ECLI:NL:GHARL:2023:415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.312.102
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en verdeling na echtscheiding met betrekking tot draagkracht en schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie en de verdeling van schulden na echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de man was veroordeeld tot een bijdrage van € 152,50 per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De vrouw verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage vast te stellen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder het huwelijk van partijen in 2018 en de echtscheiding die op 8 december 2022 is ingeschreven. De vrouw heeft op 26 november 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De kinderen van partijen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij de draagkracht van de man en de vrouw is berekend. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.615,- per maand, terwijl de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 2.055,- per maand heeft.

Na beoordeling van de grieven van de vrouw heeft het hof geoordeeld dat de man met ingang van 10 maart 2022 een bijdrage van € 155,- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2023 € 172,- per kind per maand. Daarnaast heeft het hof beslist dat de man en de vrouw ieder hun eigen schulden bij Wehkamp moeten dragen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.312.102 en 200.312.104
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 513416 en 517369)
beschikking van 17 januari 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 juni 2022;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. De Jong van 17 november 2022 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Van Beers van 21 november 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. De Jong van 9 december 2022 met bijlage.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2018 in beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.
De man is afkomstig uit Azerbeidzjan en is stateloos. De vrouw heeft de Moldavische en de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De vrouw heeft op 26 november 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Uit de bijlage bij het journaalbericht van mr. De Jong van 9 december 2022 blijkt dat het huwelijk van partijen op 8 december 2022 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 10 maart 2022.
3.4
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2017 te [woonplaats1] en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 te [plaats1] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hiervan belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 10 maart 2022 op € 152,50 per kind per maand bepaald;
  • de Ford Focus toebedeeld aan de man en de Volkswagen Up toebedeeld aan de vrouw, waarbij de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 161,- binnen één week na de beschikking aan de man dient te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking totdat het bedrag is betaald;
  • bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de schuld bij [naam1] ;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor zover het de echtscheiding betreft, en
  • de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
4.2
De vrouw is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van elk van de kinderen betaalt van € 214,- per kind per maand, althans een door het hof in goede justitie te bepalen hogere hoger bedrag dan respectievelijk € 152,50 per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, op welke bijdrage de wettelijke indexering van toepassing is;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van in totaal € 385,- wegens overbedeling waarbij de Ford Focus is toebedeeld aan de man en Volkswagen Up is toebedeeld aan de vrouw;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.925,- vanwege zijn vergoedingsplicht ten aanzien van het door de vrouw aangebrachte vermogen in de gemeenschap;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 2.000,- vanwege de schenking die de ouders van de vrouw hebben gedaan aan de vrouw;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een tot € 500,- beperkt bedrag vanwege het door de vrouw voorhuwelijkse aangeschafte doch bij de man achtergebleven laminaat;
  • de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 2.500,- vanwege de door de vrouw aan de man ter leen verstrekte bedragen;
  • te bepalen dat partijen niet ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de schuld bij [naam1] maar dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplicht voortvloeit welke inhoudt dat ieder der partijen hun eigen schuld bij [naam1] dient te dragen, en
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.654,46 vanwege de door de vrouw betaalde/gedane aflossingen op de hypothecaire lening van de man;
  • kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en na de uitspraak vallende kosten (nakosten), te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de uitspraak en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De overwegingen voor de beslissing

Kinderalimentatie
5.1
De eerste grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de man met ingang van 10 maart 2022 een bedrag van niet meer dan € 152,50 per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze grief ziet op de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en op de zorgkorting.
5.2
Niet in geschil is dat als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie 10 maart 2022 moet worden gehanteerd. De vaststelling van de rechtbank dat de behoefte van de kinderen in 2022 € 410,- per kind per maand bedraagt is ook niet in geschil tussen partijen.
5.3
Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Het hof zal de hierna te maken draagkrachtberekeningen voor partijen aan deze beschikking hechten.
draagkracht man
5.4
De vrouw is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde hoogte van de draagkracht van de man. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de aflossing van de man van € 94,- per maand aan [de bank] . Volgens de vrouw is niet gebleken dat de man daadwerkelijk een lening is aangegaan en daarop aflost. Bovendien betreft het een persoonlijke lening die de man na het uiteengaan van partijen is aangegaan. Anders dan de man stelt was er toen partijen samenwoonden geen sprake van een lekkage in de woning, zodat het voor de vrouw onduidelijk is waarvoor de lening is aangegaan. De schuld is dan ook verwijtbaar c.q. vermijdbaar, aldus de vrouw.
5.5
De man voert aan dat hij de schuld op 21 juli 2020 is aangegaan voor het repareren van een lekkage in de badkamer. De stelling van de vrouw dat het om een verwijtbare en vermijdbare schuld gaat, is dan ook onjuist. De man lost bovendien aantoonbaar af op het aflopend krediet, hetgeen drukt op zijn draagkracht zodat hier rekening mee moet worden gehouden.
De man stelt dat hij daarnaast ook nog een schuld van € 7.500,- aan zijn ouders is aangegaan voor kosten verbonden aan de aanschaf van zijn huis. Na het aflossen van het aflopend krediet per 1 januari 2023, zal hij € 100,- per maand aan zijn ouders gaan afbetalen.
5.6
Naar het oordeel van het hof is op basis van de stukken voldoende vast komen te staan dat de man een schuld aan [de bank] heeft waarop hij elke maand – afgerond - € 94,- aflost. De man kan de aflossing op deze schuld niet staken: dat leidt tot incassomaatregelen van de zijde van de bank en tot oplopende (rente)lasten. De schuld is derhalve niet vermijdbaar. Niet gebleken is dat deze schuld verwijtbaar is ontstaan of voortbestaat. Of de schuld is ontstaan tijdens het huwelijk van partijen is niet relevant. De maandelijkse aflossing drukt op de draagkracht van de man en het hof houdt daar net als de rechtbank rekening mee. Nu de schuld per 1 januari 2023 zal zijn afgelost, zal het hof vanaf die datum een nieuwe berekening maken.
Het hof zal na 1 januari 2023 geen rekening houden met enige schuld aan de zijde van de man. De man heeft onvoldoende gesteld dan wel toegelicht over het ontstaan van en de noodzaak tot het aangaan van de schuld aan zijn ouders. Het hof beschouwt die schuld, die kennelijk ziet op de aankoop van zijn woning, als een onderdeel van de woonlasten van de man, waarmee in de forfaitaire berekening van de draagkracht rekening gehouden is.
5.7
Het hof volgt derhalve de vaststelling van de rechtbank dat het netto besteedbaar inkomen van de man in 2022 € 2.615,- per maand bedraagt. Uit de aangehechte berekening van de draagkracht van de man per 1 januari 2023 volgt dat hij in 2023 een netto besteedbaar inkomen van € 2.710,- per maand heeft.
5.8
Gelet op het voorgaande heeft de man tot 1 januari 2023 een draagkracht van € 502,- per maand en vanaf 1 januari 2023 een draagkracht van € 505,- per maand.
draagkracht vrouw
5.9
Volgens de vrouw heeft de rechtbank bij het berekenen van haar draagkracht ten onrechte rekening gehouden met een netto vergoeding van € 250,-, die zij in 2021 eenmalig heeft ontvangen. Dit betreft geen structurele, vaste vergoeding. Zo krijgt de vrouw dit jaar een vergoeding van € 150,- en bestaat de kans dat zij volgend jaar helemaal geen vergoeding ontvangt, aldus de vrouw.
5.1
Het hof oordeelt als volgt. De fluctuerende netto vergoeding die de vrouw aan het einde van het jaar ontvangt is van dermate geringe invloed op de hoogte van de kinderalimentatie dat het hof daar geen rekening mee zal houden.
5.11
Uit de aangehechte berekeningen volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2022 € 2.055,- per maand en per 1 januari 2023 € 2.174,- per maand bedraagt.
5.12
Uit de aangehechte berekening volgt dan verder dat de vrouw met voormeld netto besteedbaar inkomen een draagkracht heeft van € 293,- per maand. Met ingang van 1 januari 2023 is haar draagkracht € 243,-.
verdeling tot 1 januari 2023
5.13
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet worden berekend wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen, de zogenaamde draagkrachtvergelijking.
Zo'n vergelijking is voor de periode tot 1 januari 2023 niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is (502 + 293) € 795,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen (410 x 2) € 820,- per maand zijn. De ouders komen dus een bedrag van € 25,- per maand tekort. Zij zullen daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken.
verdeling vanaf 1 januari 2023
5.14
Ook voor de periode vanaf 1 januari 2023 hebbend de ouders samen niet genoeg draagkracht voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is (505 + 243) € 748,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen (424 x 2) € 848,- per maand zijn. De ouders komen dus een bedrag van € 100,- per maand tekort. Zij zullen daarom ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken.
vermindering met de zorgkorting
5.15
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen om het weekend en de helft van de vakanties en de studiedagen bij de man verblijven. Gemiddeld is dat twee dagen per week. Dat de kinderen het afgelopen jaar geen van de studiedagen bij de man zijn geweest, maakt dit niet anders. Dit betreft immers slechts een paar dagen per jaar.
Bij een gedeelde zorg gedurende gemiddeld twee dagen per week past een zorgkorting van 25% van de behoefte. Voor de periode tot 1 januari 2023 is dat dus (410 x 25% ) € 102,- per kind per maand en voor de periode vanaf 1 januari 2023 (424 x 25%) € 106,- per kind per maand.
5.16
De ouders hebben samen niet genoeg draagkracht om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien. Dat tekort moeten zij ieder voor de helft dragen en daarom zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage. De helft van het tekort bedraagt voor de periode tot 1 januari 2023 € 12,50 en voor de periode vanaf 1 januari 2023 € 50,-. Met dat bedrag vermindert het hof de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting strekt in mindering op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.
conclusie hoogte kinderalimentatie
5.17
Na aftrek van de zorgkorting verminderd met de helft van het tekort aan draagkracht dient de man tot 1 januari 2023 een bedrag van € 155,- per kind per maand aan de vrouw te betalen. Vanaf 1 januari 2023 dient de man na aftrek van de zorgkorting verminderd met de helft van het tekort aan draagkracht een bedrag van € 172,- per kind per maand aan de vrouw te betalen.
5.18
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de eerste grief van de vrouw gedeeltelijk en zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie vernietigen en beslissen als volgt.
Verdeling
verdeling auto’s
5.19
De tweede grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw wegens overbedeling, waarbij de Ford Focus aan de man en Volkswagen Up aan de vrouw is toebedeeld, een bedrag van € 161,- aan de man dient te betalen. Bij de door de man overgelegde waardebepaling is volgens de vrouw uitgegaan onjuiste gegevens. Anders dan in eerste aanleg is geoordeeld, is de waarde van de Ford Focus € 448,- hoger dan die van de Volkswagen Up, zodat de man in het kader van overbedeling geld aan de vrouw moet betalen, aldus de vrouw.
De man voert op zijn beurt aan dat de waardebepaling zoals die door de vrouw is overgelegd onjuist is. Volgens de man is de waarde van beide auto’s sinds bestreden beschikking substantieel gestegen omdat de vraag naar occasions enorm is toegenomen. Ook heeft de vrouw geen rekening gehouden met de schade aan de auto van de man, noch met de kilometerstand van de auto’s.
Hiernaast stelt de man dat het verzoek van de vrouw tardief is en dan ook om die reden reeds moet worden afgewezen. De man voert in dit kader aan dat de vrouw een ander standpunt in neemt als in eerste aanleg en haar verzoek heeft vermeerdert.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Het (rechtsmiddel van) hoger beroep dient er mede toe om wat bij de rechtbank is vergeten of is misgegaan, te herstellen. Grieven en veranderingen of vermeerderingen van verzoek kunnen in hoger beroep worden gedaan en dienen in beginsel bij verzoek- of verweerschrift te worden aangevoerd. Nu de vrouw haar grief bij beroepschrift heeft aangevoerd en haar verzoek dienovereenkomstig heeft vermeerderd, is de grief niet te laat voorgesteld. Het hof zal de grief en het gewijzigde verzoek inhoudelijk beoordelen.
5.21
De vrouw heeft na de betwisting door de man niet nader onderbouwd dat zij bij de waardebepaling van de auto’s is uitgegaan van de juiste gegevens. Zij heeft ook geen bewijs van die stelling aangeboden. Evenmin is gebleken dat de man bij zijn waardebepaling van de auto’s is uitgegaan van onjuiste gegevens, nu de vrouw ook deze stelling niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook nagelaten om haar stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, voldoende te onderbouwen. Nu de nodige onderbouwing ontbreekt, is niet vast komen te staan dat de rechtbank bij haar oordeel is uitgegaan van verkeerde waarden van de auto’s. Grief 2 van de vrouw faalt.
saldo [de bank]
5.22
In haar derde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de [de bank] met nummer [nummer1] wordt toebedeeld aan de vrouw waarbij het saldo op 26 november 2020 bij helfte moet worden gedeeld. De vrouw stelt in dit kader dat er bij de aanvang van het huwelijk € 3.850,- op haar privérekening stond. Tijdens het huwelijk had de vrouw minder inkomsten dan gemaakte kosten, zodat ze haar spaargeld heeft moeten aanspreken om de kosten van de gemeenschap te voldoen. Nu het geld ten behoeve van de man dan wel het gezin is aangewend, is de man gehouden de helft van het bedrag aan de vrouw te voldoen.
De man voert verweer en stelt dat de vrouw heeft nagelaten haar vordering deugdelijk te onderbouwen. Anders dan de vrouw stelt is het spaargeld niet aangewend voor het gezin. Hier komt bij dat de man substantiële bedragen heeft gestort op de (spaar)rekening van de vrouw en dat de rekening dan ook onderdeel was van het huishouden.
Voorts heeft de vrouw niet inzichtelijk gemaakt welk saldo per peildatum op de rekening stond. Op 27 juli 2020 stond nog een bedrag van € 4.000,- op de spaarrekening van de vrouw. Uit de stukken die door de vrouw zijn overgelegd volgt dat een bedrag van € 2.000,- is opgenomen op de dag dat de vrouw uit de woning van de man vertrok en later nog een bedrag van € 1.000,-. Volgens de vrouw was dit om een lening van haar ouders af te lossen, echter hadden de ouders geen vordering op partijen, aldus de man.
5.23
Het hof oordeelt als volgt. Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank en de motivering van de rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in hoger beroep nagelaten om haar stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, voldoende concreet te onderbouwen. Dit betekent dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat de man gehouden is de helft van hetgeen voor het huwelijk op de spaarrekening stond aan de vrouw te betalen. Grief 3 van de vrouw faalt dan ook.
onderbedeling van € 2.000,- ten aanzien van schenking van de ouders aan de vrouw
5.24
De vrouw stelt in haar vierde grief dat het bedrag van € 4.000,- dat zij van haar ouders heeft gekregen ten onrechte als lening is aangemerkt. De vrouw stelt dat het hier - zoals door de man in eerste aanleg ook is bevestigd - een schenking van haar ouders voor de aanschaf van een auto betreft. Nu schenkingen niet tot de gemeenschap van goederen behoren, dient de man de helft van het bedrag van de schenking aan de vrouw te vergoeden, aldus de vrouw.
De man voert verweer en stelt dat niet is aangetoond dat de ouders daadwerkelijk € 4.000,- aan de vrouw hebben betaald, zodat sprake was van een lening noch van een schenking. Voorts kan de verklaring van de ouders niet aangemerkt worden als (wettig) bewijs nu deze verklaring is opgesteld in het licht van onderhavige procedure.
5.25
Het hof overweegt als volgt. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij € 4.000,- als schenking van haar ouders heeft gekregen voor de aanschaf van een auto overlegt de vrouw enkel een verklaring van haar ouders. Gezien de gemotiveerde betwisting door de man en de verklaring van de vrouw in eerste aanleg dat het bedrag van € 4.000,- een lening betrof, acht het hof de overgelegde verklaring onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het bedrag van € 4.000,- een schenking betrof. Dit geldt temeer nu de vrouw niet heeft toegelicht waarom zij aanvankelijk in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat zij het bedrag van haar ouders had geleend. De vierde grief van de vrouw faalt.
voorhuwelijks aangeschaft laminaat
5.26
In haar vijfde grief stelt de vrouw dat haar verzoek om de man te veroordelen een bedrag van € 500,- aan haar te vergoeden vanwege het door haar voor huwelijk aangeschafte laminaat ten onrechte is afgewezen. De vrouw voert in dit kader aan dat het laminaat een voorhuwelijks goed is dat is bekostigd door de vrouw, en dat dus niet tot de gemeenschap behoort. De door de vrouw verzochte vergoeding is redelijk nu laminaat een kostbare investering is en de man verrijkt is nu hij het laminaat heeft behouden.
De man stelt zich op zijn beurt op het standpunt dat het laminaat gezamenlijk is betaald en dat de zus van de man bovendien € 200,- heeft overgemaakt naar de vrouw als bijdrage voor de aanschaf van het laminaat en als cadeau voor het nieuwe huis. Voorts is het resterende deel van het laminaat in de woning van de ouders van de vrouw gelegd. Van verrijking is dan ook geen sprake, aldus de man.
5.27
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank en de motivering van de rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt. De vrouw heeft in hoger beroep opnieuw nagelaten om haar standpunt dat zij het laminaat heeft betaald, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, voldoende concreet te onderbouwen. Dit betekent dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat de vrouw aanspraak kan maken op vergoeding van (een gedeelte van) de kosten van het laminaat. De vijfde grief van de vrouw faalt dan ook.
geleende bedragen ad € 2.500,-
5.28
De zesde grief van de vrouw richt zich tegen de afwijzing van haar verzoek om de man te veroordelen een bedrag van € 2.500,- aan haar te betalen vanwege door haar aan hem verstrekte leningen. De vrouw stelt in dit kader dat zij voor het huwelijk meerdere keren bedragen aan de man heeft geleend. De bedragen zijn aan het vermogen van de vrouw onttrokken en niet aan de gemeenschap maar ten gunste van de man gekomen, zodat de man gehouden is deze bedragen terug te betalen.
De man betwist de door de vrouw gestelde geldlening en stelt in dezelfde periode ook substantiële bedragen aan de vrouw te hebben overgemaakt. Dat de man ongerechtvaardigd verrijkt zou zijn, zoals de vrouw stelt, klopt dan ook niet, aldus de man.
5.29
Ook hier volgt het hof de beslissing en de motivering van de rechtbank. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij geld aan de man heeft geleend. De vrouw heeft in hoger beroep geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ook in hoger beroep niet is komen vast te dat de man gehouden is enig bedrag aan de vrouw (terug) te betalen in het kader van door haar aan de man gedane leningen. Grief 6 faalt.
schuld Wehkamp
5.3
In de zevende grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ieder voor de helft draagplichtig is voor de schuld bij [naam1] . De vrouw voert aan dat partijen geen gezamenlijke schuld bij [naam1] hebben, maar dat zij afzonderlijke schulden hebben. De schuld van de man is hij aangegaan nadat de vrouw is verhuisd en voor de vrouw is ook niet duidelijk waar schuld van de man op ziet. De man heeft nagelaten om zijn stelling dat het om gemeenschappelijk gekochte kleding gaat te onderbouwen. Gelet op het voorgaande dient uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplicht voort te vloeien, namelijk dat ieder hun eigen schuld bij [naam1] draagt, aldus de vrouw.
De man stelt op zijn beurt dat de schuld bij [naam1] een huwelijkse schuld is, nu deze is aangegaan op 1 december 2018. Hier komt bij dat de schuld is aangegaan voor gezamenlijke doeleinde, zodat geen sprake is van verknochtheid of andere bijzondere omstandigheden die een andere draagplicht met zich brengen.
5.31
Het hof overweegt als volgt. De man en de vrouw zijn de schulden bij [naam1] ieder op hun eigen naam aangegaan. Zoals door de vrouw gesteld en door de man niet weersproken, is de man de schuld op zijn naam aangegaan op het moment dat de vrouw niet langer bij de man woonde. De verklaring van de man dat het om gezamenlijk gekochte kleding gaat heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende concreet onderbouwd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de redelijkheid en de billijkheid meebrengen dat de man en de vrouw ieder draagplichtig zijn voor hun eigen schuld bij [naam1] . Grief 7 van de vrouw slaagt dan ook, zodat het hof de beschikking op dat punt zal vernietigen en zal bepalen dat ieder van partijen draagplichtig is voor hun eigen schuld (de schuld die op hun eigen naam staat) bij [naam1] .
aflossing hypothecaire lening
5.32
De vrouw stelt in haar achtste grief dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op haar verzoek om de man te veroordelen om de helft van de door haar gedane aflossingen op de hypothecaire lening te vergoeden. De vrouw stelt zich in dit kader op het standpunt dat zij aflossingen op de hypotheek van de man heeft gedaan. Nu de hypotheek niet gemeenschappelijk was moeten die betalingen aan haar worden vergoed.
De man voert aan dat hij de hypotheekrente maandelijks zelfstandig van zijn rekening heeft voldaan en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij met haar privégeld heeft afgelost op de hypotheek van de man.
5.33
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft na de betwisting door de man niet nader onderbouwd dat zij met haar eigen (privé)geld heeft afgelost op de hypotheek van de man. Zij heeft ook geen bewijs van die stelling aangeboden. Nu de vrouw heeft nagelaten om haar stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, te onderbouwen, is niet komen vast te staan dat de vrouw met haar privégelden heeft afgelost op de hypotheek van de man. Grief 8 van de vrouw faalt dan ook.
Proceskosten
5.34
De man verzoekt het hof in zijn verweerschrift om de vrouw te veroordelen in de (na)kosten van de procedure in hoger beroep. De man stelt hiertoe dat de vrouw lichtvaardig aan de procedure is begonnen en dat de vrouw nodeloos heeft geprocedeerd. Partijen hadden reeds overeenstemming bereikt en de vrouw heeft zonder gegronde redenen alsnog hoger beroep ingesteld, aldus de man.
De vrouw voert hiertegen verweer en geeft aan dat de afgesproken vastlegging van de overeenstemming door advocaten achterwege bleef, zodat de vrouw zich genoodzaakt zag om voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn een beroepschrift in te dienen.
5.35
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt waarom de vrouw zich bij het uitblijven van de afgesproken vastlegging van de overeenkomst genoodzaakt heeft gevoeld om hoger beroep in te stellen binnen daarvoor gestelde termijn. Van nodeloos procederen is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het door de vrouw instellen van hoger beroep laat bovendien onverlet dat de man de door hem gestelde overeenkomst had kunnen nakomen. Dit heeft de man echter nagelaten. Hier komt bij dat het hof de vrouw op een aantal punten in het gelijk heeft gesteld. Het hof zal het verzoek van de man om de vrouw in de kosten van deze procedure te veroordelen dan ook afwijzen.
5.36
Nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2022, ten aanzien van de beslissing over de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 10 maart 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 155,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 € 172,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 10 maart 2022, ten aanzien van de beslissing over schuld bij Wehkamp, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man de lening bij Wehkamp die op zijn naam staat dient te dragen als eigen schuld;
bepaalt dat de vrouw de lening bij Wehkamp die op haar naam staat dient te dragen als eigen schuld;
bekrachtigt de voornoemde beschikking van de rechtbank voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.J. Vos en H. van Loo, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, is getekend door mr. R. Feunekes en is op 17 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.