ECLI:NL:GHARL:2023:4193

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.324.983
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten accommodatie voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De kinderrechter had eerder, op 7 maart 2023, een machtiging verleend voor opname in een gesloten accommodatie, welke beschikking door [verzoekster] werd bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [verzoekster] sinds de bestreden beschikking niet is veranderd en dat de noodzakelijke hulpverlening nog niet is gestart. Het hof benadrukt dat stabilisatie van de minderjarige essentieel is voordat verdere diagnostiek en behandeling kunnen plaatsvinden. De inbreuk op de vrijheid van [verzoekster] wordt als gerechtvaardigd beschouwd, gezien de omstandigheden en het gebrek aan openheid voor hulpverlening vanuit de moeders. Het hof heeft de GI aangespoord om snel een schoolplek en therapie voor [verzoekster] te regelen, zodat zij perspectief op een verblijf buiten de gesloten accommodatie kan ervaren. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.324.983/01 en 200.324.983/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 553161)
beschikking van 16 mei 2023
inzake
[verzoekster],
verblijvende bij [naam1] te [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[moeder1],
verder te noemen: [moeder1] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
en
[moeder2],
verder te noemen: [moeder2] ,
wonende op een bij het hof bekend adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 maart 2023, uitgesproken onder zaaknummer 553161. Die beschikking wordt verder ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens inhoudende een verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 28 maart 2023;
  • het verweerschrift van de GI op het verzoek tot schorsing, en
  • het verweerschrift van de GI in de hoofdzaak.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • [verzoekster] , met haar advocaat; en
  • een vertegenwoordiger van de GI.
De moeders waren, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen. Zij hebben ook geen schriftelijk verweer gevoerd. De raad was - met bericht vooraf - niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 2006 in [plaats2] . De moeders zijn belast met het ouderlijk gezag over [verzoekster] .
3.2
[verzoekster] staat sinds 14 juli 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 9 juni 2023.
3.3
Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven met ingang van 8 februari 2023 tot 8 maart 2023.
3.4
[verzoekster] verblijft bij [naam1] op de afdeling Zeer Intensieve en Kortdurende Observatie en Stabilisatie (verder ook te noemen: ZIKOS).

4.De omvang van het geschil

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking op verzoek van de GI een machtiging verleend om [verzoekster] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 8 maart 2023 tot 8 juni 2023.
4.2
[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen dan wel de machtiging per direct te beëindigen.
4.3
[verzoekster] had in haar beroepschrift het hof ook verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Dat schorsingsverzoek (door het hof geadministreerd onder zaaksnummer 200.324.983/02) heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
4.4
De GI voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek in de hoofdzaak af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
Op grond van artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een gesloten accommodatie op goede gronden heeft verleend. Het hof neemt - na eigen onderzoek - de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne. Ter bevordering van de leesbaarheid van deze beschikking citeert het hof die overwegingen:
5.4
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Sinds de bestreden beschikking is de situatie niet veranderd. De hulpverlening die [verzoekster] nodig heeft, is nog niet gestart. Zij staat op een wachtlijst voor traumabehandeling. Het is onduidelijk hoe lang dit gaat duren. Het hof vindt het verdrietig voor [verzoekster] dat zij zo lang moet wachten voordat de hulpverlening van start gaat, zeker omdat zij aan het hof heeft verteld dat zij openstaat voor hulpverlening. Maar het hof vindt het - gezien de situatie van [verzoekster] - wel noodzakelijk dat zij binnen de gesloten setting van [naam1] blijft, want goede hulpverlening is voor [verzoekster] niet mogelijk als zij bij haar moeders woont. De moeders van [verzoekster] staan al jarenlang niet open voor hulpverlening binnen het gezin en de hulpverleners worden zelfs niet toegelaten tot hun woning. Hoewel [verzoekster] het hof heeft verteld dat haar moeders nu wel openstaan voor hulpverlening, is dat het hof - gezien de gemotiveerde betwisting door de GI - niet gebleken. Ook vindt het hof het van belang dat de hulpverlening [verzoekster] eerst moet helpen om te stabiliseren. Zoals de GI heeft verteld, is [verzoekster] - met name naar de groepsleiding - agressief en maakt zij spullen kapot. [verzoekster] heeft dat ook wel toegegeven op de mondelinge behandeling. Pas als sprake is van stabilisatie kan verder worden ingezet op diagnostiek en behandeling. In deze situatie is de inbreuk op de vrijheid van [verzoekster] gerechtvaardigd.
[verzoekster] heeft verteld dat zij minder somber is, zichzelf niet meer beschadigd en graag naar school wil. Dat vindt het hof positief. Het hof gaat er vanuit dat de GI zich zal inspannen om voor [verzoekster] een plek op een school te regelen en om de therapie nu zo snel mogelijk te laten starten, zodat [verzoekster] ook ervaart dat haar daadwerkelijk perspectief op een verblijf buiten de gesloten accommodatie wordt geboden.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 maart 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.B. de Groot, en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.