Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen partijen die in 1995 met elkaar zijn gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn vastgelegd in een notariële akte, waarin is bepaald dat er geen gemeenschap van goederen bestaat, maar een wettelijk deelgenootschap. De vrouw heeft de man tijdens het huwelijk een hypothecaire lening verstrekt van fl 145.000,- (€ 65.798,13), waarvoor zij een tweede hypotheek heeft verkregen op een appartementsrecht. De man heeft op 11 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk in 2021 is ontbonden. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere beschikking de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot betaling van rente en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot doorhaling van het hypotheekrecht. De man is in hoger beroep gegaan en heeft twee grieven ingediend, waarbij hij de rechtsgeldigheid van de hypotheeklening betwist en verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen.
Het hof heeft de man toegelaten tot tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de notariële akte, waarin de hypothecaire lening is vastgelegd. Het hof stelt dat de man zijn stelling dat de akte niet de werkelijke afspraak tussen partijen weergeeft, kan bewijzen. Het hof heeft verder bepaald dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van een raadsheer-commissaris en dat partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen beantwoorden. De beslissing over de verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is aangehouden.