ECLI:NL:GHARL:2023:4359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.308.995
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en bewijsaanbod inzake notariële akte

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen partijen die in 1995 met elkaar zijn gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn vastgelegd in een notariële akte, waarin is bepaald dat er geen gemeenschap van goederen bestaat, maar een wettelijk deelgenootschap. De vrouw heeft de man tijdens het huwelijk een hypothecaire lening verstrekt van fl 145.000,- (€ 65.798,13), waarvoor zij een tweede hypotheek heeft verkregen op een appartementsrecht. De man heeft op 11 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk in 2021 is ontbonden. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere beschikking de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot betaling van rente en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot doorhaling van het hypotheekrecht. De man is in hoger beroep gegaan en heeft twee grieven ingediend, waarbij hij de rechtsgeldigheid van de hypotheeklening betwist en verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de man toegelaten tot tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de notariële akte, waarin de hypothecaire lening is vastgelegd. Het hof stelt dat de man zijn stelling dat de akte niet de werkelijke afspraak tussen partijen weergeeft, kan bewijzen. Het hof heeft verder bepaald dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van een raadsheer-commissaris en dat partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen beantwoorden. De beslissing over de verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.995
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374737)
beschikking van 23 mei 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van Oosten te Elst, gemeente Overbetuwe,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.P. Kweens te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 april 2022;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1995 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, die bij notariële akte op 12 oktober 1995 zijn vastgelegd.
3.2
Volgens artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden zal tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaan, maar een deelgenootschap waarop de wettelijke
bepalingen (afdeling 2 van titel 8 van Boek 1 (oud) van toepassing zijn, voor zover daarvan
bij deze huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken (een wettelijk deelgenootschap).
3.3
De vrouw heeft de man tijdens het huwelijk een bedrag van fl 145.000,- (€ 65.798,13) geleend in de vorm van een hypothecaire geldlening, vastgelegd in een notariële akte op 26 april 2001. Tot zekerheid van betaling heeft de vrouw onder andere het recht van tweede hypotheek op het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte met parkeervoorziening gelegen te [woonplaats1] nabij de [adres1] en de [adres2] . De rente over de geldlening bedraagt volgens de hypotheekakte 5% per jaar vanaf 1 juni 2001.
3.4
De man heeft op 11 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 oktober 2021 in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 10 januari 2022 heeft de rechtbank (verkort weergegeven en voor zover hier van belang):
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek (onder 15) strekkende tot veroordeling van de man tot betaling van (achterstallige) rente,
- de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek (onder D) strekkende tot doorhaling van het (tweede) hypotheekrecht,
- de verzoeken van de man (onder B en C) voor recht te verklaren dat de hypothecaire geldleenovereenkomst van 26 april 2001 tussen partijen nietig is (vanwege strijd met artikel 1:119 BW (oud)) en dat hij de vrouw uit hoofde van de (nietige) hypotheeklening voornoemd niet meer verschuldigd is dan de terugbetaling van de geleende hoofdsom van € 65.798,13 afgewezen,
- de verzoeken van de vrouw met betrekking tot (de waarden en waardering van) de ondernemingen waarvan de man direct dan wel indirect de aandelen/certificaten houdt, afgewezen,
- een deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de waarde van de aandelen van [naam1] B.V. en de certificaten van stichting [naam2] en
- iedere verdere beslissing over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen aangehouden.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de rechtsgeldigheid van de hypotheeklening tussen partijen en grief 2 (voorwaardelijk) op het niet verwerken van de hypotheeklening en (achterstallige) rente in de eindvermogens van partijen. De man verzoekt het hof (verkort weergegeven) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover in hoger beroep bestreden en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.4
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen althans – ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek – te bepalen dat slechts € 9.053,82 van de hypothecaire geldlening in de eindvermogens van partijen moet worden verwerkt alsmede € 8.465,06 aan achterstallige hypothecaire rente tot 11 februari 2020, in totaal € 17.518,89.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de omvang en waarde van ieders stamvermogen 11 februari 2020 is.
5.2
Met zijn eerste grief richt de man zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de op 26 april 2001 verleden hypotheekakte niet ziet op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen en dat de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit die hypotheekakte onverminderd van kracht zijn.
5.3
Volgens de man is het nooit de bedoeling van partijen geweest om een hypothecaire lening aan te gaan waarbij hij de hypotheeksom plus de contractuele rente moet (terug)betalen aan de vrouw. Hij erkent wel dat hij de hoofdsom van € 65.798,13 verschuldigd is aan de vrouw, althans dat dit bedrag in de verrekening moet worden betrokken. De notariële akte geeft volgens de man niet de werkelijke afspraak tussen en (initiële) bedoeling van partijen weer en hij biedt aan dat te bewijzen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
5.4
Het hof stelt voorop dat de (notariële) hypotheekakte een authentieke akte is die ten aanzien van de verklaring van een partij dwingende bewijskracht heeft van de waarheid van die verklaring (artikelen 156 lid 2 en 157 lid 2 Rv). Bij een authentieke akte geldt verder dat deze tegenover een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de ambtenaar (hier: de notaris) binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard (artikel 157 lid 1 Rv).
5.5
De man heeft (uitdrukkelijk) aangeboden zijn stelling dat de notariële akte niet de werkelijke afspraak tussen en bedoeling van partijen weergeeft, te bewijzen. Alvorens verder te beslissen zal het hof hem daartoe in de gelegenheid stellen. Daarbij merkt het hof op dat tegen de akte tegenbewijs kan worden geleverd met alle middelen en dat tegenbewijs niet is beperkt tot de stelling dat in werkelijkheid iets anders is overeengekomen dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs tegen de juistheid van een partijverklaring in een akte hoeft het door de akte geleverde bewijs slechts te ontzenuwen.
Indien en voor zover de man niet slaagt in het tegenbewijs, zullen de (proces)kosten verband houdend met het bewijsaanbod voor zijn rekening komen.
5.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
laat de man toe tegenbewijs te leveren tegen het uit de notariële akte van 26 april 2001 voortvloeiende dwingende bewijs dat hij op grond van een hypothecaire geldlening € 65.798,13 (fl 145.000,-) verschuldigd is aan de vrouw, te vermeerderen met rente over dat bedrag van 5% per jaar vanaf 1 juni 2001;
6.2
bepaalt dat, indien de man dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.U.M. van der Werff, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
6.3
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
6.4
bepaalt dat de man het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op uiterlijk 6 juni 2023, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
6.5
bepaalt dat de man overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
6.6
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.U.M. van der Werff en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 23 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.