ECLI:NL:GHARL:2023:4455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.310.881
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na raadsonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van een zorgregeling na een raadsonderzoek. De zaak betreft de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2010, die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI). De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de vader, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, zijn betrokken bij de zorgregeling voor hun kind. Het hof heeft eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en de minderjarige eenmaal per twee weken begeleid contact hebben. De raad heeft geadviseerd om de zorgregeling te wijzigen, zodat de minderjarige kan worden ondersteund in het contact met de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige begeleide contacten goed verlopen en dat er een wens is om toe te werken naar een zorgregeling zoals eerder vastgesteld op 15 juni 2018. De ouders zijn het eens over de uitbreiding van de zorgregeling, maar er zijn nog enkele punten van onenigheid, zoals de haal- en brengregeling. Het hof heeft besloten dat de huidige zorgregeling zal worden uitgebreid en dat de vader verantwoordelijk zal zijn voor het vervoer van de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.881
(zaaknummers rechtbank Gelderland 397469 en 397537)
beschikking van 25 mei 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E. Toet te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 augustus 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 20 januari 2023 met als bijlage het onderzoeksrapport van 19 januari 2023;
- een brief van de raad van 30 januari 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Toet van 2 februari 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 23 maart 2023 met producties.
1.3
Op 17 april 2023 is [de minderjarige] door de voorzitter van het hof, in bijzijn van de griffier, gehoord.
1.4
Op 18 april 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad.

2.De feiten

2.1
Na het op verzoek van het hof uitgevoerde raadsonderzoek heeft de raad voor [de minderjarige] , geboren [in] 2010 in [woonplaats2] (hierna: [de minderjarige] ) een verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en tot machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden ingediend bij de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: kinderrechter).
In de beschikking van 18 november 2022, hersteld bij beschikking van 16 december 2022, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Ook is aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 november 2022 tot 18 februari 2023. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden tot een nader in te plannen mondelinge behandeling.
[de minderjarige] verblijft sinds 24 november 2022 bij grootouders vaderszijde.
2.2
In de beschikking van 7 februari 2022 van de kinderrechter is de resterende periode van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] toegewezen tot 18 mei 2023.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 30 augustus 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.2
In die beschikking heeft het hof:
- de in de bestreden beschikking – van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 februari 2022 – vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat deze wordt opgeschort totdat het hof een definitieve beslissing daarover heeft genomen;
- een voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld waarbij zij eenmaal per twee weken twee uur begeleid contact zullen hebben in een omgangshuis of onder begeleiding van een instantie;
- de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar, kort gezegd, de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader en een mogelijke ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] ;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
In het raadsrapport heeft de raad geadviseerd de eerder bij beschikking van 15 juni 2018 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen in die zin dat sprake is van begeleid contact, zodat [de minderjarige] kan worden ondersteund en begeleid in het contact met de vader en de vader leert om op een goede manier aan te sluiten bij [de minderjarige] . De raad vindt het belangrijk dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader wordt hersteld, te meer ook zodat het – negatieve – beeld dat [de minderjarige] van de vader heeft, kan worden bijgesteld. Het is hierbij voor [de minderjarige] belangrijk dat de volwassenen om hem heen hun afspraken nakomen omdat hij in het verleden hierin vaak is teleurgesteld.
Indien de begeleide contacten tussen de vader en [de minderjarige] goed gaan, kan er in overleg met de gezinsvoogd en op het tempo van [de minderjarige] worden uitgebreid naar een onbegeleid contact. Het uiteindelijke doel is naleving van de omgangsregeling zoals deze bij beschikking van 15 juni 2018 is vastgesteld, aldus de raad.
3.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank bij beschikking van 15 juni 2018 een zorgregeling heeft bepaald waarbij [de minderjarige] na een opbouw bij de vader verblijft:
- iedere woensdag van 17.30 uur tot 19.30 uur;
- eenmaal per twee weken van vrijdag 17.30 uur (waarbij [de minderjarige] bij de vader eet) tot zondag 17.00 uur (waarbij [de minderjarige] bij de moeder eet), waarbij geldt dat de moeder [de minderjarige] brengt bij de vader en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt bij de moeder;
- in de zomervakantie vanaf week 2 voor de duur van drie weken en één week in onderling overleg;
- gedurende de helft van de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen.
3.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
3.6
Het hof overweegt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt, omdat [de minderjarige] op enig moment na de bij beschikking van 15 juni 2018 vastgestelde zorgregeling de nodige weerstand heeft opgebouwd tegen het contact met de vader waardoor de zorgregeling niet meer kon worden uitgevoerd.
3.7
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8
Het hof overweegt dat [de minderjarige] vóór het raadsonderzoek grote weerstand had tegen het contact met de vader en dat onduidelijk was waar dat vandaan kwam. Beide partijen hadden zorgen over [de minderjarige] . [de minderjarige] is inmiddels onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij grootouders vaderszijde, waar het goed met hem gaat en hij rust en structuur ervaart. Er wordt hulpverlening voor [de minderjarige] opgestart.
Sinds 3 maart 2023 heeft [de minderjarige] weer – sinds lange tijd – regelmatig contact met de vader. Het contact is eenmaal per twee weken gedurende twee uur begeleid en vindt plaats bij het omgangshuis van [naam1] . Op de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] boven verwachting goed verloopt.
3.9
De ouders zijn het met de raad eens dat het in het belang van [de minderjarige] is om toe te werken naar de zorgregeling zoals deze bij beschikking van 15 juni 2018 is vastgesteld en waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken bij de vader verblijft van vrijdag tot zondag. De ouders zijn het ook eens over een kleine wijziging van de zorgregeling in de zomervakantie; [de minderjarige] zal de eerste week en de laatste week van de zomervakantie bij de moeder verblijven en in de tussenliggende periode gedurende drie weken bij de vader. De ouders zijn het niet eens over het contact van de vader met [de minderjarige] op woensdagmiddag, tijdens oud en nieuw en over de haal- en brengregeling. De moeder heeft aangevoerd dat zij vanwege reuma [de minderjarige] niet altijd kan brengen naar de vader, omdat zij soms krachtverlies ervaart in haar armen waardoor een rit met de scooter niet veilig is.
3.1
Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] wenselijk is dat de huidige zorgregeling wordt uitgebreid naar uiteindelijk de zorgregeling zoals deze op 15 juni 2018 is vastgesteld, te weten inclusief het contact op woensdagmiddag. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Verder ziet het hof geen aanleiding om tot wijziging over te gaan van de verdeling van oud en nieuw, zoals de moeder aanvoert. Het hof zal dan ook bepalen dat [de minderjarige] het ene jaar met oud en nieuw bij de ene ouder is en het andere jaar bij de andere ouder.
Voor wat betreft de haal- en brengregeling overweegt het hof dat in het verleden problemen waren met de nakoming daarvan aan de zijde van de moeder. Momenteel zorgen de grootouders voor het vervoer van [de minderjarige] naar het omgangshuis en weer terug, omdat [de minderjarige] bij hen verblijft. Het hof gaat ervan uit dat zolang [de minderjarige] bij de grootouders verblijft, zij het vervoer voor hun rekening zullen blijven nemen. Het hof acht in het belang van [de minderjarige] dat er ook in de toekomst een stabiele haal- en brengregeling is waardoor de continuïteit van het contact met de vader gewaarborgd is. Het hof zal dan ook bepalen dat de vader in de toekomst het vervoer van [de minderjarige] zal regelen ter uitvoering van de zorgregeling.
3.11
Gelet op het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat de huidige begeleide contacten tussen [de minderjarige] en de vader onder regie van de GI en op het tempo van [de minderjarige] worden uitgebreid naar onbegeleide contacten en waarbij uiteindelijk wordt toegewerkt naar de hiervoor omschreven regeling. Het hof gaat ervan uit dat deze zorgregeling uiterlijk 1 november 2023 weer is hersteld.

4.De slotsom

4.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof – voor de leesbaarheid – de bestreden beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna gemeld.
4.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 februari 2022 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de in de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 juni 2018 vastgestelde zorgregeling in die zin dat [de minderjarige] – na een opbouwregeling – bij de vader verblijft:
- iedere woensdag van 17.30 uur tot 19.30 uur;
- eenmaal per twee weken van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.00 uur;
- in de zomervakantie vanaf week 2 voor de duur van drie weken in onderling overleg te bepalen, waarvan [de minderjarige] de laatste week bij de moeder verblijft;
- gedurende de helft van de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen met dien verstande dat [de minderjarige] met oud en nieuw in de even weken bij de vader verblijft,
waarbij de vader zorgt voor het vervoer van [de minderjarige] indien hij weer bij de moeder verblijft;
bepaalt dat deze regeling onder regie van de GI zal worden opgebouwd en uiterlijk
1 november 2023als zodanig wordt nageleefd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 25 mei 2023 uitgesproken door mr. R. Feunekes in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.