ECLI:NL:GHARL:2023:4182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.295.540
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partneralimentatie en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De man had verzocht om de partneralimentatie, die in een eerdere beschikking was vastgesteld, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie, waardoor het niet mogelijk was vast te stellen dat zij behoeftig was. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 28 december 2016 ten onrechte aangenomen dat de vrouw geen inkomsten uit onderneming had, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waardoor de partneralimentatie opnieuw beoordeeld kon worden.

Het hof stelde vast dat de vrouw sinds 1 juli 2021 geen behoefte meer had aan partneralimentatie. De man trok zijn grieven over kinderalimentatie in en vroeg het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De vrouw voerde verweer en vroeg het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd van haar behoeftigheid en dat de partneralimentatie per 1 maart 2020 op nihil gesteld kon worden. Tevens werd bepaald dat de vrouw de partneralimentatie die de man had betaald van 1 maart 2020 tot 1 juli 2021 aan hem moest terugbetalen. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het overleggen van financiële gegevens in alimentatiezaken en de mogelijkheid om eerdere alimentatiebeschikkingen te herzien bij gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.540
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 496887 en 496888)
beschikking van 16 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Durdu in Rotterdam,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. van Andel in Utrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 januari 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een journaalbericht van mr. Van Andel van 16 februari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Durdu van 8 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Andel van 22 maart 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Durdu van 27 maart 2023 met producties;
  • een brief van mr. Van Andel van 28 maart 2023;
  • een journaalbericht van mr. Durdu van 28 maart 2023 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Van Andel van 29 maart 2023 met producties.
1.3
Op 4 april 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

2.De omvang van het geschil

2.1
De man heeft zijn tweede en derde grief over kinderalimentatie ingetrokken. De man verzoekt het hof nog om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de in de beschikking van 28 december 2016 vastgestelde partneralimentatie met ingang van 1 januari 2018 op nihil te stellen, althans met ingang van een datum een bedrag vast te stellen dat het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2
De vrouw voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
Ontvankelijkheid
3.1
De rechter kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst over alimentatie wijzigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter kan een eerdere uitspraak of overeenkomst over alimentatie ook wijzigen, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens in uitgegaan (artikel 1: 401 lid 1 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de beschikking van 28 december 2016 is uitgegaan van onvolledige gegevens. De rechtbank ging er in die beschikking vanuit dat de vrouw tot en met 2016 geen inkomsten uit onderneming had. Inmiddels is gebleken dat zij in 2016 wel inkomsten uit onderneming had en dat dit in de jaren daarna zo is gebleven. Daarmee is naar het oordeel van het hof ook sprake van een wijziging van omstandigheden. Het hof kan de partneralimentatie dus opnieuw beoordelen.
Einddatum
3.3
Tussen partijen staat vast dat de vrouw sinds 1 juli 2021 geen behoefte meer heeft aan partneralimentatie. Het geschil van partijen ziet dus alleen nog op de partneralimentatie die de man tot dat moment moest betalen.
Behoefte vrouw
3.4
De man stelt de behoefte van de vrouw ter discussie. De man stelt in zijn vierde en vijfde grief dat de rechtbank de behoefte van de vrouw niet opnieuw heeft mogen bepalen aan de hand van de zogenoemde hofnorm (ook wel aangeduid als 60%-norm). Dat betreft een vuistregel voor het in kaart brengen van het uitgavenpatroon in de referentieperiode voor de gevallen waarin het bijhouden van de bestedingen achterwege is gebleven. Deze vuistregel houdt in dat wordt gekeken naar het netto gezinsinkomen van partijen vóór het uiteengaan, waarbij de kosten van de kinderen worden afgetrokken. 60% van het overblijvende bedrag wordt dan als behoefte berekend. De man voert in dit verband aan dat de behoefte van de vrouw in de beschikking van 28 december 2016 is bepaald op basis van een behoeftelijst, die door de man uitgebreid is betwist. De man stelt dat de hofnorm alleen toegepast kan worden als het gebruik ervan niet in geschil is en dat in andere gevallen de behoefte moet worden vastgesteld aan de hand van een behoeftelijst.
5.5
Het hof stelt vast dat de man dit standpunt heeft onderbouwd aan de hand van jurisprudentie uit het jaar 2016. De man miskent daarmee echter dat de bestreden beschikking is gewezen in 2021 en dat de jurisprudentie over de hofnorm in de tussentijd ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Inmiddels is in de rechtspraak gebruikelijk dat de behoefte wordt vastgesteld aan de hand van de hofnorm, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de hofnorm geen passende maatstaf is. Het had dus op de weg van de man gelegen om te motiveren waarom de hofnorm in dit specifieke geval niet toegepast had moeten worden. Dit heeft de man niet gedaan.
5.6
Het hof is daarom van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking de behoefte van de vrouw opnieuw heeft mogen vaststellen aan de hand van de hofnorm. Dit is in lijn met de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2109). De vierde en de vijfde grief falen.
5.7
Het hof gaat dus uit van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw van € 4.005,29 netto per maand in 2021.
Behoeftigheid
5.8
De man stelt in zijn zesde grief de behoeftigheid van de vrouw ter discussie. Het hof heeft in de tussenbeschikking van 20 januari 2022 geoordeeld dat de vrouw onvoldoende stukken had overgelegd om haar financiële positie te kunnen vaststellen. Het lag daarom op de weg van de vrouw om met aanvullende stukken aannemelijk te maken dat zij niet zelf in haar behoefte kan voorzien.
5.9
Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoeftig is. De man heeft meerdere keren aangevoerd dat de vrouw financiële stukken uit 2020 moest overleggen. Het hof heeft partijen in oktober 2022 per brief nog eens nadrukkelijk de kans gegeven om volledige inzage te geven in hun financiële positie. Dat de vrouw daaraan geen gehoor heeft gegeven, is een keuze die voor haar eigen risico moet blijven. Daarbij is het hof van oordeel dat de stukken die zij wel heeft overgelegd na de tussenbeschikking, een onvoldoende compleet beeld geven van haar financiële positie. Voor de jaren 2017 en 2018 heeft de vrouw slecht een zeer beperkte winst- en verliesrekening overgelegd. De winst- en verliesrekening van 2019 ontbreekt in zijn geheel. In de aangiften inkomstenbelasting zijn geen saldi opgenomen van haar bankrekeningen. Hierdoor heeft het hof geen inzicht in de vermogensopbouw van de vrouw. De schuld die de vrouw zegt te hebben bij haar broer, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.
5.1
Het hof heeft onvoldoende gegevens om te kunnen berekenen of de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat de vrouw niet behoeftig is en de partneralimentatie op nihil stellen. De zesde grief slaagt.
Ingangsdatum
5.11
De man verzoekt om de partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van 1 januari 2018. Het uitgangspunt is echter dat de rechter terughoudend moet omgaan met ingangsdatum in het verleden, vanwege de terugbetalingsverplichting die daardoor ontstaat. Het hof zal de partneralimentatie wijzigen per 1 maart 2020. De man heeft namelijk op 7 februari 2020 zijn inleidend verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Het hof is van oordeel dat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen en moeten houden met een eventuele terugbetalingsverplichting.
5.12
Het hof zal bepalen dat de vrouw de partneralimentatie die de man heeft betaald in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juli 2021, aan hem moet terugbetalen.
Proceskosten
5.13
Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De slotsom

6.1
De eerste en de zesde grief slagen. De vierde en vijfde grief falen. De zevende grief hoeft niet meer besproken te worden, omdat het hof het verzoek van de man zal toewijzen.
6.2
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de partneralimentatie met ingang van 1 maart 2020 op nihil stellen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 maart 2021;
wijzigt de beschikking van 28 december 2016 voor wat betreft de partneralimentatie en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil met ingang van 1 maart 2020;
bepaalt dat de vrouw de partneralimentatie die de man heeft betaald in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juli 2021 aan hem moet terugbetalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K. Mans en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.