In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2022, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Tiel had op 2 november 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende. Na bezwaar van belanghebbende op 9 december 2020, verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag op 25 maart 2021. Belanghebbende ging echter in beroep bij de rechtbank, die de zaak ongegrond verklaarde. Hierop volgde het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 13 april 2023 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. Het Hof oordeelde dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar was opgeschort, omdat de heffingsambtenaar belanghebbende had verzocht om een ondertekende machtiging en de gronden van bezwaar aan te vullen. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de ingebrekestelling van belanghebbende prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven en dat er geen dwangsom was verbeurd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.