ECLI:NL:GHARL:2023:4416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
21-001453-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel en veroordeling voor verkeersdelict na ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel zou zijn toegebracht, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met het ongeval zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Er ontbrak een geneeskundige verklaring en de verklaringen van het slachtoffer waren onvoldoende om het letsel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.

Wel heeft het hof de verdachte veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het negeren van een rood verkeerslicht en het rijden met een te hoge snelheid, wat in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof baseerde deze beslissing op de bevindingen van de verkeersongevallenanalyse en de verklaringen van getuigen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg door niet te stoppen voor een rood verkeerslicht en met een snelheid van 60 km/u te rijden, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. De verdachte kreeg een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001453-21
Uitspraak d.d.: 23 mei 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 maart 2021 met parketnummer 18-258657-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. I.J. Woltman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht) veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis, en heeft verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [pleegplaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [weg]
en toen bij het naderen van de kruising of splitsing van die weg, [straat 1] ,
- welke weg bestond uit meerdere rijstroken en/of op welke weg een maximum snelheid gold van 50 kilometer per uur -
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- door geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt: immers door niet te stoppen voor een - gezien verdachtes bereden rijstrook en daarvoor geldend - driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
- ( daarbij) met een snelheid van (zeker) 60 kilometer per uur te rijden, althans een te hoge snelheid aan te houden gezien de omstandigheden daar ter plaatse te weten een kruispunt van meerdere wegen met verkeerslichten en/of door links te rijden zonder noodzaak, althans - (eveneens) onvoldoende rechts te rijden, ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [aangever] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [pleegplaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [weg] , en toen bij het naderen van de kruising of splitsing van die weg, [straat 1] ,
- welke weg bestond uit meerdere rijstroken en/of op welke weg een maximum snelheid gold van 50 kilometer per uur -
geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een - gezien verdachtes bereden rijstrook en daarvoor geldend - driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
- ( daarbij) een snelheid van (zeker) 60 kilometer per uur heeft gereden, althans een te hoge snelheid ter plaatse heeft aangehouden en/of –
- door links te rijden zonder noodzaak, althans onvoldoende rechts heeft gereden/gehouden waardoor, in elk geval mede waardoor een verkeersongeval is ontstaan, waarbij letsel aan een persoon, te weten [aangever] , is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Op 2 maart 2019 heeft er op [weg] te [pleegplaats] een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed over [weg] , in de richting van [straat 2] , toen hij de kruising met [straat 1] en [straat 3] naderde. De kruising is voorzien van verkeerslichten die worden geregeld door een verkeersregelinstallatie. Verdachte was voornemens op deze kruising rechtdoor te rijden. De bestuurder van een ander voertuig kwam uit tegengestelde richting en was voornemens om linksaf te slaan om zijn weg in de richting van [straat 1] te vervolgen. Op het kruisingsvlak kwamen beide voertuigen met elkaar in botsing. Zowel de verdachte als [aangever] hebben verklaard dat zij door groen licht zijn gereden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het rode licht heeft genegeerd. De raadsman heeft voorts betoogd dat de verklaring van alleen het slachtoffer ten aanzien van het letsel onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van het hof
In zijn verklaring van 8 maart 2019 geeft slachtoffer [aangever] aan door het ongeval letsel te hebben opgelopen, bestaande uit zwaar gekneusde ribben, een gekneusde blaas en nieren, alsmede een breuk aan zijn rechter bekken. [aangever] is in het ziekenhuis behandeld door een orthopeed. Ook volgt uit deze verklaring dat [aangever] aan een spierziekte lijdt, waardoor hij een klapvoet heeft en daardoor protheses draagt tijdens het autorijden. In een aanvullende verklaring van 11 oktober 2019 verklaart [aangever] dat hij op dat moment nog gevolgen ondervindt van het ongeval en hierdoor moeite heeft met tillen en lopen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het bij aangever geconstateerde letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of dergelijk letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel heeft het hof in aanmerking genomen de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof is van oordeel dat hetgeen uit de verklaringen van [aangever] omtrent de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen is gebleken, ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. In het bijzonder ontbreekt in het dossier een geneeskundige verklaring van een arts waarin verslag wordt gedaan van de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, alsmede het uitzicht op (volledig) herstel. Daar komt bij dat [aangever] ten gevolge van zijn spierziekte een klapvoet heeft, zodat onvoldoende duidelijk is in welke mate de klachten met betrekking tot het lopen en tillen, kunnen worden toegeschreven aan het ongeval.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het ongeval zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] heeft veroorzaakt, zodat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit eveneens dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het rode licht heeft genegeerd. In dit verband wijst de raadsman op de verklaring van getuige [getuige 1] . Verder is het maken van een enkele verkeersfout onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van artikel 5 van de WVW 1994.
Oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat verdachte op de betreffende kruising door rood is gereden en baseert zich daarbij op de bevindingen ten aanzien van de verkeersregelinstallatie, alsmede op de verklaringen van [aangever] , getuige [getuige 2] (bijrijder van [aangever] ) en getuige [getuige 3] .
Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse blijkt dat de werking van de verkeerslichten op het betreffende kruispunt door een verkeersregelinstallatie wordt geregeld, dat de verkeersregelinstallatie naar behoren werkte, dat de rijstroken van verdachte (signaalgroep 08) en [aangever] (signaalgroep 03) conflicterend aan elkaar zijn en nooit gelijktijdig groen licht kunnen hebben. Tussen beide signaalgroepen gelden zogenaamde ontruimingstijden. Op het moment dat signaalgroep 08 op rood gaat, krijgt signaalgroep 03 meteen groen licht. Deze ontruimingstijd is 0,0 seconde. Andersom geldt een ontruimingstijd van 2,0 seconden.
Voorts kent het hof doorslaggevende betekenis toe aan de verklaringen van [aangever] , getuige [getuige 2] (bijrijder van [aangever] ) en getuige [getuige 3] die achter [aangever] reed. Zij verklaren eensluidend dat het verkeerslicht voor links afslaand verkeer, zijnde het voor [aangever] bestemde verkeerslicht, tijdens het oprijden van [aangever] op de kruising groen licht uitstraalde.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte een voor hem geldend rood verkeerslicht heeft genegeerd. Voorts is op grond van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse vast komen te staan dat verdachte harder heeft gereden dan de toegestane snelheid van 50 km/u, namelijk ten minste 60 km/u, alsmede dat verdachte zich ten tijde van het ongeval zonder noodzaak op de linker rijbaan heeft bevonden. Hiermee
heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 2 maart 2019 te [pleegplaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [weg] , en toen bij het naderen van de kruising of splitsing van die weg, [straat 1] , welke weg bestond uit meerdere rijstroken en op welke weg een maximum snelheid gold van 50 kilometer per uur
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een - gezien verdachtes bereden rijstrook en daarvoor geldend - driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en
- daarbij een snelheid van zeker 60 kilometer per uur heeft gereden, en
- door links te rijden zonder noodzaak, waardoor een verkeersongeval is ontstaan, waarbij letsel aan [aangever] is ontstaan, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 2 maart 2019 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto met te hoge snelheid onnodig links rijdend, het voor hem bestemde rood uitstralende verkeerslicht genegeerd waardoor een ongeval met een andere personenauto heeft plaatsgevonden. De bestuurder van deze personenauto heeft hierbij letsel opgelopen. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2023 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof komt tot een andere - lichtere - bewezenverklaring dan de rechtbank. Ook de strafoplegging zal daarom een andere zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een passende bestraffing kan worden gevonden in oplegging van een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof constateert daarbij dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is overschreden met ongeveer twee maanden. Het hof zal volstaan met de enkele constatering van deze geringe overschrijding, gelet op de aard en hoogte van de op te leggen straf.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde ziet het hof geen reden om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman bepleit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 23 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.