ECLI:NL:GHARL:2023:4232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.317.752
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tenuitvoerlegging Belgische uitspraken in Nederland en beslaglegging op woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning en tenuitvoerlegging van Belgische uitspraken. De appellant, die in Nederland woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat de Belgische uitspraken niet kennelijk strijdig zijn met de Nederlandse openbare orde. De Belgische rechter had de appellant veroordeeld tot betaling van een geldsom van € 72.000,- en de proceskosten. De appellant heeft geprobeerd het beslag dat door de Belgische geïntimeerden op zijn woning in Nederland was gelegd, op te heffen, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof oordeelde dat de Belgische uitspraken kunnen worden geëxecuteerd in Nederland volgens het Nederlands executierecht, dat geen woonhuisbescherming kent zoals het Belgisch recht. Het hof concludeerde dat de erkenning van de Belgische uitspraken niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat de tenuitvoerlegging niet geweigerd kan worden. De appellant heeft ook aangevoerd dat er sprake is van misbruik van procesrecht, maar het hof oordeelde dat zijn verzoeken niet evident ongegrond zijn. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellant werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.752
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 537814
beschikking van 16 mei 2023
in de zaak van

1.[appellant]

2.
[appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld (principaal hoger beroep)
en bij de rechtbank optraden als verzoekers en als verweerders in de zaak van het tegenverzoek
hierna: ‘ [appellant] c.s.’
advocaat: mr. K. Ripken
tegen:

1.[geïntimeerde1]

2.
[geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats2] (België)
3. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[geïntimeerde3]
die is gevestigd in [vestigingsplaats] (België)
die ook hoger beroep hebben ingesteld (incidenteel hoger beroep)
en die bij de rechtbank optraden als verweerders en als verzoekers in de zaak van het tegenverzoek
hierna: ‘ [geïntimeerde1] c.s.’
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 20 juli 2022 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• het beroepschrift;
• het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
• het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
1.2.
Op 13 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht. De spreeknotitie van mr. Andriessen is aan het dossier toegevoegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat eveneens aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.3.
Het hof heeft partijen in overweging gegeven om in de periode volgend op de mondelinge behandeling nog met elkaar te spreken over het treffen van een regeling ter voorkoming van de executoriale verkoop van de woning van [appellant] c.s. Mr. Andriessen heeft het hof op 11 april 2022 bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en heeft het hof gevraagd om een beschikking te geven. Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde1] c.s. exploiteerde een camping in België. [appellant] c.s. heeft de camping gerenoveerd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [geïntimeerde1] c.s. de camping al dan niet aan [appellant] c.s. heeft verkocht. Partijen hebben daarover tot aan het Belgische Hof van Cassatie geprocedeerd. [appellant] c.s. is in alle procedures in België (eerste aanleg, hoger beroep en cassatie) in het ongelijk gesteld en is veroordeeld aan [geïntimeerde1] c.s. een bedrag van € 72.000,- aan hoofdsom te betalen. Ook is hij veroordeeld om de proceskosten van [geïntimeerde1] c.s. te betalen.
2.2.
[geïntimeerde1] c.s. heeft beslag gelegd op de woning van [appellant] c.s. in Nederland. [appellant] c.s. heeft via de voorzieningenrechter geprobeerd dit beslag op te heffen, maar de voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen en [appellant] c.s. in de proceskosten veroordeeld. In het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter is [appellant] c.s. door het gerechtshof niet ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] c.s. geen grieven (bezwaren) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter heeft ingediend. Het hof heeft [appellant] c.s. ook veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
2.3.
[appellant] c.s. heeft vervolgens in een nieuwe procedure, de procedure die nu voorligt, verzoeken ingediend die ertoe strekken dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van de Belgische uitspraken in Nederland moet worden geweigerd, dat het executoriaal beslag op zijn woning moet worden opgeheven en dat niet opnieuw beslag mag worden gelegd. [geïntimeerde1] c.s. is het daar niet mee eens en heeft als tegenverzoek verzocht dat [appellant] c.s. wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten die [geïntimeerde1] c.s. in deze procedure maakt, omdat [appellant] c.s. – doordat hij almaar blijft procederen, terwijl hij keer op keer in het ongelijk wordt gesteld – misbruik maakt van procesrecht.
2.4.
De rechtbank heeft [appellant] c.s. wederom in het ongelijk gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van een grond voor weigering van de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechters gewezen uitspraken in Nederland en dat (dus) door [geïntimeerde1] c.s. beslag mag worden gelegd op de woning van [appellant] c.s. in Nederland. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van procesrecht en heeft [appellant] c.s. veroordeeld in de gebruikelijke proceskosten (liquidatietarief).
2.5.
[appellant] c.s. is het niet eens met de inhoud van de beschikking en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Hij heeft drie grieven aangevoerd op basis waarvan volgens hem zijn verzoeken alsnog moeten worden toegewezen. Ook [geïntimeerde1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld en daarnaast zijn verzoek vermeerderd met de proceskosten van het hoger beroep. Volgens [geïntimeerde1] c.s. heeft hij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, recht op vergoeding van zijn werkelijk gemaakte proceskosten.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank en zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen. Hierna zal het hof toelichten hoe het tot dit oordeel komt.
[geïntimeerde1] c.s. mag beslag leggen op de in Nederland gelegen woning van [appellant] c.s.
3.2.
[appellant] c.s. heeft uitvoerig uitgelegd dat het voor een Belgische zelfstandige die in België woont mogelijk is notarieel vast te leggen dat het niet mogelijk is om beslag te leggen op zijn woning in verband met beroepsschulden die zijn ontstaan
nadatdie verklaring is opgemaakt (een zogenoemde “verklaring van onbeslagbaarheid”). [appellant] c.s. heeft toegelicht dat het voor hem niet mogelijk was zo’n verklaring te krijgen, omdat zijn woning in Nederland stond en het Belgische recht niet voorziet in de mogelijkheid van het onbeslagbaar verklaren van een niet in België gelegen woning. Volgens [appellant] c.s. is daarmee sprake van verboden onderscheid naar nationaliteit (indirect), wat in strijd is met het in artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VwEU) vervatte non-discriminatiebeginsel. De Belgische rechter heeft er (zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep en cassatie) bij het wijzen van zijn uitspraak, volgens [appellant] c.s., ten onrechte geen rekening mee gehouden dat [appellant] c.s., als Belgische zelfstandige die woonachtig is in Nederland, geen woonhuisbescherming geniet.
3.3.
[appellant] c.s. heeft vervolgens gesteld dat de Nederlandse rechter de tenuitvoerlegging van de uitspraken van de Belgische rechter moet weigeren op grond van artikel 46 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening). Volgens hem is namelijk sprake van een weigeringsgrond in de zin van artikel 45 lid 1 onder a EEX-Verordening:
“De erkenning van een beslissing wordt op verzoek van een belanghebbende partij geweigerd indien:
a)
De erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde (ordre public) van de aangezochte lidstaat.”
[appellant] c.s. is van mening dat de Belgische wetgeving in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in de zin van artikel 18 VwEU en dat de Belgische rechter daar geen oog voor heeft gehad bij het wijzen van zijn uitspraak. Daarom is volgens hem sprake van strijd met de Nederlandse openbare orde en dient de erkenning (op grond van artikel 45 EEX-Verordening), en daarmee ook de tenuitvoerlegging (op grond van artikel 46 EEX-Verordening), van de Belgische uitspraken te worden geweigerd.
3.4.
Het hof volgt [appellant] c.s. niet in deze redenering. De tenuitvoerlegging van de Belgische uitspraken kan door de Nederlandse rechter worden geweigerd indien de erkenning van de door de Belgische rechter gewezen uitspraken kennelijk strijdig zijn met de Nederlandse openbare orde. De uitspraken van de Belgische rechter zijn qua inhoud – de veroordeling tot betaling van een geldsom – niet kennelijk strijdig met de Nederlandse openbare orde. Verder heeft te gelden dat op de executie van de Belgische uitspraken in Nederland Nederlands executierecht van toepassing is. Het Nederlands executierecht kent geen woonhuisbescherming zoals het Belgisch executierecht dat kent. Het enkele feit dat [appellant] c.s. mogelijk woonhuisbescherming had genoten indien zijn woning in België was gelegen (waarbij het hof nadrukkelijk niet ingaat op de vraag of hij dan daadwerkelijk aanspraak zou hebben kunnen maken op die bescherming), maakt niet dat sprake is van kennelijke strijdigheid met de Nederlandse openbare orde en dat erkenning (en daardoor ook de tenuitvoerlegging) van de uitspraken zou kunnen worden geweigerd. De Belgische uitspraken kunnen worden geëxecuteerd op de wijze zoals het Nederlands executierecht dat bepaalt en dus kan [geïntimeerde1] c.s. beslag leggen op de in Nederland gelegen woning van [appellant] c.s. Indien [appellant] c.s. een woning in België had gehad, maar [appellant] c.s. geen beroep had kunnen doen op de Belgische woonhuisbescherming
vanwegezijn Nederlandse nationaliteit, was dát wellicht in strijd geweest met de door [appellant] c.s. genoemde regels ter bescherming tegen discriminatie, maar die situatie doet zich niet voor. [appellant] c.s. gaat immers ten onrechte ervan uit dat hem vanwege zijn nationaliteit geen woonhuisbescherming naar Belgisch recht toekomt. Een Belgische zelfstandige die niet in België woont, komt echter evenmin woonhuisbescherming toe. Het hof ziet op grond van het vorenstaande ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie.
Het door [appellant] c.s. gedane bewijsaanbod passeert het hof ook, omdat het te bewijzen aangebodene, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kan leiden.
[appellant] c.s. maakt geen misbruik van procesrecht
3.5.
[geïntimeerde1] c.s. heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de afwijzing van zijn verzoek tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Volgens [geïntimeerde1] c.s. maakt [appellant] c.s. misbruik van procesrecht, door veelvuldig te procederen in België én in Nederland, terwijl het hem inmiddels toch wel duidelijk moet zijn dat het recht niet aan zijn kant staat. [geïntimeerde1] c.s. heeft zijn verzoek in hoger beroep vermeerderd met de werkelijk gemaakte kosten in verband met het door [appellant] c.s. ingestelde hoger beroep.
3.6.
Het hof is het met [geïntimeerde1] c.s. eens dat [appellant] c.s. volhardend is in het initiëren van gerechtelijke procedures. Het hof begrijpt dat veelvuldig procederen niet alleen leidt tot hoge kosten, maar ook tot een grote tijdsinvestering en negatieve emoties. Toch mag de rechter dit niet al te snel als misbruik van procesrecht beschouwen. Pas wanneer een verzoek wordt ingesteld dat evident ongegrond is en gelet op de betrokken belangen van de wederpartij niet had mogen worden ingediend, kan sprake zijn van misbruik van procesrecht. De stellingen, feiten en omstandigheden die [appellant] c.s. aan zijn verzoeken ten grondslag heeft gelegd zijn echter niet evident onjuist en zijn verzoeken waren evenmin evident kansloos. Daar komt bij dat [appellant] c.s. een niet gering belang heeft bij zijn verzoeken, namelijk het voorkomen van de executoriale verkoop van zijn woning. Van misbruik van procesrecht is hier geen sprake. Het door [geïntimeerde1] c.s. ingestelde incidenteel hoger beroep slaagt niet.
Conclusie
3.7.
Zowel het hoger beroep van [appellant] c.s. (het principaal hoger beroep) als het hoger beroep van [geïntimeerde1] c.s. (incidenteel hoger beroep) slaagt niet. Omdat [appellant] c.s. in het principaal hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in dat hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De kosten van het incidenteel hoger beroep worden, gelet op de aard van het verzoek van [geïntimeerde1] c.s., door het hof gecompenseerd op de hierna vermelde wijze.
3.8.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4. De beslissing
Het hof, beschikkende
in principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 20 juli 2022;
verder in principaal hoger beroep:
4.2.
veroordeelt [appellant] c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] c.s.:
€ 343,- aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] c.s. (2 procespunten x appeltarief II).
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verder in incidenteel hoger beroep:
4.5
wijst het meer verzochte af;
4.6
compenseert de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, J.H. Lieber en C.M.E. Lagarde en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2023.