ECLI:NL:GHARL:2023:4188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.319.344
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot opheffing van bewind en benoeming van een nieuwe bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 31 augustus 2022 was uitgesproken. De zaak betreft de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van verzoeker, [verzoeker]. De kantonrechter had het bewind opgeheven op verzoek van de bewindvoerder, maar dit bleek onterecht, aangezien de opheffing ambtshalve was en niet op verzoek van de bewindvoerder. Het hof oordeelt dat er wel degelijk noodzaak is voor het instellen van een bewind, en dat de eerdere beslissing van de kantonrechter niet deugde. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie, waarbij de bewindvoerder geen inzage heeft in de leefgeldrekening van [verzoeker], onwenselijk is. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd en opnieuw bepaald dat er een bewind moet worden ingesteld over de goederen van [verzoeker]. Tevens is [de bewindvoerder] opnieuw benoemd tot bewindvoerder, aangezien hij bereid is het bewind weer op zich te nemen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.344
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10037938)
beschikking van 16 mei 2023
in de zaak van
[de vader],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T.L.W. Hermens te Nijmegen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder]
van [naam1] Bewind,
gevestigd in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.
en
[de vader],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader van [verzoeker] ,
en
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats3] ,
verder te noemen: de moeder van [verzoeker] ,
en
[de broer],
wonende in [woonplaats4] ,
verder te noemen: de broer van [verzoeker] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 31 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 november 2022;
- het journaalbericht van mr. Hermens van 1 maart 2023 met productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2023 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook zijn verschenen de bewindvoerder en de vader van [verzoeker] .
2.3.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Hermens van 14 maart 2023 met begeleidende brief en productie.

3.De feiten

3.1.
Over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [verzoeker] is een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. Tot aan de bestreden beschikking was [de bewindvoerder] bewindvoerder.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het bewind met ingang van 14 september 2022 opgeheven. Uit de beschikking volgt dat het bewind op verzoek van de bewindvoerder is opgeheven, omdat voldoende is gebleken dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. In een brief van 8 september 2022 heeft de kantonrechter aan [de bewindvoerder] geschreven dat in de beschikking ten onrechte is vermeld dat de opheffing plaatsvindt op verzoek van de bewindvoerder. In de brief is verder vermeld dat dit onjuist is, omdat het een ambtshalve opheffing betreft, en is een nadere motivering gegeven voor de ambtshalve opheffing.

4.De omvang van het geschil

[verzoeker] is in hoger gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat met ingang van de datum van de af te geven beschikking een bewind wordt ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] en om in dat kader een bewindvoerder te benoemen die aan de door het hof noodzakelijk geachte criteria voldoet.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De kantonrechter kan een ingesteld bewind alleen opheffen wanneer daartoe volgens de kantonrechter geen noodzaak meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken (artikel 1:449 lid 2 BW).
5.2.
Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat de kantonrechter in de bestreden beschikking op verzoek van de bewindvoerder het bewind heeft opgeheven, met als enkele motivering dat uit de stukken blijkt dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. Nu vaststaat dat aan die beslissing geen verzoek van de bewindvoerder ten grondslag heeft gelegen, wordt de opheffing in elk geval niet door die grond gedragen. In de nagezonden brief, die geen onderdeel is van de bestreden beschikking, geeft de kantonrechter als reden voor de opheffing dat het bewind van [verzoeker] onwerkbaar is en dat het verzoek tot opheffing niet van de bewindvoerder afkomstig is, maar een ambtshalve opheffing betreft. Het hof is het overigens ook niet met deze nadere uitleg van de kantonrechter eens. Naar het oordeel van het hof staat wel vast dat een bewind noodzakelijk is en aan de vereisten in artikel 1:431 lid 1 BW is voldaan. Het hof kan de nadere uitleg van de kantonrechter dat voortzetting van het bewind niet zinvol is niet volgen.
5.3.
Uitgangspunt bij een bewind is dat de beheer- en leefgeldrekening van een rechthebbende bij één bank worden gevoerd. Dat is bij [verzoeker] niet het geval. Gebleken is dat in het verleden fraude is gepleegd met de bankrekening van [verzoeker] , waardoor zijn leefgeldrekening bij de Rabobank is opgeheven. De beheerrekening bij de Rabobank is wel aangehouden. Het is voor [verzoeker] echter van belang dat hij over zijn leefgeld kan beschikken en daarvoor is een aparte bankrekening nodig waarin de bewindvoerder inzage heeft. Er is bij verschillende banken geprobeerd een leefgeldrekening voor [verzoeker] te openen, maar deze banken hebben hieraan geweigerd mee te werken. Uiteindelijk heeft [verzoeker] een bankrekening bij [de bank] geopend. Deze rekening heeft hij echter zonder toestemming en medeweten van de bewindvoerder geopend. [de bank] is ook niet op de hoogte gesteld van het bewind. Formeel accepteert [de bank] geen aanvragen van personen waarbij sprake is van een bewind. Een praktisch gevolg is dat de bewindvoerder niet zelfstandig de bankrekening van [verzoeker] kan inzien. Gebleken is echter dat [verzoeker] steeds, al dan niet op verzoek van de bewindvoerder, inzage heeft verleend in zijn bankrekening bij [de bank] .
5.4.
Naar het oordeel van het hof is de huidige situatie, waarbij de bewindvoerder geen zelfstandige inzagebevoegdheid heeft in de leefgeldrekening van [verzoeker] , onwenselijk. Het verdient de voorkeur de beheerrekening en de leefgeldrekening bij dezelfde bank onder te brengen, waarbij de bewindvoerder de leefgeldrekening zelfstandig kan inzien. Dit heeft ook de voorkeur van [verzoeker] en de bewindvoerder, maar vanwege de weigerachtige houding van de banken is dit nog niet gelukt. De bewindvoerder heeft tijdens de zitting verklaard dat de medewerking van een bank kan worden afgedwongen, maar hiervoor is wel een procedure nodig. De bewindvoerder is bereid zich hiervoor in te spannen.
5.5.
Gebleken is dat sprake is van een goede onderlinge verstandhouding tussen [verzoeker] en de bewindvoerder en ook de vader van [verzoeker] , bij wie [verzoeker] ook in dienst is, is zeer betrokken en heeft een goed contact met de bewindvoerder. Hoewel het houden van een leefgeldrekening bij een andere bank dan waar de beheerrekening loopt onwenselijk is, heeft dit niet aan een goede uitvoering van het bewind in de weg gestaan, aldus ook de bewindvoerder. [verzoeker] heeft echter steeds inzage verleend in zijn bankrekening. Naar het oordeel van het hof is dus geen sprake van een onwerkbare situatie. In de latere brief van de kantonrechter staat voorts dat de bewindvoerder heeft nagelaten de vijfjaarsevaluatie in te dienen. Afgezien van het feit dat dit niet in de motivering van de bestreden beschikking staat, gaat het hof ervan uit dat de bewindvoerder zal voldoen aan de vereisten die aan een bewindvoering worden gesteld.
5.6.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat er weer een bewind moet zijn. De grief van [verzoeker] slaagt. Het hof zal de goederen van [verzoeker] onder bewind stellen van [de bewindvoerder] , aangezien hier de voorkeur van [verzoeker] naar uitgaat. [de bewindvoerder] is bereid het bewind weer op zich te nemen. Daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 1:435 lid 1 en lid 3 BW.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 31 augustus 2022 en opnieuw beschikkende:
stelt de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de vader] , geboren in [woonplaats2] [in] 1986, onder bewind;
benoemt tot bewindvoerder [de bewindvoerder] van [naam1] Bewind in [woonplaats1] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.