ECLI:NL:GHARL:2023:420

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.313.666
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders na wijziging omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De vader en moeder, die beiden advocaat hebben, zijn in geschil over het gezag over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2008 en 2009. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 26 april 2022, de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen, wat de vader heeft aangevochten in hoger beroep. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en de procedure die heeft geleid tot het hoger beroep, inclusief de mondelinge behandeling op 13 december 2022.

Het hof heeft vastgesteld dat er veel is gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar dat dit niet heeft geleid tot een oplossing. De vader heeft herhaaldelijk voor onrust gezorgd bij de kinderen door zijn gedrag en het niet tijdig geven van toestemming voor belangrijke zaken. De kinderen stonden van 18 september 2020 tot 18 september 2022 onder toezicht van de Stichting Leger des Heils, maar zijn sinds de laatste datum niet meer onder toezicht. Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen is en dat de moeder alleen belast blijft met het gezag. De grieven van de vader zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.666
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 534671)
beschikking van 17 januari 2023
inzake
[verzoeker],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.E. Kötter in Amsterdam,
en
[verweerster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Harskamp in Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2022;
- het verweerschrift met producties, en
- een journaalbericht van mr. Van Harskamp van 29 november 2022 met producties.
- een brief van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 30 november 2022.
2.2
Op 12 december 2022 heeft mr. K.A.M. van Os-ten Have samen met de griffier met [de minderjarige1] gesproken. [de minderjarige2] heeft in een brief van 9 oktober 2022 laten weten dat zij niet wil komen praten. Zij heeft haar mening over het gezag in die brief gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een medewerker van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 in [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009,
over wie de ouders tot aan de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden.
3.2
Bij beschikking van 9 maart 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor zover hier van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige2] in te schrijven op de school [de school] in [plaats1] .
3.3
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 8 september 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de bij beschikking van 18 september 2020 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat er tussen de vader, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen omgang zal zijn.
3.4
De kinderen waren van 18 september 2020 tot 18 september 2022 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (Leger des Heils). De kinderen staan sinds 18 september 2022 niet meer onder toezicht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader over de kinderen beëindigd en bepaald dat vanaf dat moment
(26 april 2022) de moeder alleen belast is met het gezag over de kinderen.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de moeder haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten af te wijzen. Als het hof dit verzoek van de vader niet meteen al toewijst, dan verzoekt hij voordat het hof verder inhoudelijk beslist een onderzoek door de raad te gelasten.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het verzoek van de vader om een raadsonderzoek wijst het hof af, omdat het hof zich voldoende geïnformeerd acht om een beslissing te nemen.
5.3
Het hof is om dezelfde redenen als de rechtbank van oordeel dat de ouders niet meer samen het gezag over de kinderen moeten hebben en dat de moeder alleen belast blijft met het gezag. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
Er is veel gedaan om de communicatie tussen de ouders in het belang van de kinderen te verbeteren. Zo hebben de ouders in 2017 zes sessies bij een relatietherapeut gehad, in 2018 is een interventie van Veilig Thuis geweest, in 2018 een traject bij een buurtteam, is in 2019 het traject Ouderschap Blijft ingezet en is er in 2020 opnieuw een interventie van VeiligThuis geweest. Ook de ondertoezichtstelling van september 2020 - september 2022 heeft niet geleid tot een verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders: de vader bleef zich dwingend en diskwalificerend naar de moeder toe opstellen, waardoor de kinderen klem bleven zitten tussen de ouders.
5.5
De vader heeft voor veel onrust bij de kinderen gezorgd door geen of pas laat of , onder voorwaarden of pas met tussenkomst van de rechter toestemming te geven voor zaken als een paspoortaanvraag, vakanties naar het buitenland en schoolkeuzes. [de minderjarige1] heeft in het gesprek bij het hof verteld dat zij wel snapt dat haar vader op deze manier met haar in gesprek wilde komen, maar dat de manier waarop hij dit contact zoekt voor veel stress en onrust bij haar heeft gezorgd. Ze heeft zich bijvoorbeeld veel zorgen gemaakt of haar vader haar wel toestemming zou geven voor de school van haar keuze. Dit soort stress heeft [de minderjarige1] nu niet meer en dat vindt ze beter.
5.6
De vader heeft op de mondelinge behandeling verteld dat hij tot zelfinzicht is gekomen. Dat neemt niet weg dat er in de afgelopen vijf jaar veel verbaal geweld van de vader naar de moeder is geweest. Dat heeft schade bij de moeder en de kinderen aangericht die niet makkelijk hersteld kan worden. De vader heeft keer op keer de ingezette hulpverleningstrajecten, waaronder ook de samenwerking met het Leger des Heils tijdens de ondertoezichtstelling, stopgezet. Niet aannemelijk is dat zo kort na het stopzetten van de hulpverlening, nieuwe inzet van hulpverlening succesvol zou zijn. Volgens de raad is de situatie volledig ontspoord en dan is mediation zoals de vader heeft aangeboden niet passend. Het hof is het daarmee eens.
5.7
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 april 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 17 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.