [woonplaats1]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C.H. Bruinier, heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige, geboren in 2020. De rechtbank Gelderland had eerder de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder vastgesteld, onder de voorwaarde dat zij voor 30 maart 2023 binnen een straal van 10 kilometer van het adres van de vader zou wonen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder blijft, mits zij uiterlijk 25 augustus 2023 verhuist naar de vereiste locatie. Indien de moeder hier niet aan voldoet, zal de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zijn.

De zorgregeling is vastgesteld zodat de minderjarige elke week drie aaneengesloten dagen bij de vader verblijft, met een verdeling van de vakanties en feestdagen. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij in de nabijheid van beide ouders woont, en dat de ouders een goede band met haar kunnen opbouwen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.320.559/01
(zaaknummers rechtbank Gelderland 394326 en 401402)
beschikking van 25 mei 2023
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J. Boven te Leusden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 december 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie;
- een journaalbericht van mr. Bruinier van 6 april 2023;
- een journaalbericht van mr. Boven van 7 april 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
In de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van de partijen is [in] 2023 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2020 in [woonplaats2] , waarover partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
In de beschikking van dit hof van 28 maart 2023 heeft het hof de werking van de bestreden beschikking geschorst ten aanzien van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , waaronder de voorwaarde dat de moeder met [de minderjarige] voor 20 maart 2023 verhuist binnen een straal van 10 kilometer van het huidige adres van de vader. Voorts is in aanvulling op de bestreden beschikking als voorlopige voorziening voor de duur van het geding in hoger beroep bepaald dat [de minderjarige] met ingang van 1 mei 2023 de ene week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 18.00 uur en de andere week van maandag 9.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de vader zal verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft onder de voorwaarde dat de moeder voor 30 maart 2023 binnen een straal van 10 kilometer van het huidige adres van de vader woont;
  • bepaald dat in het geval de moeder niet voor 30 maart 2023 binnen een straal van 10 kilometer van het huidige adres van de vader woont, [de minderjarige] vanaf 30 maart 2023 haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
  • als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder ook te noemen: de zorgregeling) bepaald dat [de minderjarige] elke week drie aaneengesloten dagen bij de vader verblijft, door partijen nader in te vullen welke dagen dit zijn, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] voor het laatst verblijft, zorgdraagt voor haar vervoer naar de andere ouder.
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de voorwaarde waaronder het hoofdverblijf van [de minderjarige] is vastgesteld bij de moeder en op de daarin besloten liggende afwijzing van het verzoek vervangende toestemming aan de moeder te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de voorwaarde waaronder het hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar is bepaald en aan haar geen toestemming is verleend om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] onder alle omstandigheden bij de moeder zal zijn en dat een terugverhuizing van de moeder zoals door de rechtbank bepaald, laat staan voor 30 maart 2023, geen sprake kan zijn en de moeder alsnog toestemming zal worden verleend te blijven c.q. verhuizen naar [woonplaats1] , althans de inleidende vordering van de vader op deze punten af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
Kosten rechtens.
4.3
De vader is op zijn beurt met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de zorgregeling.
De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar principaal hoger beroep dan wel haar verzoeken af te wijzen en in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling, en, opnieuw beschikkende, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft elke week gedurende drie aaneengesloten dagen van maandagochtend 9.00 uur tot en met woensdag 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de ouder naar wie [de minderjarige] gaat, zorgdraagt voor haar vervoer.
In het journaalbericht van mr. Bruinier van 6 april 2023 heeft de vader zijn petitum in incidenteel hoger beroep gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
primairin de situatie dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft, vast te stellen een zorgregeling waarbij [de minderjarige] bij de moeder verblijft elke week gedurende drie aaneengesloten dagen van vrijdagochtend 9.00 uur tot en met zondagavond 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de ouder naar wie [de minderjarige] gaat, zorgdraagt voor haar vervoer;
subsidiairin de situatie dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder, vast te stellen een zorgregeling waarbij [de minderjarige] bij hem verblijft elke week gedurende drie aaneengesloten dagen van maandagochtend 9.00 uur tot en met woensdag 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de ouder naar wie [de minderjarige] gaat, zorgdraagt voor haar vervoer.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de daarin vastgestelde zorgregeling, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de zorgregeling wordt vastgesteld zoals vastgelegd in genoemde beschikking van dit hof van 28 maart 2023.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter als nevenvoorziening bij echtscheiding onder andere een voorzieningen treffen betreffende (c) het gezag over, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen van de echtgenoten.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming tot verhuizing
5.3
De moeder verzoekt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen. Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige – over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind – alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen weging overneemt, van oordeel dat de keuze van de moeder om naar [woonplaats1] te (willen gaan) verhuizen niet in het belang van [de minderjarige] te rechtvaardigen valt. De moeder verblijft nu al twee jaar in [woonplaats1] bij haar ouders. Het hof begrijpt gezien de perikelen in de relatie tussen de ouders de keuze van de moeder om indertijd naar haar ouders te gaan; zij had echter geen toestemming van de vader om voor langere tijd bij haar ouders te verblijven/naar [woonplaats1] te verhuizen, zoals de moeder stelt. De moeder is op 28 maart 2021 met [de minderjarige] naar haar ouders vertrokken en verblijft daar nog steeds. Het hof overweegt dat de moeder weinig actie heeft ondernomen om terug te keren naar – de omgeving van – [woonplaats2] , waar partijen al jaren woonden, hun sociale leven hadden en de moeder haar werkomgeving had. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld, heeft de moeder op eigen risico haar baan in [woonplaats2] opgezegd en kan dat geen rol spelen in de beoordeling van de noodzaak om te verhuizen. Het hof volgt de moeder ook niet in haar stelling dat [de minderjarige] inmiddels in [woonplaats1] is geworteld, omdat zij daar nu langer dan twee jaren woont en naar de peuterspeelzaal gaat. [de minderjarige] is daarvoor namelijk nog erg jong; zij gaat nog niet naar de basisschool en haar leefwereld is nog beperkt. Dat het voor de moeder lastig is om woonruimte in of rond [woonplaats2] te vinden, begrijpt het hof, maar dat betekent niet dat de moeder zonder toestemming van de vader, zonder enige noodzaak of voorbereiding met [de minderjarige] bij haar ouders in [woonplaats1] – 80 kilometer van [woonplaats2] vandaan – kan (blijven) wonen. Het hof betrekt daarbij dat ook in [woonplaats1] binnen afzienbare termijn geen zicht is op een eigen woning voor de moeder en de moeder niet heeft laten zien actief op zoek te zijn geweest naar woonruimte in of rondom [woonplaats2] .
5.6
Met de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij dichtbij de vader woont, te meer nu de vader evenals de moeder een groot aandeel in de zorg van [de minderjarige] wil hebben en een goede band met haar wil opbouwen. Vooral als een kind ouder wordt, naar de basisschool gaat, met vriendjes wil afspreken of wil gaan sporten, wordt het voor een kind steeds lastiger indien de ouders ver van elkaar af wonen. Dat is dan ook niet in het belang van het kind. Op de mondelinge behandeling heeft de raad de ouders geadviseerd een traject van ouderschapsbemiddeling in te gaan en in dat traject naar mogelijkheden te zoeken om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] in of rondom [woonplaats2] haar hoofdverblijfplaats heeft. Zoals de raad aangaf, zijn er meerdere – wellicht creatieve – opties mogelijk. Anders dan de raad acht het hof van belang dat [de minderjarige] op korte termijn – en niet pas als zij vier jaar is en naar de basisschool gaat, zoals de raad heeft geadviseerd – weer terug is in haar vertrouwde omgeving in of rondom [woonplaats2] . Het hof wil hiermee duidelijkheid creëren voor zowel [de minderjarige] als beide ouders. Het hof zal dan ook beslissen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder onder de voorwaarde dat de moeder met [de minderjarige] uiterlijk 25 augustus 2023 binnen een straal van 10 kilometer van het huidige adres van de vader woont. Mocht de moeder niet aan de voorwaarde voldoen dan zal [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats vanaf dat moment bij de vader – in [woonplaats2] – hebben. Beide ouders zijn immers in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Daarbij heeft de vader verklaard dat hij minder zal gaan werken indien [de minderjarige] bij hem haar hoofdverblijfplaats krijgt en dat hij alsdan de dagelijkse zorg op zich kan nemen. Het hof gaat er van uit dat de vader deze toezegging gestand doet.
Het hof gaat er voorts van uit dat de moeder ook indien [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader krijgt als de moeder er niet in slaagt tijdig aan de voorwaarde te voldoen, zoals de raad adviseert, zich blijft inspannen om woonruimte in de omgeving van [woonplaats2] te vinden zodat beide ouders een groot aandeel in de zorg van [de minderjarige] kunnen hebben.
De zorgregeling
5.7
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat beide ouders een groot aandeel in de zorg van [de minderjarige] voor hun rekening nemen. Op die manier kunnen beide ouders een goede band met [de minderjarige] opbouwen.
[de minderjarige] en de vader
5.8
Het hof overweegt dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat de toen geldende zorgregeling – waarbij [de minderjarige] twee dagen per week bij de vader verblijft – goed verloopt en dat er op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen van dit hof van 28 maart 2023 per 1 mei 2023 een derde dag bijkomt waarop [de minderjarige] bij de vader verblijft.
Het hof heeft begrepen dat de vader geen bezwaar ertegen heeft dat – in afwijking van zijn verzoek – [de minderjarige] in plaats van op woensdag om de week op zondag bij hem verblijft, zoals het hof in de voorlopige voorziening heeft bepaald. De moeder kan zich ook vinden in de zorgregeling die het hof als voorlopige voorziening heeft vastgelegd. De moeder stelt echter dat de vader deze regeling niet altijd nakomt, terwijl het in het belang van [de minderjarige] is dat zij regelmatig contact heeft met de vader.
Het hof acht in het belang van [de minderjarige] dat zij drie aaneengesloten dagen bij de vader verblijft en dat de zorgregeling uit de voorlopige voorziening wordt gecontinueerd. Het hof zal dan ook beslissen dat [de minderjarige] de ene week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 18.00 uur en de andere week van maandag 9.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de vader verblijft. Het hof gaat ervan uit dat de vader deze zorgregeling nakomt.
[de minderjarige] en de moeder
5.9
De vader heeft het hof verzocht een zorgregeling te bepalen voor het geval [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Dit is het geval indien de moeder niet uiterlijk 25 augustus 2023 binnen een straal van tien kilometer van het huidige adres van de vader woonachtig is.
In het verlengde van het vorenstaande en omdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader een onzekere gebeurtenis in de toekomst betreft – wat betekent dat er in de tussentijd mogelijk omstandigheden kunnen wijzigen – zal het hof een zorgregeling bepalen die in duur overeenkomt met de huidige regeling voor vader waarbij [de minderjarige] gedurende drie aaneengesloten dagen per week bij de moeder verblijft, op in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen dagen en tijden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot een beslissing die op sommige punten een bekrachtiging van de beschikking meebrengt en op sommige punten een vernietiging mee moet brengen. Ter voorkoming van onduidelijkheden en ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het hof onderworpen, voor wat betreft de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling geheel, vernietigen en beslissen zoals hierna gemeld. Het hof zal voor de duidelijkheid ook het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing afwijzen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2022, voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen af;
bepaalt dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, onder de voorwaarde dat zij uiterlijk 25 augustus 2023 binnen een straal van tien kilometer van het huidige adres van de vader woonachtig is;
bepaalt dat [de minderjarige] , in het geval de moeder niet tijdig aan de voormelde voorwaarde voldoet, haar hoofdverblijfplaats vanaf 25 augustus 2023 bij de vader heeft;
stelt de volgende zorgregeling vast:
- indien [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, zal zij de ene week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 18.00 uur en de andere week van maandag 9.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de vader verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
- indien [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, zal zij gedurende drie aaneengesloten dagen per week bij de moeder verblijven, waarbij de dagen in onderling overleg nader zullen worden bepaald, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen,
waarbij de ouder bij wie [de minderjarige] voor het laatst verblijft, zorgdraagt voor haar vervoer naar de andere ouder;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 25 mei 2023 uitgesproken door mr. K. Mans in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.