In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De man had verzocht om de partneralimentatie, die in een eerdere beschikking was vastgesteld, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie, waardoor het niet mogelijk was vast te stellen dat zij behoeftig was. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 28 december 2016 ten onrechte aangenomen dat de vrouw geen inkomsten uit onderneming had, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waardoor de partneralimentatie opnieuw beoordeeld kon worden.
Het hof stelde vast dat de vrouw sinds 1 juli 2021 geen behoefte meer had aan partneralimentatie. De man trok zijn grieven over kinderalimentatie in en vroeg het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De vrouw voerde verweer en vroeg het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd van haar behoeftigheid en dat de partneralimentatie per 1 maart 2020 op nihil gesteld kon worden. Tevens werd bepaald dat de vrouw de partneralimentatie die de man had betaald van 1 maart 2020 tot 1 juli 2021 aan hem moest terugbetalen. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het overleggen van financiële gegevens in alimentatiezaken en de mogelijkheid om eerdere alimentatiebeschikkingen te herzien bij gewijzigde omstandigheden.