ECLI:NL:GHARL:2023:4358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.306.884
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwikkeling huwelijkse voorwaarden met verzoek om nevenvoorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 november 2021 had geoordeeld dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij ook een nevenvoorziening heeft verzocht. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De vrouw heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, terwijl de man de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het hof heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep, ondanks de stelling van de vrouw dat dit verzoek niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

De man heeft tijdens de zitting zijn standpunt ingetrokken dat hij geen vermogen heeft, maar handhaaft zijn subsidiaire standpunt dat de vrouw vermogen heeft verzwegen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in november 2020 een letselschade-uitkering heeft ontvangen en dat hij op de peildatum nog een aanzienlijk bedrag op zijn bankrekening had. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de man over twee appartementen in Marokko beschikt, die elk € 25.000,- waard zijn. De vrouw heeft een bedrag van € 30.000,- ontvangen als slachtoffer van de toeslagenaffaire, wat ook in de vermogensopstelling is opgenomen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.884
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 522166)
beschikking van 23 mei 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. el Ahmadi te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. van Bijsterveld te Hilversum.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 13 december 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum (verder ook: de tussenbeschikking). Daarna heeft het hof journaalberichten van 10 april en 17 april 2023 ontvangen, beide met producties.
1.2.
Op 21 april 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De vrouw is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. In de tussenbeschikking heeft het hof de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
2.2.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor het hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2021, waarin de rechtbank (onder meer) voor recht heeft verklaard dat partijen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
bevoegdheid en toepasselijk recht
2.3.
De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. Het hof zal daarom allereerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
2.4.
Met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, die als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [1] rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de scheidingszaak. Aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis [2] rechtsmacht toe met betrekking tot de echtscheiding. De rechtbank heeft op juiste gronden rechtsmacht aangenomen met betrekking tot (zowel de echtscheiding als) het verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Dit brengt mee dat het hof in hoger beroep eveneens bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
2.5.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
processueel
2.6.
De vrouw heeft gesteld dat de man in zijn zelfstandige verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat dit een nieuw verzoek betreft dat op grond van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof is van oordeel dat het hier gaat om een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 Rv. Een nevenvoorziening ex artikel 827 Rv kan ook voor het eerst in hoger beroep worden verzocht. Daartoe is dus niet vereist dat in eerste aanleg al een (vergelijkbaar) verzoek werd geformuleerd. Het hof is daarom van oordeel dat de man in zijn desbetreffende verzoek kan worden ontvangen.
peildatum
2.7.
Het hof gaat uit van 12 mei 2021 als peildatum, want die datum is niet in geschil.
afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.8.
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de man zijn primaire standpunt dat het door hem ontvangen bedrag aan schadeloosstelling vanwege een bedrijfsongeval aan hem verknocht is, ingetrokken. De man handhaaft zijn subsidiaire standpunt en meent dat het vermogen van de vrouw groter is dan zij in eerste aanleg heeft doen voorkomen. Zij heeft de door haar ontvangen uitkering van € 30.000,- als slachtoffer van de toeslagen affaire verzwegen, terwijl de man niet over enig vermogen beschikt. De man is daarom van mening dat de vrouw hem nog een bedrag verschuldigd is.
2.9.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft een vermogensopstelling gemaakt en daaruit volgt dat de man haar nog een bedrag verschuldigd is. De vrouw is dan ook van mening dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven.
2.10.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij geen vermogen heeft. Vast staat dat de man in november 2020 nog een restantbedrag aan letselschade uitkering van € 90.000,- heeft ontvangen. Door de vrouw is onweersproken gesteld dat op de peildatum nog € 35.213,41 van dit bedrag over was en op de bankrekening van de man stond. Daarnaast had – zo stelt het hof gelet op de verklaringen van partijen tijdens de zitting in hoger beroep vast – de man van deze letselschade-uitkering een bedrag van € 20.000,- contant in huis. Het restant van de letselschade uitkering heeft de man naar eigen zeggen: ‘erdoorheen gejast’. Hij dronk in die periode veel alcohol en veel vrienden ‘wisten hem te vinden’. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de man het te verrekenen vermogen heeft benadeeld door binnen zes maanden voor indiening van het echtscheidingsverzoek te verrekenen goederen te verspillen. De man is gehouden de aangerichte schade te vergoeden (artikel 1:139 lid 2 BW). Daarom houdt het hof aan de zijde van de man rekening met het volledige restantbedrag van € 90.000,- aan letselschade-uitkering.
2.11.
Het hof is van oordeel dat daarnaast aan de zijde van de man rekening moet worden gehouden met twee appartementen in Marokko.
Het hof acht de verklaring van de man over de wijze waarop deze appartementen zijn verkregen en aan wie de appartementen toebehoren niet geloofwaardig. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat het zijn bedoeling was om zijn ouders ieder een appartement te schenken en dat hij in dat kader voor beiden eenmalig een aanbetaling heeft gedaan. Uit de producties waarnaar de man verwijst blijkt echter dat er geen appartement voor de vader van de man is aangekocht, maar voor zijn moeder en broer. Uit de door de man overgelegde producties volgt dat in april 2020 een aanbetaling per kas is voldaan van 35.000 Dirham (omgerekend ongeveer € 3.159,-) en dat volgens het betalingsschema op meerdere momenten bedragen moesten worden betaald, waarbij de laatste betaling op 29 september 2021 moest plaatsvinden. Volgens de man is de koop geannuleerd en is de aanbetaling terugbetaald. Uit de overgelegde bankafschriften volgt dat in juli en augustus 2022 een bedrag van circa 35.000 Dirham is teruggestort op de bankrekening van de moeder en de broer. Vanwege de wisselende verklaringen van de man, die niet overeenstemmen met of ondersteund worden door de overgelegde producties, en het feit dat hij geen eenduidig antwoord heeft kunnen geven op de vraag hoe het met de overige aanbetalingen zit, acht het hof de verklaring van de man niet geloofwaardig. Het hof gaat daarom uit van de aldus door de man onvoldoende betwiste lezing van de vrouw dat de man op de peildatum over twee appartementen in Marokko beschikt, die elk € 25.000,- waard zijn.
2.12.
Ten aanzien van het standpunt van de man dat de vrouw vermogen heeft verzwegen, overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft als slachtoffer van de toeslagenaffaire een bedrag van € 30.000,- ontvangen. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij wist dat er problemen waren met de belastingdienst en dat hij een brief van de belastingdienst aan de vrouw heeft opengemaakt en gelezen. Voorts is de bankrekening waarnaar dit bedrag is overgemaakt in de vermogensopstelling opgenomen en maakt het saldo op die rekening op de peildatum daarmee dus onderdeel uit van het te verrekenen vermogen. Van verzwegen vermogen is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
2.13.
Aangezien de man de vermogensopstelling van de vrouw voor het overige heeft erkend, althans niet dan wel onvoldoende heeft weersproken, is het hof van oordeel dat de vermogensopstelling van de vrouw met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen kan worden gevolgd. Nog los van de vraag of de man een voorschot van € 20.000,- van de vrouw heeft ontvangen, heeft de man naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat hij nog een bedrag van de vrouw te vorderen heeft. De grief van de man faalt dan ook.

3.De slotsom

3.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft. Het hof ziet in het standpunt van de vrouw geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november2021;
4.2.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.L. van der Bel en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 23 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
2.Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid