ECLI:NL:GHARL:2023:417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.312.415
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van het gezamenlijk gezag aan de vader, die zich tot nu toe terughoudend heeft opgesteld en geen druk uitoefent op de omgangsregeling. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland.

De rechtbank had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen, ondanks de communicatieproblemen tussen hen. De moeder stelt dat de vader nooit voor het kind heeft gezorgd en dat er onvoldoende communicatie is om gezamenlijk gezag te rechtvaardigen. De vader daarentegen betoogt dat hij actief betrokken is en dat de samenwerking met de gecertificeerde instelling goed verloopt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het kind hier last van heeft.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico voor het kind met zich meebrengt. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Het hof benadrukt dat beide ouders de verantwoordelijkheid hebben om de communicatie te verbeteren in het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.415
(zaaknummer rechtbank Gelderland 360037)
beschikking van 17 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) van 10 maart 2020 en 21 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2022;
- het verweerschrift met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers namens de GI, en
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
Bij de beschikking van 10 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] door de vader en heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren met betrekking tot het gezag en de zorg-/omgangsregeling, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 18 maart 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot
18 maart 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 25 februari 2022 tot
18 maart 2023.
3.4
Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [de minderjarige] minimaal eenmaal per week van 10.00 uur tot uiterlijk 15.00 uur omgang heeft met de vader waarbij de overdracht plaatsvindt bij [naam1] waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de GI, en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 21 maart 2022 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank:
- bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
- als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] contact heeft met de vader: vanaf de eerste week van de tweede maand na de zitting, te weten uiterlijk 28 april 2022, minimaal één keer per week gedurende één uur onder begeleiding van [naam1] of een soortgelijke instantie,
en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op het gezag. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen voor wat betreft de toekenning van het gezamenlijk gezag aan de vader en dit verzoek van de vader alsnog af te wijzen dan wel de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt dat van gezamenlijk gezag geen sprake kan zijn nu de vader nooit voor [de minderjarige] heeft gezorgd, hij daarom geen beslissingen kan nemen in het belang van [de minderjarige] en omdat er nog geen enkele vorm van communicatie bestaat tussen haar en de vader. De moeder wil op een passende wijze toewerken naar gezamenlijk gezag. Volgens de moeder is er voldoende perspectief om op termijn, wanneer vader daadwerkelijk een onderdeel vormt in het leven van [de minderjarige] , gezamenlijk het gezag te regelen.
5.3
De vader voert aan dat niet aan de criteria voor afwijzing van gezamenlijk gezag is voldaan. De vader staat inderdaad op achterstand wat betreft de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] maar hij beschouwt zichzelf als een actief bij [de minderjarige] betrokken vader. De samenwerking tussen de vader en de GI verloopt goed. In de afgelopen maanden hebben zich geen momenten voorgedaan waarop het gezamenlijk gezag een obstakel vormde voor [de minderjarige] . Sinds 23 april 2022 heeft de vader omgang met [de minderjarige] .
5.4
Op de zitting adviseert de raad om het gezamenlijk gezag in stand te laten. Er is niet voldaan aan het ‘klem en verloren-criterium’. Sinds de bestreden beschikking is sprake van gezamenlijk gezag en dat loopt naar behoren. Er is geen enkele aanwijzing op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat [de minderjarige] last heeft van het gezamenlijk gezag, aldus de raad.
5.5
Op basis van de stukken en wat er is besproken op de zitting is het hof net als de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat de vader samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] wordt belast. Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank gegeven motivering, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.6
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Een verzoek om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen wordt daarom in beginsel toegewezen. Slecht in uitzonderingssituaties zoals benoemd onder 253c lid 1 onder a. en onder b. van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter besluiten om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De moeder heeft onvoldoende gesteld waaruit zou moeten volgen dat [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken dan wel dat afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof is het met de moeder eens dat de communicatie op ouderniveau nu nog niet goed is, in elk geval op dit moment nog niet goed genoeg. Maar anders dan de moeder meent, is het hof net als de rechtbank van oordeel dat dit geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat beide ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen.
De vader is pas sinds kort in het leven van [de minderjarige] en de communicatie verloopt nu nog via de GI. Op de moeder en de vader rust in deze een zware inspanningsplicht om in het belang van [de minderjarige] hun oudercommunicatie te verbeteren. Beide ouders hebben hiertoe inmiddels stappen gezet en zij hebben verteld dat er inmiddels in ieder geval één gezamenlijk gesprek is gevoerd, in het bijzijn van de GI. Er wordt door hen beiden gewerkt aan verbetering van de communicatie. Daarom is niet gebleken dat de communicatieproblemen een onaanvaardbaar risico vormen dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders, noch dat een afwijzing anderszins in haar belang is. De vader speelt inmiddels een rol in het leven van [de minderjarige] en er is omgang tussen hen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het van belang is dat de vader de moeder zal volgen ten aanzien van het uitoefenen van het gezag en dat hij zich aan haar zal aanpassen. Uit hetgeen beide ouders op de zitting hebben verteld komt naar voren dat de vader zich inderdaad terughoudend opstelt en geen druk uitoefent zowel wat betreft de uitoefening van het gezag als ten aanzien van de omgang. De vader heeft gezegd dat hij begrijpt dat hij nog maar kort bij het leven van [de minderjarige] betrokken is, dat het voor [de minderjarige] ingrijpend is dat zij ineens een vader heeft en dat hij zich wat betreft zijn betrokkenheid bij [de minderjarige] aanpast aan haar tempo. Het hof neemt verder in aanmerking dat de GI op de zitting heeft bevestigd dat de vader zich meewerkend opstelt en veel geduld heeft. De vader dwingt niets af en volgt het tempo van [de minderjarige] . Ook de GI ziet geen reden waarom de vader het gezag niet samen met de moeder kan hebben.
5.7
Gelet op het bovenstaande slaagt de grief van de moeder niet en zal het hof haar verzoek in hoger beroep afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
21 maart 2022, voor zover het betreft de bepaling dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, P.B. Kamminga en
S. Kuijpers en is op 17 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.