ECLI:NL:GHARL:2023:4264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
21-005257-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake meerdere strafbare feiten met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en diefstal, waarbij de rechtbank eerder een gevangenisstraf van 2 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging had opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1990, lijdt aan een verminderde toerekeningsvatbaarheid, wat is bevestigd in een forensisch rapport. De feiten waar de verdachte voor is veroordeeld, omvatten onder andere het schieten op een slachtoffer met een vuurwapen en het gooien van stenen door een ruit, wat leidde tot verwondingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de gevangenisstraf heeft bevestigd en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege heeft opgelegd. De verdachte heeft een geschiedenis van gewelddadig gedrag en middelenmisbruik, wat de kans op herhaling vergroot. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005257-21
Uitspraak d.d.: 16 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 november 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-056513-21 en 05-018339-21, 05-039504-21, 05-053061-21, tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 januari 2023 en 2 mei 2023, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de tenlastegelegde feiten onder:
  • parketnummer 05.056513.21, feit 1 subsidiair, feit 2 meer subsidiair en feit 3 (poging doodslag, vernieling en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing);
  • parketnummer 05.053061.21, feit subsidiair (mishandeling);
  • parketnummer 05.018339.21 (diefstal met braak);
  • parketnummer 05.039504.21, feit 1 primair en feit 2 primair (medeplegen diefstal met valse sleutels en medeplegen diefstal);
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. Als maatregel heeft de rechtbank opgelegd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partijen toegewezen:
  • [benadeelde 1] , € 222,75,- aan materiele schade en € 6.500, - aan smartengeld;
  • [benadeelde 2] , € 1.850,- aan materiële schade;
  • [benadeelde 3] , € 475,- aan materiële schade;
  • [benadeelde 4] , € 217,92,- aan materiële schade;
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige- en meerdere gevorderde zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-056513-21:
1. primair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft hij -verdachte-, na kalm beraad, met een vuurwapen op die [benadeelde 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij -verdachte- met een vuurwapen op die [benadeelde 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij -verdachte- met een vuurwapen op die [benadeelde 1]
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij -verdachte- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) een (deel van een) straat/stoep steen/tegel tegen/door de ruit van een woning gegooid/geworpen, terwijl die [benadeelde 1] direct achter voornoemde ruit op een bank zat(met haar rug naar de ingegooide ruit toe), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij -verdachte- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) een (deel van een) straat/stoep steen/tegel tegen/door de ruit van een woning gegooid/geworpen, terwijl die [benadeelde 1] direct achter voornoemde ruit op een bank zat(met haar rug naar de ingegooide ruit toe), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een woning (gelegen aan de [adres 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] en/of een derde, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 26 februari 2021 gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal, al dan niet door middel van de telefoon en/of Whatsappberichten contact opgenomen met [benadeelde 1] en/of heeft verdachte zich, door middel van het gooien van een steen door de ruit van de woning (gelegen aan de
[adres 1] ), alwaar die [benadeelde 1] zich op dat moment bevond, toegang tot voornoemde woning verschaft en/of is verdachte aldus in contact getreden met die [benadeelde 1] .
Zaak met parketnummer 05-053061-21 (gevoegd):
1. primair
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 22 februari 2021 tot en met 23 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, één of meerdere malen die [benadeelde 1] in/tegen/op het gezicht, althans tegen het hoofd, geslagen en/of gestompt en/of (met een geschoeide voet) in het gezicht, althans tegen het hoofd, geschopt en/of met zijn elleboog tegen het hoofd en/of het lichaam gestoten en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiair
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 22 februari 2021 tot en met 23 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] [benadeelde 1] heeft mishandeld door in/tegen/op het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of (met een geschoeide voet) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen en/of met zijn elleboog tegen het hoofd en/of het lichaam te stoten en/of te slaan.
Zaak met parketnummer 05-018339-21 (gevoegd):
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 april 2020 tot en met 11 april 2020 te [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in/uit een voertuig (bedrijfsvoertuig) heeft weggenomen een (zeer grote) hoeveelheid gereedschap (waaronder een elektrische reciprozaag en/of een slijptol en/of een klopboorhamer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen (gereedschap) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Zaak met parketnummer 05-039504-21 (gevoegd):
1. primair
hij in of omstreeks de nacht van 9 op 10 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , uit een bestelbus Ford Transit ( [kenteken] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid gereedschap en/of telefoonaccessoires en/of een portemonnee met een geldbedrag en/of een aantal speakers en/of kabels en/of tassen en/of kratten, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk door gebruik te maken van een lockpit en/of een decoder en/of noodsleutels (sleutelkopieerder).
1.subsidiar
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2021 t/m 6 april 2021 te [plaats 1] , gemeente
[gemeente] , een hoeveelheid gereedschap en/of telefoonaccessoires en/of een portemonnee
met een geldbedrag en/of een aantal speakers en/of kabels en/of tassen en/of kratten, althans
een aantal goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad. en/of heeft overgedragen.
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed vist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2. primair
hij in of omstreeks de nacht van 8 op 9 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk toeeigening heeft weggenomen, een hoeveelheid gereedschap en/of een aantal radio's en/of een aantal golftassen en/of golfclubs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
2. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2021 t/m 6 april 2021 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen. althans alleen.
een hoeveelheid gereedschap en/of een aantal radio’s en/of een aantal golfassen en/of
golfclubs. in elk geval enig goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. terwijl hij en/of diens mededader(s) ten tijde van de vererving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05.056513.21
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, daar de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Tevens heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde, daar het niet duidelijk is geworden waar aangeefster stond op het moment dat verdachte de steen door de ruit gooide. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, feit 2 meer subsidiair, en feit 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven- vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De voorbedachte raad kan niet worden bewezen, en de kans dat iemand komt te overlijden door een schot in het onderbeen is aanzienlijk laag tot nihil. Voor het tenlastegelegde onder 2 primair en subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet kan worden vastgesteld dat door het gooien van de steen een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster zou overlijden of zwaargewond zou kunnen raken.
Voor het tenlastegelegde feit onder 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Bewijsoverweging feit 1
Uit de verklaringen van aangeefster, onder meer haar aangifte, leidt het hof het volgende af. Op 26 februari 2021 is aangeefster [benadeelde 1] in haar woning, te [plaats 1] , geraakt door een kogel uit een vuurwapen dat verdachte op dat moment in zijn hand had. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte ‘s avonds naar haar woning kwam en dat hij twee stenen door de voorruit van de woonkamer gooide om vervolgens naar binnen te klimmen. Toen verdachte de ex van aangeefster, de heer [getuige 1] , in de woning zag, draaide hij door. Aangeefster en [getuige 1] moesten op de bank zitten en hun telefoons uitzetten. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte ineens een wapen in zijn handen had en zei: “denken jullie niet dat ik gangster ben?”. Vervolgens richtte verdachte het wapen op [benadeelde 1] en schoot haar in haar linkerbeen, net onder de knie. Hij stond op anderhalve meter van haar vandaan. In een telefoongesprek dat aangeefster met verdachte had toen verdachte vastzat, heeft zij tegen verdachte gezegd: “Jij stond op en zei “ik ben geen gangster” en toen schoot je mij in het been”. Als de politie haar vraagt dit nader te duiden verklaart zij dat verdachte “tussen haar benen naar de grond richtte” en omlaag schoot.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hard aan het schreeuwen was, een handwapen eerst op hem richtte, vervolgens dat wapen van de ene hand in de andere hand liet gaan en dat hij van verdachte naast aangeefster op de bank moest gaan zitten. Verdachte zwaaide zenuwachtig met zijn handwapen heen en weer. Verdachte stond
op twee à twee en halve meter bij aangeefster vandaan. Hij zag dat verdachte zijn handwapen op aangeefster richtte en hoorde een harde knal. Daarna hoorde hij aangeefster schreeuwen.
Getuige [getuige 2] (de moeder van aangeefster) heeft verklaard dat zij op 26
februari 2021 in de woning van aangeefster was. Aangeefster zat op de bank en [getuige 1] moest op de bank gaan zitten van verdachte. Ook deze getuige ziet dat verdachte iets in zijn hand had en daarmee zwaaide. Vervolgens heeft zij gezien dat verdachte zijn arm en hand iets optilde en in de richting van aangeefster richtte. De getuige beschrijft dat “richten” als volgt: verdachte tilde zijn arm en hand iets op en richtte in de richting van aangeefster. Ook deze getuige spreekt over “een knal”. Meteen hoorde ze aangeefster roepen dat verdachte haar door het been had geschoten. Verdachte was de hele tijd dat hij in de woning was heel opgefokt geweest.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn emoties niet onder controle had en dat hij het wapen naar beneden richtte om niemand dodelijk te raken, en dat het wapen per abuis is afgegaan. Op dat moment zat aangeefster op de bank en stond verdachte anderhalve meter van haar vandaan. Verdachte hield het pistool met gestrekte arm en met de loop in het verlengde van zijn arm schuin naar voren, naar beneden gericht, op korte afstand voor zijn schoenen en tussen hem en aangeefster in.
Het hof stelt vast dat sprake is geweest van één schot en dat aangeefster geraakt is in haar onderbeen onder de knie. Verdachte stond tijdens dat schot op korte afstand van aangeefster die op dat moment voor hem op de bank zat en verdachte hield op dat moment het wapen vast in de richting van de onderbenen van aangeefster.
De forensisch arts [arts] schrijft in zijn forensische letselrapportage van 4 augustus 2021 dat er geen vitale structuren (bloedvaten en/of zenuwen) zijn geraakt en dat het opgelopen letsel niet potentieel dodelijk is. Zijn daaropvolgende beschouwing dat door een schotverwonding in het algemeen vitale structuren geraakt kunnen worden
die een (potentieel) dodelijke bloeding kunnen veroorzaken is niet zonder meer redengevend voor de conclusie dat deze verdachte door te schieten zoals hij heeft geschoten, het voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster had.
Wel is sprake van al dan niet voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Immers, door met een vuurwapen van deze afstand richting iemands onderbenen te schieten, is de kans geenszins denkbeeldig dat zwaar en/ of blijvend letsel wordt toegebracht aan een onderbeen waarin zich botten, pezen, en aderen en kwetsbare en complexe structuren bevinden zoals de knie en de voet. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld en overwogen blijkt dat verdachte dat risico op zwaar letsel willens en wetens heeft genomen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag.
Wel vindt het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde, te weten poging tot zware mishandeling.
Voorwaardelijk verzoek
Omdat het hof komt tot vrijspraak van doodslag behoeft het bij pleidooi geformuleerde voorwaardelijk verzoek om deskundige [deskundige 1] te laten rapporteren over de kans op overlijden, geen bespreking meer.
Bewijsoverweging feit 2
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte in de avond van 26 februari 2021 naar haar woning kwam en dat hij twee stenen door de voorruit van de woonkamer gooide om vervolgens naar binnen te klimmen. Bij het gooien van de eerste steen zat aangeefster op de bank voor het raam
met haar rug naar de ruittoe. Die steen ging direct door de ruit heen. Aangeefster dacht “nu ga ik zo meteen dood”. Het gordijn was niet helemaal dicht. Aangeefster is opgesprongen en toen gooide verdachte een tweede steen door de ruit. Aangeefster is
daarna op de andere kant van de bankgaan zitten.
Uit het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal forensisch onderzoek van de woning van aangeefster ( [adres 1] [plaats 1] ) en de fotobijlage, blijkt dat sprake was van een dubbele ruit en dat er een gat is ontstaan van 1,50 meter bij 0,75 meter in het middendeel van de raampartij. Op de vloer, de vensterbank en op de bank lagen veel kleine en grote en scherpe glasscherven. De kant van de bank waarop aangeefster kennelijk zat met haar rug naar het raam, bevond zich deels voor het kapotgebroken raam.
Dit proces-verbaal forensisch onderzoek bevat een foto gemaakt van een stoeptegel die zich in de woonkamer bevond. Niet ter discussie is gesteld dat dit de steen is die door de ruit is gegooid. Het hof gaat ervan uit dat dit de steen is die door de ruit is gegooid en waarover verdachte verklaart als hij spreekt over “steen”.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op een gegeven moment aangeefster lang heeft gesmeekt om hem naar binnen te laten. Het gordijn zou tijdens die smeekbede af en aan omhoog en omlaag zijn gedaan. Aangeefster lachte hem uit en maakte hem belachelijk door een middelvinger naar hem op te steken. Aangeefster stond achter de ruit toen zij een middelvinger opstak naar verdachte en zij heeft toen het rolgordijn omlaag gedaan. Op dat moment heeft verdachte een steen door de ruit gegooid.
Het hof stelt op basis van de verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte in contact was met aangeefster en op korte afstand tegenover haar stond, elk aan een andere kant van het voorraam en dat verdachte dus heeft kunnen zien en kennelijk ook heeft gezien waar aangeefster zich bevond toen hij de tegel door het raam gooide. Dat mogelijk precies dat moment dat verdachte gooide, het rolgordijn gesloten was en verdachte aangeefster niet (meer) kon zien, doet daaraan niets af. Verdachte heeft de tegel in elk geval richting aangeefster gegooid. Dat blijkt naar het oordeel van het hof ook uit de verklaring van aangeefster dat zij dacht dat ze doodging.
De verdediging heeft bepleit dat geen sprake is geweest van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel omdat de dubbele ruit en een neergelaten rolgordijn een remmende werking hebben gehad op de kracht waarmee de steen door de ruit is gegaan.
Dat verweer wordt verworpen. Verdachte heeft een stoeptegel van aanzienlijke afmeting, op korte afstand, door een dubbele ruit gegooid. Uit het feit dat de dubbele ruit brak en zich op veel plekken, ook ver van het raam en het rolgordijn en de vensterbank vandaan, grote en kleine glasscherven bevonden, blijkt dat de steen met grote kracht door het raam richting aangeefster is gegooid. Zelfs indien het rolgordijn precies op het moment dat verdachte de steen gooide, gesloten is geweest, heeft dat kennelijk niet voorkomen dat zich overal glasscherven bevonden. Als al sprake zou zijn geweest van de door de verdediging gestelde “remmende werking” van het rolgordijn, is dat eerder een aanwijzing in belastende zin van de kracht waarmee de steen moet zijn gegooid.
Dat de tegel aangeefster niet heeft geraakt en dat ook de glasscherven geen zwaar letsel hebben toegebracht aan aangeefster is slechts een gelukkig toeval. Op grond van het voorgaande heeft verdachte minst genomen het voorwaardelijke opzet op zwaar letsel van aangeefster gehad toen hij de tegel door haar voorraam gooide.
Om die reden acht het hof – anders dan de verdediging en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (procesdossier [procesdossier 1] ):
  • Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 107-111;
  • De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2023.
Ten aanzien van parketnummer 05.053061.21
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster in haar gezicht heeft geschopt.
Bewijsoverweging van het hof
Aangeefster heeft op 23 februari 2021 verklaard dat zij op 22 februari 2021 met verdachte in haar woning, te [plaats 1] , was en dat zij beiden GHB hadden gebruikt. Ze hadden ruzie over basecoke. Aangeefster weet van zichzelf dat als ze GHB heeft gebruikt, ze stukjes film kwijtraakt en zich dan niet kan herinneren wat er is gebeurd. Blijkens haar aangifte kan zij zich wel herinneringen dat zij op een gegeven moment het huis uit vlucht. Als ze niet bij haar stiefvader terechtkan, keert ze weer terug in haar eigen woning. Aangeefster en verdachte krijgen op een gegeven moment weer ruzie over de basecoke, verdachte gaat schreeuwen maar aangeefster weet niet meer wat hij tijdens de ruzie deed. Verdachte heeft op enig moment tijdens de ruzie slaande bewegingen gemaakt met zijn ellebogen, maar aangeefster kan zich niet herinneren of verdachte haar heeft geraakt. Wel schreeuwde ze heel hard in de hoop dat de buren de politie zouden bellen. Zij wist de woning te verlaten en rende naar buiten waar zij op haar handen en knieën viel. Zij verwondde hierbij haar handen en knieën. Toen zij werd aangesproken door twee politieagenten had zij de volgende verwondingen:
- schaafwondjes midden op voorhoofd bij haargrens;
- blauwe verkleuringen om linkeroog;
- blauwe verkleuringen en een zwelling onder rechteroog;
- een blauwe verkleuring links boven bovenlip;
- een zwelling aan de linkerzijde van bovenlip;
- wondjes in linkeroor;
- een rode striem onder linker sleutelbeen;
- een rode snee op rechterpols;
- blauwe verkleuringen op linkerzij, ter hoogte van bh-band.
Zij weet niet hoe zij aan haar verwondingen is gekomen, maar deze verwondingen had zij eerder niet.
De aangifte bevat foto’s van het letsel onder meer van letsel in de vorm van een ruitpatroon in het gezicht van aangeefster. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat het profiel van de zool van de schoen die verdachte tijdens zijn aanhouding droeg en die op 24 februari 2021 in zijn fouillering zat, overeenkwam met het patroon van de afdruk in het gezicht van aangeefster.
Verbalisant [verbalisant 2] die naar aanleiding van een melding dat er een conflict was in de woning van aangeefster, ter plaatse is gegaan, trof aangeefster vlak bij de woning aan. Ook hij noteert het letsel dat hij ziet. Uit zijn proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer dat aangeefster een blauwe verkleuring en zwelling onder haar rechteroog had en een bloeding in haar linkeroor. Aangeefster huilde en vertelde hem dat zij was mishandeld door verdachte. Ze vertelde dat verdachte haar uit het niets twee keer met zijn schouder had gebeukt. Nadat de ruzie nog enige tijd door was gegaan, waarbij verdachte helemaal was doorgedraaid, was aangeefster uit de woning gevlucht. Daarbij was zij ten val gekomen, waardoor ze gewond was geraakt aan knieën en handen.
In de eerder genoemde letselrapportage van forensisch arts [arts] staat ook het waargenomen letsel, waaronder bloeduitstortingen rondom zowel het rechter- als het linkeroog en huidbeschadiging met korstvorming in de linkeroorschelp. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij aangeefster heeft mishandeld. Hij heeft ontkend dat hij haar in het gezicht heeft geschopt.
Het hof stelt vast dat het letsel “in ruitpatroon” in het gezicht van aangeefster soortgelijk is aan het profiel van de zool van de schoen die verdachte droeg tijdens zijn aanhouding kort nadat aangeefster het letsel heeft opgelopen. Alleen als verdachte vol en met kracht met de onderkant van zijn schoen in het gezicht heeft geschopt ontstaat naar het oordeel van het hof letsel in de vorm van het profiel van de schoenzool. Een andere verklaring voor het ontstaan van het letsel ontbreekt, zo zijn er geen aanwijzingen dat aangeefster door anderen dan verdachte is mishandeld of dat het letsel door een ander voorwerp met een soortgelijk ruitjespatroon is ontstaan. Het gezicht is een kwetsbaar lichaamsdeel en door op die wijze te schoppen in het gezicht van aangeefster, dicht bij de vlak bij de oogkas, de neus en op de kaak bestaat de geenszins als denkbeeldig te beoordelen kans dat zwaar letsel ontstaat.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster in haar gezicht heeft geschopt. Aangeefster is mogelijk op een putdeksel gevallen en dat putdeksel heeft mogelijk die verwonding in haar gezicht veroorzaakt. Dat verweer dat een alternatief ontlastend scenario inhoudt, is in het geheel niet onderbouwd en is niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt dit verweer.
Niet alleen heeft verdachte aangeefster in het gezicht geschopt, hij heeft haar ook in haar gezicht en tegen haar hoofd geslagen, onder andere tegen beide ogen en het linkeroor. Uit de geweldsexplosie die verdachte kennelijk heeft uitgeoefend op het gezicht en het hoofd van aangeefster en de kwetsbare onderdelen ervan, blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet had om aangeefster zwaar te verwonden.
Gelet op de bewijsmiddelen en het voorafgaande acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 05.018339.21
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (procesdossier [procesdossier 2] ):
  • Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , p. 4-5;
  • De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2023.
Ten aanzien van parketnummer 05-039504-21
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 primair en 2 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (procesdossier [procesdossier 3] ):
  • Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] , p. 215-217;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 324 – 330;
  • De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2023.
Gelet op de bewijsmiddelen acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 05-053061-21 primair en in de zaak met parketnummer 05-018339-21 en in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 05-056513-21:
1.meer subsidiair
hij op o
f omstreeks26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij -verdachte-met een vuurwapen op die [benadeelde 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.subsidiair
hij op
of omstreeks26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij -verdachte-
meermalen,althans eenmaal(met kracht) een
(deel van een) straat/stoepsteen
/tegel tegen/door de ruit van een woning gegooid
/geworpen, terwijl die [benadeelde 1] zich direct achter voornoemde ruit op een bank zat (met haar rug naar de ingegooide ruit toe), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op
of omstreeks26 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 26 februari 2021 gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen,
althans eenmaal,al dan niet door middel van de telefoon en/of Whatsappberichten contact opgenomen met [benadeelde 1] en
/ofheeft verdachte zich, door middel van het gooien van een steen door de ruit van de woning (gelegen aan de [adres 1] ), alwaar die [benadeelde 1] zich op dat moment bevond, toegang tot voornoemde woning verschaft en
/ofis verdachte aldus in contact getreden met die [benadeelde 1] .
Zaak met parketnummer 05-053061-21 (gevoegd):
1.subsidiar
hij op één of meerdere momenten in
of omstreeksde periode van 22 februari 2021 tot en met 23 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte,
één ofmeerdere malen die [benadeelde 1] in/tegen/op het gezicht, althans tegen het hoofd, geslagen en
/ofgestompt en/
of(met een geschoeide voet) in het gezicht,
althans tegen het hoofd,geschopt
en/of met zijn elleboog tegenhet
hoofd en/ofh
et lichaam gestoten en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 05-018339-21 (gevoegd):
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 10 april 2020 tot en met 11 april 2020 te [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een voertuig (bedrijfsvoertuig) heeft weggenomen een (zeer grote) hoeveelheid gereedschap (waaronder een elektrische reciprozaag en/of een slijptol en/of een klopboorhamer),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende
aan [benadeelde 3] , in elk geval aaneen ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie
/datweg te nemen goederen (gereedschap) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Zaak met parketnummer 05-039504-21 (gevoegd):
1.primair
hij in
of omstreeksde nacht van 9 op 10 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , uit een bestelbus Ford Transit ( [kenteken] ), tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid gereedschap en
/oftelefoonaccessoires en
/ofeen portemonnee met een geldbedrag en
/ofeen aantal speakers en
/ofkabels en
/oftassen en
/ofkratten,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 4] , terwijl verdachte en/of zijn mededader
(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk door gebruik te maken van een lockpit en/of een decoder en/of noodsleutels (sleutelkopieerder).
2.primair
hij in
of omstreeksde nacht van 8 op 9 februari 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid gereedschap en
/ofeen aantal radio's en
/ofeen aantal golftassen en
/ofgolfclubs
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het in de zaak met parketnummer 05-053061-21 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geëist de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege, op te leggen. Verdachte heeft met het plegen van zeven strafbare feiten grove inbreuk gemaakt op de integriteit en eigendomsrechten van de slachtoffers. De advocaat-generaal heeft verwezen naar de diagnostiek in de pro justitia rapportage van 19 december 2022 waarin ook vermeld staat dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat. De advocaat-generaal neemt het advies van de rapporteurs over dat de mishandeling op 21 februari 2021 en de feiten die gepleegd zijn op 26 februari 2021 in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Standpunt van de raadsman
Primair strafmaatverweer: TBS met voorwaarden al dan niet na nieuwe rapportage
De raadsman heeft primair bepleit om bij een bewezenverklaring geen tbs met dwangverpleging op te leggen. De door- en uitstroom is een groot probleem. Er is sprake van capaciteitsproblemen. Het opleggen van tbs met dwangverpleging dient gebruikt te worden voor gevallen waarin dat absoluut noodzakelijk is. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en wil zich openstellen om aan zichzelf te werken en verdachte is bereid nu wel mee te werken aan behandelingen. De rapporteurs hebben onvoldoende rekening gehouden met de huidige omstandigheden van verdachte. Gezien de gewijzigde opstelling van verdachte en de gewijzigde omstandigheden zou tbs met voorwaarden aangewezen zijn.
Het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten waardoor hij een inbreuk heeft gemaakt op de (lichamelijke) integriteit en eigendomsrechten van anderen. Hij heeft laten zien dat hij geen rekening houdt met de consequenties van zijn daden en de gevolgen ervan voor anderen.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
In het bijzonder heeft het hof rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht en zoals ze blijken uit de Pro Justitia rapportage van 19 december 2022. Verdachte heeft verklaard dat hij nu open staat voor een behandeling en aan zichzelf wil werken. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden zou hem meer zicht bieden op een mogelijke einddatum. Uit voornoemde rapportage blijkt echter – kort gezegd- dat verdachte weliswaar verklaart aan zijn – ook psychische - problemen te willen werken, maar dat van probleembesef niet of nauwelijks sprake is.
Diagnostiek
Verdachte is niet eerder behandeld voor een psychiatrische stoornis in engere zin, behoudens verblijven in het kader van justitiële maatregelen in FPK en FVK. In hun differentiaal diagnostische beschouwing en in de beantwoording van de vraagstelling beschrijven deskundigen [deskundige 2] en [deskundige 3] dat bij betrokkene sprake is van de volgende pathologische persoonlijkheidstrekken:
Antisociale persoonlijkheidsstrekken kenmerken zich door een patroon van gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen. Bij betrokkene zijn de volgende kenmerken aanwezig:
  • Herhaaldelijke veroordelingen voor uiteenlopende delicten
  • Impulsiviteit; niet in staat vooruit te plannen en constructieve levensdoelen na te streven;
  • Prikkelbaarheid en agressiviteit;
  • Onverschilligheid voor de veiligheid en belangen van anderen;
  • Constante onverantwoordelijkheid op vrijwel alle levensgebieden;
  • Het ontbreken van doorleefd berouw; betrokkene maakt zich vooral zorgen om de consequenties die zijn gedrag voor hem hebben. De impact op anderen lijkt hem niet te deren.
Bij betrokkenen zijn de volgende kenmerken van narcistische persoonlijkheidstrekken aanwezig:
  • Een patroon van instabiele interpersoonlijke relaties;
  • Impulsiviteit op verschillende levensgebieden, financien, seks, middelengebruik, roekeloos rijgedrag
  • Moeite met het beheersen van woede
Betrokkene probeert een positief beeld neer te zetten maar slaagt daar in de praktijk niet in. Hij toont weinig inzicht in de eigen kwetsbaarheden.
In de multidisciplinaire forensisch gedragskundige beschouwing noteren deze deskundigen dat tevens sprake van psychopathie en van problematisch middelengebruik in forse hoeveelheden en bijbehorende verwervingscriminaliteit en het lukt betrokkene niet dat te beteugelen. Classificerend is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met tevens narcistische en borderline kenmerken. Er is ook sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB.
(Verminderd) toerekeningsvatbaar
De beschreven persoonlijkheidsproblematiek kenmerkt zich door een duurzaam patroon en was eveneens aan de orde ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Geadviseerd wordt om verdachte – indien bewezen verklaard – ten aanzien van de tenlastegelegde feiten in de zaak met parketnummer 05/056513-21 en in de zaak met parketnummer 05/053061-21 verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De deskundigen achten betrokkene wel volledig toerekeningsvatbaar voor de tenlastegelegde verwervingsdelicten.
Kans op herhaling
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt hoog ingeschat omdat sprake is van zeer ernstige persoonlijkheidsproblematiek en psychopathie, naast meerdere stoornissen in het gebruik van middelen (cocaïne, GHB en cannabis). Een behandeling zal langdurig zijn en op voorhand is sprake van een slechte prognose. De reden hiervoor is dat verdachte gedreven wordt door opportunistische motieven die hij op een egocentrische wijze nastreeft. De geweldsdelicten worden verergerd door middelengebruik. Er is een lage drempel om tot verwervingscriminaliteit te komen en de (recidiverende) geweldsdelicten treden vooral op binnen intieme relaties en worden mede geluxeerd en verergerd door middelenproblematiek.
De geconstateerde problematiek is moeilijk behandelbaar en daarbij is er nauwelijks sprake van een probleembesef.
Geen voorwaardelijk kader
Specifieke aspecten binnen de persoonlijkheid van betrokkene – zoals eigengereidheid, ontbrekend normbesef, niet conformeren aan afspraken en impulsiviteit, zullen naar het oordeel van de deskundigen een behandeling naar verwachting compliceren. Verdachte zou wellicht wel aan voorwaarden willen voldoen, maar hij is daartoe onvoldoende in staat.
Bovendien passen de ernst van zijn problematiek en het daarmee gepaard gaande risico en de te verwachten behandelduur niet bij terbeschikkingstelling en behandeling in een voorwaardelijk kader, zo blijkt uit de Pro Justitia rapportage.
Gelet op het eerder gewelddadige gedrag, het gebrek aan probleembesef en de geringe intrinsieke motivatie voor behandeling, is betrokkene aangewezen op een hoog beveiligingsniveau (4).
Het hof neemt de inhoud van het rapport waaronder de conclusies en adviezen van de deskundigen [deskundige 2] , psychiater, [deskundige 3] , klinisch psycholoog en [deskundige 4] , forensisch milieuonderzoeker over.
Het hof is van oordeel dat een langdurige en dus ongelimiteerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in een instelling met hoog beveiligingsniveau (4) noodzakelijk is.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft gelet op de belangen die op het spel staan, en de door de verdediging de geplaatste kanttekeningen bij het Pro Justitia rapport en de omstandigheid dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling verzocht om nieuw gedragskundig onderzoek door nieuwe rapporteurs en de raadsman heeft ook verzocht de advocaat-generaal opdracht te geven een maatregelenrapport door de reclassering te doen opmaken. De verdediging acht de conclusie in het Pro Justitia rapport dat geen sprake is van probleembesef niet onderbouwd nu verdachte heeft aangegeven dat hij ook zelf behandeling wenst, zij het niet in het kader van een tbs met verpleging.
Nu er een Pro Justitia rapportage ligt van 19 december 2022, die circa 5 maanden oud is, en er ook niet voldoende is onderbouwd waarom er een nieuwe rapportage moet worden opgesteld, ziet het hof geen noodzaak om nieuwe rapporten te laten opstellen. Deze constatering dat geen/onvoldoende sprake is van probleembesef acht het hof niet in strijd met de mededeling van verdachte dat hij inziet dat er behandeling nodig is. Hij mag dan inzien dat hij behandeling nodig heeft, maar hij lijkt de ernst van de problematiek en daarmee de noodzaak van een behandeling in de vorm van tbs met verpleging te onderschatten. In het rapport wordt helder onderbouwd waarom tbs onder voorwaarden niet volstaat voor de problematiek van verdachte. De voorwaardelijke verzoeken van de raadsman worden afgewezen.
Subsidiair strafmaatverweer: matigen gevangenisstraf
Subsidiair, indien terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd en de verzoeken om nieuwe rapportages worden afgewezen, heeft de verdediging gepleit voor een behandeling die zo snel mogelijk plaatsvindt en daarom moet de op te leggen gevangenisstraf zo laag mogelijk zijn, en in elk geval aanzienlijk worden gematigd ten opzichte van de eis van het OM.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het
opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal is het hof echter ook van oordeel dat het van groot belang is, zowel ter bescherming van de samenleving als ten behoeve van de effectiviteit en het nut van de behandeling die verdachte in ter beschikkingstelling zal moeten ondergaan, geboden is dat de behandeling zo spoedig mogelijk start.
Alles afwegende is het hof – met de rechtbank - van oordeel dat een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Daarnaast legt het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het hof is van oordeel dat het in beslag genomen weegschaaltje met drugsresten dient te worden onttrokken aan het verkeer. De overige inbeslaggenomen goederen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze goederen gediend hebben voor het plegen van een misdrijf en verdachte toebehoren. Het hof zal die goederen dan ook verbeurdverklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.617,88,-, bestaande uit € 617,88,- aan materiële schade en €15.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.722,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar-ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 222,75,-, aan materiele schade en tot een bedrag van € 6.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 181,51,- en voor het meerdere dient te worden afgewezen. Het niet, of te laat, betalen van de factuur kan niet aan verdachte worden verweten. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat de schadevergoeding voor het schotincident fors gematigd dient te worden en de schadevergoeding voor het feit met parketnummer 05-053061-21 kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte en met parketnummer 05-053061-21 primair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij, als gevolg van de bewezenverklaarde, materiële schade heeft geleden. Verdachte is hiervoor aansprakelijk. De vordering dient tot het bedrag van € 222,75,- te worden toegewezen.
Immateriële schade
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de schadevergoeding die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht het hof alleszins aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijke en/of psychische schade heeft ondervonden en acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 7.000, - redelijk en billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.325,00, aan materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar-ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 475,- aan materiele schade aan [benadeelde 3] en tot een bedrag van € 1.850, - aan materiële schade aan [benadeelde 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Materiële schade
Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] , als gevolg van de bewezenverklaarde, materiële schade heeft geleden. Verdachte is hiervoor aansprakelijk. De vordering dient tot het bedrag van € 475,- te worden toegewezen.
Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] , als gevolg van de bewezenverklaarde, materiële schade heeft geleden. Verdachte is hiervoor aansprakelijk. De vordering dient tot het bedrag van € 1.850, - te worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.235,84,- aan materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 217,92.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft haar vordering tot het volledige bedrag van € 7.235,84,- gehandhaafd. In bijlage 2 van het schade-onderbouwingsformulier is een overzicht te zien van de weggenomen goederen met een overzicht van de kosten. In Bijlage 3 en 3.1. zijn de facturen gevoegd van de weggenomen goederen. Er is een totaalbedrag van € 6509,00,- aan weggenomen goederen. De beschadigde goederen die daardoor niet meer kunnen worden verkocht, hebben een totaalbedrag van € 291,-. De benadeelde partij heeft tijd moeten besteden aan het opruimen van zijn bestelbus en het ordenen van allee goederen. Hij is daar twee volle weken mee bezig geweest. Voor het verlies van deze uren vraagt benadeelde partij een vergoeding van € 435,94 (64 uren x 6,81 uurtarief). De totale materiele schadevordering bedraagt € 7.235,84,-.
Standpunt van het openbaar-ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 217,92,- aan materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 217,92, zoals de rechtbank heeft overwogen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ter zitting is namens de benadeelde partij nader toegelicht en concreet onderbouwd dat de berekening van de schade is gebaseerd op de inkoopprijs en alleen de inkoopprijs van de goederen die niet of onherstelbaar beschadigd aan benadeelde zijn teruggegeven. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering volledig zal worden toegewezen tot een bedrag van €7235,84,- waarbij het hof gebruik maakt van de schattingsbevoegdheid.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 63, 184, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 05-053061-21 primair en in de zaak met parketnummer 05-018339-21 en in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 05-053061-21 primair en in de zaak met parketnummer 05-018339-21 en in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt
de onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Weegschaal (weegschaal met drugsresten)
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 22 STK Sleutel (Lock pick sleutels)
  • 1 STK Weegschaal (drugsweegschaaltje)
  • 1 STK Bromfiets

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde en met parketnummer 05-053061-21 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.222,75 (zevenduizend tweehonderdtweeëntwintig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 222,75 (tweehonderdtweeëntwintig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-056513-21 onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 05-053061-21 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.222,75 (zevenduizend tweehonderdtweeëntwintig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 222,75 (tweehonderdtweeëntwintig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 februari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 475,- (vierhonderdvijfenzeventigeuro) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 475,- (vierhonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 april 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.850,- (duizend achthonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-018339-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.850, (duizend achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 april 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.235,84 (zevenduizend tweehonderdvijfendertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-039504-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.235,84 (zevenduizend tweehonderdvijfendertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 februari 2021.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr. C.H. Zuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Sulak, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 16 mei 2023.
Tegenwoordig:
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. S.T.C. van der Werf, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.